ECLI:NL:RBOBR:2019:7097

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
01/880206-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor jarenlange handel in soft- en harddrugs met gebruik van het Darkweb en witwassen van opbrengsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die jarenlang betrokken was bij de handel in soft- en harddrugs. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen en voorhanden hebben van aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder hasjiesj en amfetamine, en het witwassen van de opbrengsten van deze handel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op grote schaal handelde in drugs, waarbij gebruik werd gemaakt van het Darkweb en betalingen in bitcoins. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, wat lager was dan de door de officier van justitie geëiste vijf jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit van het uitgeven van vals geld, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de valsheid van de bankbiljetten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de lange duur van de drugshandel en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank legde ook verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer op van inbeslaggenomen goederen die verband hielden met de strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880206-16
Datum uitspraak: 13 december 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .
thans gedetineerd te: PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 mei 2019
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 november 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 30 november 2014 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander of alleen,
- (telkens) van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een totaal bedrag van euro 182.520,- of daaromtrent) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, danwel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en/of voormeld voorwerp voorhanden (heeft) had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

en/of

- (telkens) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een totaal bedrag van euro 182.520,- of daaromtrent) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Eindhoven opzettelijk een of meer euro-bankbiljetten (te weten 646 briefjes van 100 euro), die hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven in voorraad heeft gehad.
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 augustus 2014 tot en met 5 maart 2019 te Eindhoven en/of elders in het arrondissement Oost Brabant meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van ongeveer 48 kilogram, althans meer meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij in of omstreeks de periode 1 augustus 2014 tot en met 5 maart 2019 te Eindhoven en/of elders in het arrondissement Oost Brabant meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid;
en/of
hij op of omstreeks 6 maart 2019 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (ongeveer 2296 gram) en/of MDMA (55 pillen), zijnde amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet is kunnen komen vast te staan dat verdachte ten tijde van de ontvangst van de valse biljetten bekend was met die valsheid.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bewijsverweren gevoerd, zoals verwoord in het proces-verbaal ter terechtzitting, en vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten met uitzondering van het onder 4 impliciet cumulatief tenlastegelegde voorhanden hebben van 55 XTC pillen. Dat feit is door verdachte bekend.
Overigens heeft de raadsman, zo begrijpt de rechtbank, zich op het standpunt gesteld dat het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van de Duitse politie (p. 41-48) vertaald had moeten worden in de Nederlandse taal. Nu dat niet is geschied, bestaat de kans dat processen-verbaal die op dat Duitse stuk zijn gebaseerd (vertaal)fouten bevatten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman gevoerde verweren worden weersproken door de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen redenen om aan de betrouwbaarheid of aan de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank nog het volgende.
Overweging
Op 6 maart 2019 is de woning van verdachte doorzocht. Tijdens die doorzoeking zijn op meerdere plekken in de woning soft- en harddrugs aangetroffen. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs kan het niet anders dan dat deze drugs bestemd zijn geweest voor de handel. Die conclusie wordt gesterkt door het gegeven dat in de woning twee postpakketten met drugs met deklading zijn aangetroffen, die klaar stonden voor verzending naar Zweden en Italië. Bovendien zijn in de woning ook andere goederen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de handel in drugs. Zo zijn niet alleen in de woning, maar ook in de auto van verdachte grote hoeveelheden verpakkingsmateriaal aangetroffen, en zijn in de woning een sealmachine in de woonkamer, een PGP-telefoon en een groot contant geldbedrag in een keukenkastje aangetroffen. Voorts zijn tijdens de doorzoeking twee externe harde schijven in beslag genomen met daarop verschillende documenten, waaronder prijslijsten van verschillende soorten drugs, inloggegevens voor websites op het darkweb en administratie van verschillende orders in de periode van 4 december 2017 tot en met 14 augustus 2018 die naar adressen over de gehele wereld zijn verzonden. Eén van de adressen op de lijst betrof hetzelfde adres als het verzendadres dat stond vermeld op het postpakket naar Italië dat in de woning van verdachte werd aangetroffen.
Uit het voorgaande in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op grote schaal gedurende een lange periode heeft gehandeld in drugs vanuit zijn woning. Die conclusie wordt gesteund door bevindingen uit het Duitse politieonderzoek, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte zich ook in 2014 al bezighield met de handel in drugs. De opbrengsten van de handel zijn uitbetaald in bitcoins, die vervolgens zijn omgezet in giraal geld. Daarvoor is niet alleen de eigen bankrekening van verdachte gebruikt, maar ook rekeningnummers van een katvanger. Vervolgens zijn die gestorte bedragen grotendeels opgenomen en - nu niet blijkt van het tegendeel - gaat de rechtbank ervan uit dat die bedragen ook zijn uitgegeven. Verdachte heeft ook erkend dat hij opgenomen bedragen heeft besteed aan vaste lasten en boodschappen. Daarmee heeft verdachte zich wat betreft de opgenomen bedragen ook schuldig gemaakt aan het witwassen van de opbrengst van zijn drugshandel. De verklaring van verdachte dat de geldopnames in verband stonden met zijn handel in bitcoins – waarop de rechtbank hieronder nader zal ingaan - in opdracht van derden die hun winsten in euro’s uitgekeerd wilden zien, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij zich nooit heeft ingelaten met de handel in drugs. Hij wist niet dat er drugs in zijn woning aanwezig waren. Hij heeft zijn woning slechts op verzoek ter beschikking gesteld als opslagruimte voor verpakkingsmaterialen aan een persoon die hij kende van louter de bitcoinhandel, maar van wie hij de naam niet wenst te noemen. Deze persoon zou het gestalde verpakkingsmateriaal enkele dagen later komen ophalen. Aan die verklaring hecht de rechtbank geen geloof. De rechtbank vermag immers niet in te zien dat een persoon dergelijke hoeveelheden drugs die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigden bij een vage bekende in diens woning zou achterlaten met alle - voor zijn rekening komende - risico’s van dien. Bovendien wordt de verklaring - die op zichzelf ook niet verifieerbaar is - weersproken door de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen waaruit volgt dat het verdachte is geweest die heeft gehandeld in drugs. Uit die vaststelling vloeit eveneens voort dat verdachte wist dat er drugs in zijn woning aanwezig waren.
Verdachte heeft voorts verklaard dat de geldbedragen van in totaal € 182.520,- die op zijn rekening en de rekeningen van [naam betrokkene] zijn gestort in de periode 1 december 2013 tot en met 30 november 2014 afkomstig zijn van de legale handel in bitcoins. Aan die verklaring hecht de rechtbank evenmin geloof. Deze verklaring is niet onderbouwd terwijl uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich in augustus 2014 reeds bezig hield met de handel in verdovende middelen. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat verdachte in de tenlastegelegde witwasperiode is aangehouden als transporteur van een partij Apaan, waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte had in voormelde periode nauwelijks tot geen legaal bekend vermogen en maakte bovendien gebruik van rekeningen van een katvanger waarop de opbrengst van de verhandelde bitcoins werd gestort. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het op de bedoelde rekeningen gestorte geld afkomstig is van een door verdachte gepleegd misdrijf, te weten de handel in drugs.
Overweging met betrekking tot de vertaling van Duitse stukken
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 344, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat processen-verbaal of andere geschriften van buitenlandse (opsporings)ambtenaren dezelfde bewijswaarde hebben als gelijksoortige Nederlandse geschriften. Niet is gebleken - en overigens ook niet aangevoerd - dat in processen-verbaal van Nederlandse opsporingsambtenaren waarin onder meer is beschreven hetgeen in het Duitse proces-verbaal is te lezen (vertaal)fouten zijn gemaakt of dat er anderszins redenen zijn waarom aan de inhoud van die processen-verbaal getwijfeld zou moeten worden. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 1 december 2013 tot en met 30 november 2014 te Eindhoven
telkens een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (tot een totaal bedrag van 149.458 euro of daaromtrent) heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet
terwijl hij wist dat voormeld voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
op tijdstippen in de periode 1 augustus 2014 tot en met 5 maart 2019 te Eindhoven telkens opzettelijk heeft verkocht hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
op 6 maart 2019 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 48 kilogram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
in de periode 1 augustus 2014 tot en met 5 maart 2019 te Eindhoven telkens opzettelijk heeft verkocht hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en MDMA, zijnde amfetamine en MDMA middelen als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I
en
op 6 maart 2019 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (ongeveer 2296 gram) en MDMA (55 pillen), zijnde amfetamine en MDMA middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake alle ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit om verdachte, indien tot een veroordeling wordt gekomen van het voorhanden hebben van 55 XTC pillen, geen gevangenisstraf van langere duur op te leggen dan de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft ondergaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene strafmaatoverweging
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals onder meer is gebleken uit het reclaseringsrapport van 15 november 2019.
De verweten gedragingen inclusief strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de jarenlange handel in soft- en harddrugs en het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid soft- en harddrugs in diens woning. De drugs werden verzonden via postpakketten en over de hele wereld verstuurd. Een deel van de opbrengsten van de handel zijn door verdachte witgewassen door de bitcoins waarmee werd betaald om te zetten in giraal geld en onder meer door te sluizen naar een bankrekening van een katvanger. Een deel van de gestorte bedragen zijn kort daarna contant opgenomen en vervolgens uitgegeven.
Het is algemeen bekend dat drugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast worden toegebracht aan anderen. Ook de productie en de handel in drugs gaan niet zelden gepaard met verschillende vormen van zware (gewelds)criminaliteit.
Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht.
Gelet op de ernst van de gedragingen kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wat betreft de hoogte van die straf heeft de rechtbank ten nadele van verdachte rekening gehouden met de lange duur van de handel en het gegeven dat verdachte al eens eerder is veroordeeld ter zake de Opiumwet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om door te gaan met het plegen van Opiumwet gerelateerde delicten.
Strafverminderende omstandigheden
De rechtbank zal verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Niet alleen komt de rechtbank - anders dan de officier van justitie - tot een vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde maar is het onder 1 tenlastegelegde al langer geleden.
Oordeel
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden.

Beslag.

Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
  • met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid dan wel;
  • die aan de veroordeelde toebehoorden of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
- die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Bewaring rechthebbende(n)
De rechtbank gelast de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de overige voorwerpen op de aangehechte beslaglijst, ten behoeve van de rechthebbende(n).

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 57, 63, 420bis
Opiumwet art. 2, 3, 10, 11.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Vrijspraak
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bewezenverklaring
verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: witwassen

Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheidverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
legt op de volgende straf:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Beslag

- Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de goederen vermeld bij nummer 1, 2 en 3 van de aangehechte beslaglijst.
- Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de goederen vermeld bij nummer 28, 29 en 30 van de aangehechte beslaglijst.
- De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen vermeld bij nummer 6, 7 en 8 van de aangehechte beslaglijst aan de beslagene (verdachte).
- De rechtbank gelast de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de overige voorwerpen op de aangehechte beslaglijst, ten behoeve van de rechthebbende(n).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. L.R.H. Koekoek, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 13 december 2019.