ECLI:NL:RBOBR:2019:7190

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
01/865120-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop tijdens ruzie tussen vader en zoon

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 16 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vader tijdens een ruzie een duw heeft gegeven, waardoor deze van de trap viel en overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren te Eindhoven, op 27 november 2018 in zijn woning betrokken was bij een conflict met zijn vader. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte zijn vader, die op de trap stond, een duw gegeven. De vader viel van de trap en overleed op 3 december 2018 aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag en zware mishandeling met de dood tot gevolg, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zijn vader heeft mishandeld, wat de dood tot gevolg heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak en de impact op de verdachte en de nabestaanden meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865120-18
Datum uitspraak: 16 december 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [adres] ,
tot en met 2 december 2019 gedetineerd in PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier, huidige woon-/verblijfplaats onbekend.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2019, 4 juni 2019, 5 augustus 2019, 14 oktober 2019 en 2 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 februari 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 juni 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer]
- meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd/gezicht te slaan (met de vuisten) en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, te duwen en/of
- tegen de muur op de trap te duwen

(mede) waardoor die [slachtoffer] van de trap is gevallen

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Eindhoven, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, heeft toegebracht, door die [slachtoffer]
- meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd/gezicht te slaan (met de vuisten) en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, te duwen en/of
- tegen de muur op de trap te duwen (mede) waardoor die [slachtoffer] van de trap is gevallen terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Eindhoven, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd/gezicht te slaan (met de vuisten) en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, te duwen en/of
- tegen de muur op de trap te duwen

(mede) waardoor die [slachtoffer] van de trap is gevallen terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De reden waarom de rechtbank verdachte van deze feiten heeft vrijgesproken is toegelicht bij de bewijsmotiveringen die hieronder zijn opgenomen.

Bewijs.

Inleiding:

Op dinsdag 27 november 2019, omstreeks 19.25 uur werd de vader van verdachte, [slachtoffer] , zwaargewond aangetroffen in de hal van zijn woning op het adres [adres slachtoffer] te Eindhoven. Hij lag onder aan de trap, had een hoofdwond en ademde niet meer. Hij werd gereanimeerd en overgebracht naar het Elisabeth-Tweestedenziekenhuis in Tilburg, waar hij op 3 december 2018 overleed. Verdachte en zijn vriendin [naam vriendin verdachte] bevonden zich in de woning.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde doodslag bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat verdachte bij het afhouden van zijn vader op de trap geen (voorwaardelijke) opzet had op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij zijn vader. De verdediging stelt dat als het al tot een bewezenverklaring komt dit hooguit voor mishandeling met de dood tot gevolg zou kunnen zijn.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank stoelt haar oordeel op de hierna opgenomen – kort en zakelijk weergegeven – bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 december 2019:
Op 27 november 2018 waren mijn vader, mijn vriendin en ik in de woning aan de [adres slachtoffer] in Eindhoven. Mijn vader wilde geld hebben van mij. Wij zijn naar de woonkamer gegaan. Mijn vader bleef zeggen dat hij geld wilde. Ik kreeg klappen van mijn vader en ik heb hem geslagen, met een vuistslag. Ik had daarna een dikke hand. Ik ging toen naar boven, naar mijn vriendin. Ik hoorde dat mijn vader naar boven wilde komen. Ik ben naar de trap gelopen en ik riep dat hij niet naar boven moest komen. Ik schreeuwde zo hard als ik kon “ga weg, flikker op”. Mijn vader is twee keer teruggekeerd naar de woonkamer. Hij kwam een derde keer naar boven. Hij stond in de hoek van de trap. Ik stond op de overloop, (zie pagina’s 66 en 128) bij de trap, zodat hij er niet langs kon. Ik wilde hem tegenhouden, met mijn armen naar voren. Op een gegeven moment zag ik dat mijn vader een beetje naar achteren viel. Hij had zich vast met één hand aan de leuning. Hij kwam tegen de muur. Hij herstelde zich toen even. Ik wilde mijn vader dus tegenhouden met uitgestrekte arm naar voren. Je kunt dat zien als een duwende beweging. Mijn vader ging rechtop staan, los op de trap. Toen viel hij plotseling achterover, met zijn rug op de trap en met zijn hoofd naar beneden. Ik zag mijn vader vallen.

Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 november 2018, op ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , pagina’s 280, 284 en 285:
We waren een beetje aan het worstelen op de trap. Het klopt dat ik tegen anderen heb gezegd dat ik mijn vader van de trap heb geduwd.
Ja, ik heb hem op de trap geduwd tegen de muur. Daarna zijn we los van elkaar gegaan en is hij gevallen. Ik zag dat hij met zijn hoofd tegen de deur van de wc kwam.

Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 3] , op ambtseed opgemaakt op 28 november 2018, pagina 27:
Op 27 november 2018, omstreeks 19.30 uur, kregen wij de opdracht om te gaan naar de [adres slachtoffer] in Eindhoven. Omstreeks 19.35 uur, kwamen wij ter plaatse.
Ik vroeg aan [naam verdachte] of hij kon vertellen wat er aan de hand was. [naam verdachte] zei dat hij ruzie met zijn vader had. Ik hoorde dat [naam verdachte] zei dat hij zijn vader een duw gaf. Ik hoorde dat [naam verdachte] zei dat zijn vader hierdoor van de trap afviel.
Ik hoorde dat het ambulance personeel aan [naam verdachte] vroeg of hij wist hoe zijn vader op de grond terecht was gekomen. Ik hoorde dat [naam verdachte] zei dat hij achterover met zijn hoofd tegen de wc deur viel en vervolgens zo op de grond terecht kwam.

Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 4] , op ambtsbelofte opgemaakt op 28 november 2018, pagina’s 30/31:
Op dinsdag 27 november 2018 kwam ik omstreeks 19.30 uur ter plaatse bij een hoekwoning, gelegen aan de [adres slachtoffer] .
Ik hoorde [naam verdachte] zeggen dat hij zijn vader [slachtoffer] geduwd had en dat zijn vader van de trap af gevallen was. Dat hij op de grond was gevallen en toen niet meer ademde.
Ik heb [naam verdachte] toen verzocht om weg te gaan de keuken uit. Ik hoorde de medewerker van de ambulance zeggen: “Heb je dat gehoord van die jongen, dat hij aangaf dat hij zijn vader van de trap geduwd had. Dat heeft hij nu al een aantal keer gezegd.” Ik hoorde het ambulance personeel zeggen dat er op het achterhoofd van het slachtoffer een verwonding aanwezig was. Vervolgens is [naam verdachte] aangehouden als verdachte en overgebracht naar het hoofdbureau van politie.

Proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] op 27 november 2018, pagina 51, 53 en foto op pagina 66

in samenhang met het Proces-verbaal van de Dienst operationele samenwerking landelijk forensisch service centrum expertteam visualisatie en reconstructie: Tekeningen van de situatie ter plaatse pagina 125 tot en met 128.

Pagina 53: Aan de rechterzijde van de hal bevonden zich van voor naar achter gezien het toilet en de trapopgang naar de eerste verdieping. Het toilet was bereikbaar via de trapopgang naar de eerste verdieping. Aan de muurzijde van de trapopgang was een houten leuning gemonteerd. De trapopgang naar de eerste verdieping kwam uit op de overloop.
Pagina 66 en 125 en 128, besproken ter terechtzitting.
Waarneming van de rechtbank:
Vanuit de hal komt men via een trapopgang op de trap naar boven. De trap komt uit op de overloop op de eerste verdieping. Op de derde trede van bovenaf gezien buigt de trap af naar beneden in een hoek van ongeveer 90 graden. De trap naar beneden komt uit op de deur van het toilet.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin verdachte] d.d. 28 november 2018, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant 7] , pagina’s 239 tot en met 241:
De getuige verklaarde:
Ik ben sinds elf maanden ongeveer de vriendin van [naam verdachte] . Ik logeer om de twee weken een aantal dagen bij [naam verdachte] en zijn vader [slachtoffer] .
Dinsdag 27 november 2018, op het moment dat [naam verdachte] en ik de woning aan de [adres slachtoffer] in Eindhoven binnen kwamen, hoorde ik dat [slachtoffer] aan [naam verdachte] vroeg of hij geld voor de auto had.
Op een gegeven moment hoorde ik gerommel beneden. Ik hoorde dat er ruzie was. Ik hoorde dit aan het gestommel. Ik hoorde dat [naam verdachte] zei:” ga weg.”
Ik raakte in paniek en heb toen met mijn mobiele telefoon een berichtje gestuurd naar [naam vriendin broer verdachte] , de vriendin van de broer van [naam verdachte] . Ik stuurde naar [naam vriendin broer verdachte] : “Ik denk dat [naam verdachte] en zijn pa aan het vechten zijn.”
[naam verdachte] kwam naar boven. Ik zag dat [naam verdachte] helemaal gestrest was. Ik hoorde op de badkamer dat [slachtoffer] naar boven kwam. Ik hoorde dat [naam verdachte] tegen zijn vader zei: “Maak dat je weg komt, ga weg, flikker op”. Ik hoorde vervolgens geruzie alsof ze aan het vechten waren. Opeens hoorde ik dat er iets van de trap viel. Ik zei tegen [naam verdachte] :” Ga kijken”. [naam verdachte] is toen meteen gaan kijken bij zijn vader. [naam verdachte] was in shock. Ik hoorde dat [naam verdachte] zei: “Wat heb ik gedaan”. Toen ben ik meteen zelf gaan kijken en zag ik dat [slachtoffer] beneden aan de trap lag. Ik zag dat [slachtoffer] een beetje schuin lag half op zijn rug half op zijn zij en met zijn gezicht omhoog. Hij lag dus op zijn achterhoofd.

Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin verdachte] d.d. 9 januari 2019, op ambtsbelofte en op ambtseed opgemaakt door de verbalisanten [naam verbalisant 8] en [naam verbalisant 2] , pagina 255:
Ik heb [naam verdachte] nog nooit horen schreeuwen, maar dat was de eerste keer. Ik wist niet dat hij zoveel volume in zich had.

Het rapport van dr. J. Fronczek, arts en patholoog, van het Nederlands Forensisch Instituut, van 2 mei 2019, zaaknummer 2018.12.04.081, sectienummer 2018-212, los opgenomen in het procesdossier:
Overledene [slachtoffer] , geboren op 29 juli 1959 in Den Ham, is overleden in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis te Tilburg op 3 december 2018 omstreeks circa 19.19 uur.
In opdracht van de rechter-commissaris in ’s-Hertogenbosch is de oorzaak van de dood onderzocht en hetgeen verder van belang mocht blijken.
Interpretatie van resultaten:
Bij sectie werden ernstige afwijkingen van de schedel en hersenen vastgesteld. Er waren schedelbreuken, bloeduitstortingen op en onder de hersenvliezen en plaatselijk kneuzing van de linkerhersenhelft. Daarnaast was er hersenzwelling met tekenen van inklemming. Tevens werd beschadiging van zenuwuitlopers en bloedvaten gezien in de hersenstam. Daarnaast werd een beeld van diffuse beschadiging van hersencellen gezien ten gevolge van tekort aan bloedtoevoer, mogelijk opgetreden door hersenzwelling. Het hoofd-hersenletsel is bij leven ontstaan als gevolg van uitwendig mechanisch stomp, botsend geweld op het hoofd, zoals bijvoorbeeld door vallen, slaan of stoten kan optreden. Gezien de schedelbreuken moet dit geweld (tenminste deels) heftig zijn geweest. De hersenzwelling heeft, samen met het ruimte innemend effect van de bloeduitstortingen in de schedelholte, geleid tot inklemming. Ernstige hersenzwelling met inklemming gaat doorgaans gepaard met hersen(stam)-functiestoornissen met uitval van belangrijke (vitale) lichaamsfuncties (zoals ademhaling en hartslag), waarmee het ontstaan van een uitzichtloze situatie zondermeer verklaard kan worden.
De bij het onderzoek vastgestelde ziekelijke afwijkingen hebben geen rol gespeeld bij het overlijden.
Op grond van de resultaten van het toxicologisch onderzoek kan een beïnvloeding van het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] door ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen ten tijde van de bloedafname niet worden geconcludeerd.
Conclusie:
Bij [slachtoffer] , 59 jaren oud geworden, wordt de noodzaak tot ziekenhuisopname, het ontstaan van een uitzichtloze situatie en het uiteindelijke overlijden verklaard door de (verwikkelingen van) (tenminste deels) hevig stomp botsend geweld op het hoofd.

Vastgestelde feiten.

Op grond van de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, zijn vriendin [naam vriendin verdachte] en zijn vader [slachtoffer] op 27 november 2018 rond 19.30 uur in de woning aan de [adres slachtoffer] in Eindhoven aanwezig waren. Daar heeft in de woonkamer een ruzie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij over en weer is geslagen. Verdachte is naar de eerste verdieping van de woning gegaan. [slachtoffer] wilde ook via de trap naar de eerste verdieping, maar verdachte wilde niet dat hij boven kwam. Hij heeft [slachtoffer] met zijn arm tegengehouden. Verdachte stond op de overloop, boven aan de trap. [slachtoffer] stond enkele treden lager ter hoogte van de draai in de trap. Verdachte heeft [slachtoffer] op de trap tegen de muur in de draai van de trap geduwd. Daarna is [slachtoffer] van de trap gevallen. Hij is onder aan de trap blijven liggen met een wond aan zijn achterhoofd. [slachtoffer] ademde niet meer en is direct gereanimeerd door verdachte en vervolgens door het ambulancepersoneel. Na een korte ziekenhuisopname is [slachtoffer] op 3 december 2018 aan zijn verwondingen overleden. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door de (verwikkelingen van) (tenminste deels) hevig stomp botsend geweld op het hoofd.

Overweging ten aanzien van de primair ten laste gelegde doodslag.

Vooropgesteld wordt dat er geen enkele aanwijzing is dat verdachte het opzet had op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft de dood van zijn vader niet gewild. Verdachte heeft ook niet het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van zijn vader. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is slechts aanwezig indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. In dit geval zou het gaan om de reële mogelijkheid dat [slachtoffer] , als gevolg van de duw op de trap zou komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat wanneer men iemand op een trap een duw geeft er een grote kans bestaat dat die persoon zijn evenwicht verliest en gewond raakt, maar niet dat hij komt te overlijden, nog daargelaten de vraag of verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de primair ten laste gelegde doodslag.
Overweging ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, met de dood tot gevolg.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte zijn vader heeft geduwd met het opzet hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook voor het voorwaardelijk opzet op het zwaar lichamelijk letsel is er onvoldoende bewijs.
Wanneer men iemand op een trap een duw geeft is de kans weliswaar groot dat die betreffende persoon valt en als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel op loopt, maar met het bewijs dat een verdachte een slachtoffer een duw op de trap heeft gegeven, is nog niet vast komen staan dat verdachte bewust, dat wil zeggen willens en wetens, de aanmerkelijk kans dat het slachtoffer hierdoor zwaar gewond zou raken ook heeft aanvaard.
Verdachte had ruzie met [slachtoffer] . Om te voorkomen dat [slachtoffer] boven kwam heeft hij hem boven aan de trap tegen gehouden. [slachtoffer] liet zich niet tegenhouden en in de worsteling die daardoor ontstond heeft verdachte [slachtoffer] geduwd. [slachtoffer] heeft zijn evenwicht verloren en is gevallen. Verdachte heeft [slachtoffer] dus niet gericht naar beneden geduwd, maar er is een worsteling ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij verdachte [slachtoffer] op een gegeven moment een duw heeft gegeven. De vriendin van verdachte heeft verklaard dat verdachte daarna in shock was en zei “Wat heb ik gedaan?” De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze feiten, waaronder de houding van verdachte na de val, niet zonder meer kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de kans dat [slachtoffer] ernstig gewond zou raken bewust heeft aanvaard.
Overweging ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling, met de dood tot gevolg.
De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte als mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer] achteruit tegen de muur op de trap geduwd. [slachtoffer] is vervolgens van de trap gevallen en is als gevolg van de daardoor opgelopen verwondingen op 3 december 2019 overleden. Daarmee is er een rechtstreeks verband tussen de mishandeling gepleegd door verdachte en de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat, op basis van de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, is bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en dat deze mishandeling de dood ten gevolg heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van meer subsidiair:
op 27 november 2018 te Eindhoven opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] tegen de muur op de trap te duwen (mede) waardoor die [slachtoffer] van de trap is gevallen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte en heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel op noodweerexces.
De raadsvrouwe stelt dat verdachte ruzie had met zijn vader in de woonkamer van zijn woning en dat daarbij over en weer is geslagen. Verdachte is vervolgens naar boven gelopen. Verdachte is dus weggelopen van de ruzie. Het slachtoffer, de vader van verdachte, kwam vervolgens verdachte achterna gelopen. Verdachte stond op de overloop van de eerste verdieping van de woning en probeerde zijn vader met blote hand tegen te houden. Verdachte mocht zijn vader tegenhouden, omdat verdachte bang was dat hij nog meer klappen zou kunnen krijgen. Het verdedigingsmiddel, het met blote handen duwen van vader, stond in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding door de vader van verdachte, aldus de verdediging. Verdachte kon zich niet onttrekken aan de situatie. Zeker niet gezien het feit dat hij al boven was en hij de woning niet kon verlaten, zonder zijn vader op de trap tegen te komen. In de visie van de verdediging was er dus sprake van een noodweersituatie, waarbij tevens is voldaan aan de proportionaliteit en subsidiariteit van de verdediging.
Indien de rechtbank noodweer niet aanwezig acht, dan stelt de verdediging dat er sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. De verdediging wijst in dat kader op de verklaring van verdachte over de voorafgaande ruzie in de woonkamer en de heftige emoties bij verdachte en bij zijn vader. De gedragingen van verdachte zijn het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt is door een wederrechtelijke aanranding, waarbij het gaat om een aanranding die voortduurt en zich heeft verplaatst van beneden in de woonkamer naar boven op de trap van de woning.
De verdediging stelt derhalve dat, nu er sprake is van noodweer dan wel van noodweerexces, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan een noodweersituatie feitelijk niet worden vastgesteld. De officier van justitie acht bovendien de proportionaliteit en subsidiariteit van de verdediging afwezig. Indien verdachte al zou zijn aangevallen door [slachtoffer] , dan had hij zich kunnen onttrekken aan de aanval van [slachtoffer] , door de woning uit te lopen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de verdediging het volgende.
Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt als volgt:
Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
(rechtbank: noodweer);
Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt
(rechtbank: noodweerexces).
Op 27 november 2018 hadden verdachte en zijn vader een conflict over geld. In de woonkamer van hun woning is een woordenwisseling ontstaan en er is over en weer geslagen. Verdachte is daarna de trap op gegaan naar de eerste verdieping van de woning. Zijn vader is kort daarop ook naar boven gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij wilde voorkomen dat zijn vader boven zou komen. Verdachte heeft hem op de trap tegen willen houden. Verdachte heeft zijn vader daarbij op de trap geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat [slachtoffer] naar boven kwam en nog steeds naar boven wilde gaan toen verdachte hem tegen wilde houden, niet maakt dat er sprake is van een zodanig dreigende situatie dat verdachte zich daartegen moest en mocht verdedigen.
Er was daarom geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 Sr. Nu er in de gegeven situatie dus geen sprake was van een noodweersituatie, wordt het beroep op noodweer niet gehonoreerd. Door de verdediging zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, waardoor er een voor verdachte verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging was ontstaan. Dergelijke omstandigheden zijn de rechtbank ook anderszins niet gebleken. De rechtbank komt – door het ontbreken van een noodweersituatie – niet toe aan het bespreken van het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces.
De rechtbank is van oordeel dat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Het feit is daarom strafbaar en verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht voor doodslag. Tevens vordert de officier van justitie dat de onder verdachte in beslag genomen goederen aan hem worden teruggegeven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe stelt dat indien verdachte zou worden veroordeeld, aan verdachte hooguit een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opgelegd dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader Hij heeft zijn vader op de trap geduwd, (mede) waardoor zijn vader van de trap is gevallen en uiteindelijk is overleden.
Verdachte heeft daarmee mede schuld aan de dood van zijn vader. Hij heeft daarmee de nabestaanden groot leed aangedaan. Door de dochter van [slachtoffer] (zus van verdachte) en diverse andere familieleden van [slachtoffer] (ooms en tantes van verdachte) is dit ter zitting onder woorden gebracht. Zij missen hun vader en broer. De dood van [slachtoffer] raakt hen temeer nu het hun broer en neef is die betrokken is bij de dood van het slachtoffer. Zij hebben ter terechtzitting uitdrukkelijk verklaard dat zij ook met verdachte meeleven en hebben de hoop uitgesproken dat zij hem weer snel in hun midden kunnen opnemen om samen met hen het verlies van [slachtoffer] te verwerken.
De rechtbank weegt mee dat verdachte zelf zwaar is getroffen door het overlijden van zijn vader. Hij heeft dit fatale, noodlottige gevolg van zijn handelen niet gewild. Daarbij komt dat verdachte direct na het arriveren van de politie ter plaatse is aangehouden en in voorlopige hechtenis is gekomen. Verdachte heeft niet aanwezig kunnen zijn bij de begrafenis van zijn vader en is tijdens het voorarrest niet toegekomen aan rouwverwerking in verband met de dood van zijn vader.
De rechtbank zal een aanmerkelijk lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan die door de officier van justitie is gevorderd. De officier van justitie acht immers bewezen dat verdachte zijn vader opzettelijke heeft gedood. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een veel lichter strafbaar feit, mishandeling de dood ten gevolge hebbend. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Dat voor een mishandeling één jaar gevangenisstraf wordt opgelegd is uitzonderlijk. De rechtbank komt tot oplegging van één jaar met name doordat het gevolg van de mishandeling zeer ernstig is. Ook de wetgever ziet het intreden van de dood als gevolg van de mishandeling als strafverzwarend. Op grond van artikel 300, eerste lid Sr is de maximum straf voor mishandeling drie jaar gevangenisstraf. Op grond van artikel 300, derde lid Sr is, indien de mishandeling de dood ten gevolge heeft, de maximum gevangenisstraf zes jaar.
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 december 2019 de voorlopige hechtenis van verdachte diezelfde dag opgeheven, op grond van het gestelde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 300.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. meer subsidiair:mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.

T.a.v. meer subsidiair:Gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Teruggave in beslag genomen goederen, te weten aan verdachte:1. een grijs hemd;

2. een groene trui;
3. een groene trui;
4. een zwarte spijkerbroek;
5. een spijkerbroek;
6. een paar zwart schoeisel;
7. een zwarte joggingbroek;
8. een blauw shirt;
9. twee zwarte sokken;
(goednummers G1434377 t/m G1434385).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 16 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnummer OB2R018115, Onderzoek [slachtoffer] , BVH nummer 2018240313, afgesloten op 25 maart 2019, aantal pagina’s: 326. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.