ECLI:NL:RBOBR:2019:7225

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
17/1731
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering natuurvergunning op basis van niet-conforme beleidsregel en vereisten Habitatrichtlijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 18 december 2019, wordt een beroep behandeld tegen de weigering van een natuurvergunning door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. De eiser had op 14 september 2015 een vergunning aangevraagd voor een activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de vergunning niet op de juiste gronden is gebaseerd, aangezien de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant, die ten grondslag lag aan de beslissing, niet voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 29 mei 2019 heeft geoordeeld dat de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe beleidsregel van 11 oktober 2019 in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1731

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2017 heeft verweerder geweigerd aan [naam] een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) te verlenen voor het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij aan de [adres] .
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) op de prejudiciële vragen over het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft gesteld bij uitspraken van 17 mei 2017. Na het arrest van 7 november 2018 van het HvJ heeft de Afdeling op 29 mei 2019 uitspraken gedaan in de betreffende zaken (ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604).
De zaak is behandeld op de inlichtingencomparitie van 29 november 2018. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. [naam] heeft op 14 september 2015 bij verweerder een natuurvergunning aangevraagd voor een activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant (de Beleidsregel), zoals die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Hierin was bepaald hoe verweerder met zijn bevoegdheid tot het toedelen van ontwikkelingsruimte op basis van het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (het PAS) wilde omgaan. Verweerder heeft de door eiser gewenste vergunning geweigerd omdat de aangevraagde situatie niet voldeed aan artikel 1.4 van de Beleidsregel.
2. De strekking van het beroep is - kort samengevat - dat er op het moment dat de aanvraag volledig en ontvankelijk was nog voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar was en verweerder daarom de aangevraagde natuurvergunning niet had mogen weigeren.
3. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
4. Het voorgaande betekent dat de Beleidsregel zoals die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, die op het PAS is gebaseerd, evenmin voldoet aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De Beleidsregel kon dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan de weigering om de aangevraagde natuurvergunning te verlenen.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Dit wil echter niet zeggen dat de aanvraag van eiser kan worden ingewilligd. De ontwikkelingsruimte waar eiser aanspraak op maakt, was gebaseerd op de passende beoordeling bij het PAS. Omdat deze passende beoordeling niet voldoet, kan niet worden aangenomen dat er genoeg ontwikkelingsruimte is. De aanvraag moet worden beoordeeld in een nieuw besluit. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, kan verweerder voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat op 11 oktober 2019 een wijziging van de Beleidsregel in werking is getreden. Verweerder zal bij het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag moeten verantwoorden of de aanvraag moet worden beoordeeld met inachtneming van de nieuwe beleidsregel.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 768,00,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het deelnemen aan een inlichtingencomparitie, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiser te vergoeden.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 768,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. M.M. Kaajan, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.