ECLI:NL:RBOBR:2019:7101

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
01/879636-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot moord en poging tot doodslag, bewezenverklaring poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel na schietpartij in uitgaansgebied

Op 13 december 2019 deed de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij in het centrum van 's-Hertogenbosch op 26 mei 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor poging tot moord of poging tot doodslag, maar wel voor poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer had geschoten, maar dat hij naar de grond had gericht, waardoor er geen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 366 dagen, waarvan 186 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een training agressieregulatie en een gebiedsverbod. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de ernst van het feit, evenals met de adviezen van deskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming. De uitspraak benadrukte de noodzaak van een stevige aanpak van geweldsdelicten, vooral in uitgaansgebieden, en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879636-19
Datum uitspraak: 13 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te 's-Hertogenbosch op [2002] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 september 2019 en 29 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 augustus 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, staande in de directe nabijheid van, althans op korte afstand van, die [slachtoffer] een of meer kogels heeft afgevuurd op, althans in de richting van, die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van de ten laste gelegde poging tot moord. Zij stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen, in die zin dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden (voorwaardelijk opzet).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte is het met de officier van justitie eens dat poging tot moord niet kan worden bewezen. De raadsman stelt dat ook voor de poging tot doodslag vrijspraak moet volgen. Hij voert daartoe aan dat verdachte naar de grond heeft geschoten. Schieten naar de grond levert volgens hem niet de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen. Van voorwaardelijk opzet op de dood is dus geen sprake. Volgens de raadsman kan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van wat er op de terechtzitting is besproken vast dat verdachte in de nacht van 26 mei 2019 in het uitgaansgebied van ‘s-Hertogenbosch twee keer met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) heeft geschoten.
Dat wordt door de verdediging ook niet betwist. In deze zaak gaat het om de vraag welk strafbaar feit dit oplevert. Is dat de primair ten laste gelegde poging tot moord, de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals verdachte uiterst subsidiair wordt verweten?
Primair: poging tot moord.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven en dat hij heeft geschoten na kalm beraad en rustig overleg. De tenlastegelegde poging tot moord acht de rechtbank daarom niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Subsidiair: poging tot doodslag.
De vraag die de rechtbank dan moet beantwoorden is of verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om het slachtoffer te doden, maar op de grond heeft geschoten om het slachtoffer van hem af te houden..
De vraag is of verdachte met die gedraging voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het
- behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet, is van belang om vast stellen op welke wijze verdachte heeft geschoten.
Verdachte erkent dat hij tweemaal in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. Hij stelt uitdrukkelijk daarbij op de grond gericht te hebben.
Het wapen waar verdachte mee heeft geschoten is vermoedelijk een (semi-)automatisch werkend (machine-)pistool van het kaliber 7,65 mm Browning, zo blijkt uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut. Uit het strafdossier blijkt dat het wapen waarmee verdachte heeft geschoten niet is teruggevonden.
Uit het sporenonderzoek blijkt dat op de straatkeien van de [straatnaam 2] (waar verdachte en het slachtoffer zich bevonden) munitiedelen, namelijk een kogelpunt en een deel van een mantel van een kogelpunt, zijn aangetroffen. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat deze delen vermoedelijk tot dezelfde kogel hebben behoord. Deze onderzoeksresultaten kunnen passen bij de verklaring van verdachte dat hij naar de grond heeft gericht. Verder forensisch technisch onderzoek dienaangaande ontbreekt echter.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen niet worden vastgesteld op welke wijze verdachte heeft geschoten.
Het slachtoffer heeft twee verklaringen afgelegd. Hij heeft - voor zover in dit kader relevant - verklaard dat hij zag dat verdachte op hem richtte, maar waar verdachte op richtte weet hij niet.
Getuige [getuige] heeft wisselende verklaringen afgelegd. Op 26 mei 2019 heeft hij verklaard dat verdachte het wapen richtte op het hoofd van het slachtoffer. Uit zijn verklaring later die dag leidt de rechtbank echter af dat hij niet heeft gezien dat verdachte op het slachtoffer heeft geschoten. [getuige] verklaart dan namelijk dat hij dacht dat hij een flits zag en dat hij dacht dat verdachte het slachtoffer had geslagen of met vuurwerk had gegooid. De rechtbank hecht daarom geen waarde aan de verklaring van [getuige] dat verdachte op het hoofd van het slachtoffer heeft geschoten.
Ook op basis van de zich verder in het dossier bevindende verklaringen van getuigen kan de rechtbank niet vaststellen hoe verdachte heeft geschoten.
Uit het dossier blijkt verder dat het slachtoffer een wond aan zijn onderarm had die, volgens de arts die de wond heeft onderzocht, mogelijk door een kogel is veroorzaakt. De arm vertoonde een lichte zwelling en de wond veroorzaakte geen verstoring voor zenuwen en bloedvaten in de arm en er was sprake van gering bloedverlies. Op basis van het dossier is het aannemelijk dat deze wond door een kogel uit het wapen van verdachte is veroorzaakt. Op welke wijze dat is gebeurd blijkt echter niet uit het dossier.
Omdat de onderzoeksresultaten die zich in het dossier bevinden kunnen passen bij de verklaring van verdachte dat hij naar de grond heeft geschoten dan wel daarmee niet in strijd zijn en het dossier geen aanknopingspunten biedt dat dat op andere wijze is gebeurd, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte naar de grond heeft gericht bij het afvuren van de kogels.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet zo zeer zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Dat betekent dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom van de tenlastegelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Uiterst subsidiair: poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm wel kunnen worden aangemerkt als zo zeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Contra-indicaties waaruit zou moeten worden afgeleid dat verdachte niet de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet geschoten heeft met het doel om zijn achtervolger te raken, maar slechts om hem op afstand te houden dan wel te waarschuwen, acht de rechtbank onvoldoende om in de weg te staan aan (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De tenlastegelegde poging tot zware mishandeling is wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
op 26 mei 2019 te ’s-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij en toezicht van de jeugdreclassering, het deelnemen aan de training agressie regulatie en het verlenen van medewerking aan begeleiding van Topaze en de samenwerking met Sonestra. Ook vordert zij een locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal begeven in het uitgaansgebied van het centrum te ’s-Hertogenbosch. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank een gevangenisstraf op te leggen die niet langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zodat verdachte zijn positieve ontwikkeling kan voortzetten en de hulpverlening zo snel mogelijk kan aanvangen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een vuurwapen tweemaal in de richting van het slachtoffer geschoten. Het betreft een ernstig feit waarbij verdachte in een uitgaansgebied op een tijdstip waarop veel uitgaanspubliek aanwezig was, meermalen heeft geschoten.
Verdachte heeft op een zeer ernstige manier de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en wel zodanig dat die voor zijn lichamelijke integriteit moet hebben gevreesd. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij slechts betrekkelijk licht lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar gezegd dat hij het heel erg vindt wat er is gebeurd met het slachtoffer, maar de rechtbank heeft hem ook horen zeggen, dat hij zich al langer bedreigd voelde door het slachtoffer en dat hij daarom een wapen bij zich droeg.
Met een schietklaar wapen, zich door het slachtoffer bedreigd voelend, is verdachte naar het uitgaanscentrum van ’s-Hertogenbosch gegaan met de reële mogelijkheid dat hij het slachtoffer daar tegen zou komen. Hij heeft hiermee het risico op geweldsescalatie voor lief genomen. Dit terwijl verdachte in januari 2019 in het uitgaanscentrum ook in een ruzie verzeild was geraakt waarbij hij een ander heeft mishandeld. Voor deze mishandeling is verdachte op 12 maart 2019 veroordeeld. De politie heeft hem toen gewaarschuwd dat hij bij een volgend incident een gebiedsverbod voor het centrum van ’s-Hertogenbosch zou krijgen.
Verdachte wil niet zeggen hoe hij aan het wapen is gekomen en aan wie hij het wapen na het schietincident heeft afgegeven. Het wapen is tot op heden niet teruggevonden met alle risico’s dat het wapen opnieuw voor criminele doeleinden zou kunnen worden gebruikt.
Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte kennelijk in kringen verkeert waarin hij gemakkelijk aan een vuurwapen kan komen en dit ook weer van de hand kan doen.
Ook is tijdens de zitting duidelijk geworden dat er een conflict bestaat tussen verdachte en het slachtoffer dat kennelijk nog niet is opgelost.
Het gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen een ander te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers, zeker in dit geval, waarbij verdachte heeft geschoten in een uitgaansgebied.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden
hebben van vuurwapens.
Gelet op het een en ander heeft de rechtbank de indruk dat verdachte de verantwoordelijkheid niet volledig op zich neemt.
Dit baart de rechtbank zorgen en zij is van oordeel dat oplegging van een forse straf noodzakelijk is, niet alleen om recht te doen aan de ernst van het feit, maar ook om te benadrukken dat verdachte in de toekomst moet afzien van het gebruik van geweld.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het rapport van GZ-psycholoog mevrouw M.M.F. van Casteren (hierna: psycholoog), uitgebracht op 26 juli 2019.
Uit dit rapport volgt, als bevindingen en advies van de deskundige, onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte wordt een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vastgesteld in de vorm van narcistische persoonlijkheidsdynamiek en een enigszins verstoorde agressieregulatie. Er wordt verder een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling vastgesteld.
[verdachte] vraagt niet graag om hulp en wil problemen het liefst zelf oplossen. Echter
zijn copingvaardigheden zijn niet altijd toereikend. Als [verdachte] in sociale situaties terecht komt waarin hij zich gekleineerd en vernederd voelt, loopt de spanning bij hem snel op. Zijn zelfcontrole schiet in dergelijke lastige sociale situaties al snel tekort. [verdachte] is verbaal niet zo sterk en heeft ook wat meer tijd nodig om informatie te verwerken. In complexe situaties zal het voor hem lastig zijn om het overzicht te behouden en zal hij eerder geneigd zijn impulsief te reageren.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens lijkt in enige mate te hebben doorgewerkt in het denken, voelen en handelen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Alles overziend wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over in die zin dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend en zal bij de bepaling van de op te leggen straf daarmee rekening houden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op diverse rapportages van de Raad voor de
Kinderbescherming (hierna: de Raad) en Jeugdbescherming Brabant en met name het adviesrapport van de Raad van 7 november 2019.
Uit de rapportages komt onder meer het volgende naar voren.
Verdachte bagatelliseert het tenlastegelegde en legt de verantwoordelijkheid voor de
schietpartij deels bij het slachtoffer en toont spijt noch enige empathie voor het
slachtoffer. Een eigen aandeel kan hij nauwelijks benoemen. Hij vindt niet dat hij iets
fout heeft gedaan.
Er zijn aanwijzingen dat bij verdachte sprake is van structurele problemen met de impulscontrole, een neiging tot grenzeloosheid en hedonisme, autoriteitsproblemen en
narcistische trekken. Eigen belang prevaleert. Hij zet zich neer als onaantastbaar, onkwetsbaar en ontspannen en behoudt zo controle over de situatie. Achter deze façade gaat een grotere mate van kwetsbaarheid schuil dan hij tegenover zichzelf en anderen zou willen toegeven.
De ouders stellen zich naar verdachte zeer beschermend op, bagatelliseren zijn agressieve gedrag en leggen de schuld buiten verdachte. Verdachte en ouders zullen zich moeten herpositioneren op het gebied van pedagogische taken.
Topaze, in samenwerking met Sonestra, kan samen met het gezin een actieplan opstellen
waarin samen met familie en het sociale netwerk afgesproken kan worden hoe verdachte zich aan de opgelegde voorwaarden kan houden en zijn leven weer op de rit krijgt.
Verdachte heeft de afgelopen periode in de jeugdinrichting laten zien dat hij leerbaar is en dat hij kan groeien in zijn sociale gedrag. Hij is ook gemotiveerd om zijn werk als zelfstandig dakdekker weer op te pakken.
Het recidiverisico voor gewelddadig gedrag wordt geschat op matig.
Gezien de aard van het delict, vindt de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats, met een voorwaardelijk deel als stok achter de deur om recidive te voorkomen. Begeleiding van de jeugdreclassering voor de duur van twee jaar wordt noodzakelijk geacht.
De Raad adviseert het onvoorwaardelijke deel van de straf wat betreft de duur ervan gelijk te laten lopen met de duur van de voorlopige hechtenis. De Raad komt tot dit advies, omdat het ten behoeve van de ontwikkeling en ter voorkoming van recidive wenselijk is, dat verdachte in vrijheid wordt gesteld en kan werken aan zijn verdere ontwikkeling.
De Raad adviseert de rechtbank bij een voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden op te leggen:
- een meldplicht bij de jeugdreclassering;
- het volgen van de aanwijzingen van de jeugdzorgwerker;
- medewerking verlenen aan de training agressieregulatie;
- medewerking verlenen aan de begeleiding van Topaze en samenwerking met Sonestra.
Ook heeft de rechtbank gelet op hetgeen ter terechtzitting door de psycholoog en de heer [naam reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker bij Jeugdbescherming Brabant (hierna: reclasseringswerker), is verklaard. Ter terechtzitting hebben zij gepersisteerd bij de inhoud van de door hen uitgebrachte rapportages.
De psycholoog heeft tijdens de terechtzitting onder meer verklaard dat het als matig ingeschatte gevaar voor recidive nog verder kan afnemen door het volgen van een training agressieregulatie. Ook een coachingstraject bij Topaze draagt daaraan bij. De psycholoog vindt het wenselijk daarmee zo snel mogelijk aan te vangen.
De reclasseringswerker heeft verder onder meer verklaard dat verdachte na detentie direct kan starten met een training agressieregulatie bij “de Catamaran”. Ook de hulpverlening kan meteen starten. De reclasseringswerker heeft verder verklaard dat hij in aanvulling op de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden een gebiedsverbod (voor - kort gezegd - het centrum van ‘s-Hertogenbosch) noodzakelijk vindt.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en zal de adviezen van de Raad en de psycholoog overnemen en daarmee rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf verder de jeugdige leeftijd van verdachte in aanmerking genomen.
Voor de strafmaat acht de rechtbank, in aanmerking genomen de rechterlijke oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van poging tot zware mishandeling en andere rechterlijke uitspraken, een straf van 366 dagen jeugddetentie een gepaste straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf.
Om het werk van verdachte, de begeleiding door de reclassering, Topaze en Sonestra en het volgen van een agressie regulatie training niet te doorkruisen zal de rechtbank de duur van het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijkstellen aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank zal het overige deel van de 366 dagen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad worden gekoppeld.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot nakoming van de bij het voorwaardelijke strafdeel te stellen voorwaarden en het verlenen van medewerking aan het volgen van een agressie regulatie training en het coachingstraject van Topaze.
De rechtbank zal ook het gebiedsverbod, zoals gevorderd door de officier van justitie, als bijzondere voorwaarde opleggen. Dat gebiedsverbod houdt in dat verdachte zich op alle dagen van de week van 22.00 uur tot 06.00 uur niet zal begeven in het uitgaansgebied van het centrum te 's-Hertogenbosch binnen de volgende afgrenzing: [straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] , [straatnaam 6] , [straatnaam 7] , [straatnaam 8] , [straatnaam 9] en [straatnaam 10] .
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank beveelt dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank overweegt daarover dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen/gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging tot zware mishandeling. Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegend vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 366 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 186 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met algemene en bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar zijn, passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:

poging tot zware mishandeling. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf:
jeugddetentievoor de duur van 366 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 186 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming
Brabant, Oude Vlijmenseweg 112, 5223 GS te 's-Hertogenbosch;
- zich gedurende de proeftijd op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal
melden bij de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming
Brabant, Oude Vlijmenseweg 112, 5223 GS te ’s-Hertogenbosch (telefoonnummer
[telefoonnummer] ), zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en de
aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal volgen;
- meewerkt aan de training agressieregulatie, uitgevoerd door de GGZ Eindhoven
(“de Catamaran”) of een soortgelijke instelling die een dergelijke training verzorgt;
- meewerkt aan begeleiding van Topaze in samenwerking met Sonestra;
- zich op alle dagen van de week van 22.00 uur tot 06.00 uur niet zal begeven in het
uitgaansgebied van het centrum te 's-Hertogenbosch binnen de volgende afgrenzing:
[straatnaam 3] , [straatnaam 4] , [straatnaam 5] , [straatnaam 6] , [straatnaam 7] , [straatnaam 8] ,
[straatnaam 9] en [straatnaam 10] .
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en
met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken
daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 2 december 2019 reeds geschorst.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. N. Flikkenschild en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 13 december 2019.