ECLI:NL:RBOBR:2019:7192

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
19/3040
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke bijstandszaak wegens niet tijdige en volledige overlegging van stukken door verweerder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch beroep ingesteld, waarbij haar bijstandsuitkering was ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de op de zaak betrekking hebbende stukken niet tijdig en volledig had overgelegd. Dit gebrek aan informatie maakte het voor de voorzieningenrechter onmogelijk om te beoordelen of er grond bestond voor het toewijzen van de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdrachten om de benodigde stukken tijdig in te zenden, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank. Hierdoor was er sprake van strijd met de goede procesorde. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek van verzoekster toe te wijzen. Dit houdt in dat de uitbetaling van de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift moet worden hervat naar de voor haar geldende bijstandsnorm. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige informatieverstrekking door bestuursorganen in bestuursrechtelijke procedures, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen voor de beoordeling van verzoeken om voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3040

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

9 december 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Yesildag),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. P. van Berkel en M.W.A. Noteboom).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht van verzoekster op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) met ingang van 25 maart 2019 opgeschort.
Bij besluit van 17 april 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de uitkering van verzoekster ingetrokken met ingang van 25 maart 2019.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit I - de opschorting per 25 maart 2019 - laten vervallen. Verweerder heeft ook besloten dat de intrekking per 25 maart 2019 komt te vervallen. Wel heeft verweerder de uitkering ingetrokken per 15 april 2019.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (SHE 19/3041). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- draagt verweerder op de uitbetaling van de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf datum
indiening verzoekschrift te hervatten naar de voor haar geldende bijstandsnorm;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat als een partij niet voldoet aan de verplichting om te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in 8:47 (deskundige) de rechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.
3. In artikel 8:83, eerste lid, van de Awb is bepaald dat binnen een door de rechter te bepalen termijn het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem zendt.
4. Bij brief van 26 november 2019 heeft de rechtbank verweerder gevraagd om de op de zaak betrekking hebbende stukken per omgaande in te zenden. Op 2 december 2019 heeft de griffie van de rechtbank verweerder telefonisch gerappelleerd voor het inzenden van de stukken. Op die dag heeft een medewerker van verweerder de griffie gebeld en meegedeeld dat de stukken op 4 december 2019 zouden worden verzonden. De rechtbank heeft verweerder vervolgens op 3 december 2019 telefonisch de opdracht gegeven om er voor zorg te dragen dat uiterlijk op 4 december 2019 om 10.00 uur de gevraagde stukken door de rechtbank zijn ontvangen.
5. Op 6 december 2019 om 11.56 uur heeft de rechtbank per fax een verweerschrift van verweerder ontvangen met bijlagen.
6. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht van 26 november 2019 om de op de zaak betrekking hebbende stukken per omgaande in te zenden, en ook niet aan het rappel van 2 december 2019 en aan de opdracht van 3 december 2019 om de stukken uiterlijk op 4 december om 10.00 uur over te leggen.
7. De door verweerder eerst op vrijdag 6 december 2019 om 11.56 per fax ingezonden stukken zijn, voor zover het gaat om de op de zaak betrekking hebbende stukken en gelet op de zitting van maandag 9 december om 9.15 uur, op een zodanig laat tijdstip ingeleverd, dat er mede gelet op de vereiste zorgvuldige voorbereiding van de zaak door de voorzieningenrechter, sprake is van strijd met de goede procesorde. Bovendien wijst de voorzieningenrechter er op dat de door verweerder op vrijdag 6 december 2019 gefaxte stukken niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken omvatten en in ieder geval niet ook bevatten de brief van 10 april 2019, waarbij verzoekster werd uitgenodigd voor het gesprek van 15 april 2019, en die naar de voorzieningenrechter uit het besluit van
15 oktober 2019 en het verzoek- en beroepschrift afleidt, inmiddels een centrale rol speelt bij de intrekking van de uitkering en het geschil tussen partijen.
8. Nu verweerder ter zitting ook geen afdoende rechtvaardiging heeft gegeven voor het niet tijdig en volledig inzenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken, ziet de voorzieningenrechter reden om met toepassing van artikel 8:31 van de Awb de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande in het door verweerder niet voldoen aan de opdrachten van 26 november 2019, 2 december 2019 en 3 december 2019 en het daardoor niet - althans niet tijdig en niet volledig overleggen van de stukken die betrekking hebben op de zaak - reden voor de conclusie dat de voorzieningenrechter door verweerder niet voldoende in staat is gesteld om te beoordelen of er grond bestaat voor het toewijzen van een voorziening en daarmee dat een afweging van de betrokken belangen, zonder verdere beoordeling van het materiele geschil, met zich brengt dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen.
8. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter verweerder opdraagt om de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf datum indiening verzoekschrift te hervatten naar de voor haar geldende bijstandsnorm tot zes weken nadat door de rechtbank op het beroep van verzoekster, tegen het besluit van 15 oktober 2019, is beslist.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Proudian, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 december 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.