ECLI:NL:RBOBR:2019:6957

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
5584888\CV EXPL 16-10967
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst paard wegens agressief gedrag

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 november 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een koper en verkoper van een paard. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.A. Wensing, vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding, omdat het paard bij aflevering agressief gedrag vertoonde. De gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. K.J. Breedijk, heeft betoogd dat het paard bij aflevering niet behept was met dergelijk gedrag en heeft getuigen opgeroepen om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet in het bewijs is geslaagd dat het paard bij aflevering niet agressief was. De verklaringen van de getuigen, waaronder de ouders van de gedaagde en vrienden, werden als niet-objectief beschouwd, en de inconsistenties in hun verklaringen droegen bij aan de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij aansprakelijk is voor de schade die de eiseres heeft geleden, bestaande uit stallings- en dierenartskosten, en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.250,-- en € 11.965,29 aan kosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagde partij. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingslocatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 5584888 \ CV EXPL 16-10967
Uitspraakdatum: 14 november 2019
vonnis
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij
gemachtigde: mr. S.A. Wensing
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. K.J. Breedijk
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 april 2018 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte na tussenvonnis aan de kant van [gedaagde] ;
  • de akte uitlating bewijslevering aan de kant van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de kant van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de kant van [eiseres] ;
  • de conclusie na getuigenverhoor aan de kant van [gedaagde] ;
  • de conclusie na getuigenverhoor aan de kant van [eiseres] ;
  • de akte van uitlating aan de kant van [gedaagde] ;
  • de akte van uitlating aan de kant van [eiseres] .

2.De verdere beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de bewijsopdracht
2.1.
De kantonrechter heeft [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat [X] bij aflevering niet behept was met agressief gedrag.
2.2.
Op het getuigenverhoor van 13 maart 2019 heeft [gedaagde] als getuigen doen horen haarzelf, [A] (hierna: [vader van gedaagde] ), [B] ( [moeder van gedaagde] ), [C] , [D] en [E] . Op de contra-enquête van 29 mei 2019 heeft [eiseres] als getuigen doen horen haarzelf, [F] en [G] .
2.3.
[gedaagde] heeft, voor zover hier van belang, verklaard:
"Over het gedrag van [X] kan ik het volgende zeggen. Zij was nooit agressief, ze was fijn
om op te rijden, braaf en ze kon goed springen. Ik sprong zelf met het paard en dit was in de periode december 2015 en mei 2016.
(…)
Op stal was [X] braaf. Zij leed wel een beetje aan voernijd. Dat betekent dat als ik haar
voer dat zij de oren naar achter doet en zij wat zuur doet. Dat doet zij omdat zij zo snel
mogelijk eten wil krijgen. Maar iedereen kan haar eten geven. Mijn ouders gaven haar eten en ook mijn vriendinnen. [C] , mijn vriend en die dadelijk ook als getuige komt verklaren, die gaf [X] ook te eten. Een van de vriendinnen die hier ook vandaag komt getuigen is [E] .
(…)
Mr. Breedijk vraagt aan mij over de ervaringen van het paard tot aan de verkoop. Ik verklaar daarop dat het paard altijd goed en braaf is geweest. Ik zoek de paarden daar ook op uit in Ierland en anders neem ik ze ook niet mee. Het is een fijn gebruikerspaard. Ik heb er nooit hinder aan gehad.
De eerste keer dat [eiseres] kennis maakte met het paard was met [C] .
[C] heeft het paard toen voorgesteld. Dat ging goed en daarna is nog één keer
proefgereden in de Loonse en Drunense duinen. Ik was hier ook bij. Daarna is het contract
opgesteld daarin is bepaald dat de helft wordt aanbetaald en de andere helft wordt betaald na de proefperiode. Binnen vijf dagen is de andere helft betaald door [eiseres] .
[eiseres] heeft toen laten weten dat het goed ging met het paard. Zij heeft ook via
WhatsApp foto’s gestuurd toen [X] daar in de weide liep en drie weken later ontving ik
een bericht via WhatsApp van [eiseres] dat ze mee had gedaan met [X] aan de
oefen cross. Dat ging ook goed. Zij stuurde ook foto’s. Drie maanden later, in augustus 2016, liet [eiseres] ook via de WhatsApp weten dat het niet goed ging met [X] . [X] vertoonde agressief gedrag en liep kreupel.
Op de vragen van mr. Wensing antwoord ik het volgende.
(…)
Over de cyclus van [X] kan ik niet zoveel zeggen. Ze was wel eens hengstig maar ik heb
daar geen hinder van gehad."
2.4.
[vader van gedaagde] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik ben de vader van [gedaagde] en ik ben bereid om te getuige[n].
(…)
Ik weet dat het paard is aangekocht in Ierland door [gedaagde] . Ik was aanwezig bij de
wedstrijden waarbij mijn dochter met [X] heeft gesprongen. Ik heb samen met een vriend,
[D] , [X] weggebracht naar [eiseres] .
Het paard is op stal gekomen in december 2015 en op 15 mei 2016 heb ik het paard
weggebracht.
Ik heb nooit iets aan [X] gemerkt. Het is een braaf paard en zij kon goed springen.
Ik heb verder niets met het paard gedaan. Ik woon op hetzelfde adres waar de paarden staan
en ik zie de paarden dan ook elke dag. Ik help mijn dochter zo nu en dan mee met voeren en
met paarden en pony’s wegbrengen. Het voeren van de paarden gebeurde met brokken om 8
uur ‘s ochtends en 6 uur ‘s avonds en verder bracht ik om 10 uur ‘s ochtend, 4 uur ’s middags en 10 uur ‘s avonds hooi naar de paarden. Ik deed dat vijf keer in de week.
Op uw vraag dat ik eerder heb gezegd dat ik zo nu en dan meehielp met voeren antwoord ik dat ik ‘s morgens iedere dag voer gaf. Ik ben eigenlijk een goedkope arbeidskracht voor mijn dochter. Verder heb ik [X] ook gezien op wedstrijden en dan help ik mee de hindernissen te bouwen. Dat deed ik één keer in de week. Bij de wedstrijden is me nooit iets opgevallen aan [X] net als bij andere paarden.
Op de vraag van mr. Breedijk over het karakter van [X] in de periode december 2015 tot 15 mei 2016 kan ik verklaren dat mij nooit iets is opgevallen. Ook niet toen ik het paard in de trailer of in de vrachtwagen heb gezet.
Op de vragen van mr. Wensing antwoord ik het volgende. Wat betreft het voeren gaf ik het
paard basisbrokken Pianissimo en sloeber ‘s ochtends, om 10 uur gaf ik het hooi en om vier uur ‘s middags gaf ik het weer hooi. ‘s Avonds om 6 uur gaf ik het weer basisbrokken
Pianissimo en sloeber en ‘s avonds om 10 uur weer hooi.
Het voer was twee keer twee kilo.
Bij het voeren was mij niets opgevallen. Het paard had geen voernijd.
(…)
Op de vraag of ik nog weet of de merrie hengstig was. [X] was in de winterperiode bij
ons en dan kan zij niet hengstig zijn geweest. Het zou kunnen dat zij dat in mei hengstig was
maar dat weet ik niet. Ik heb de merrie niet hengstig gezien.
2.5.
[moeder van gedaagde] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik ben de moeder van [gedaagde] en ik ben bereid om te getuige[n].
(…)
De paarden staan op stal bij ons thuis. Ik voer de paarden door de weeks soms, wanneer ik thuis kom van werk, en soms in het weekend. Dat geldt ook voor [X] . Ik heb ook op haar een paar keer gereden.
Het voeren deed ik vaak alleen, soms met mijn dochter en soms met mijn man. Dat deed ik
een paar keer per week ongeveer om de dag. Ik voerde daarbij alle paarden.
[X] was een normaal paard, zowel binnen als buiten. Bij het voeren was ze wel eens zuur en dan deed zij de oren in de nek. Als voer gaf ik brokken, muesli en hooi. Ik weet niet meer welk merk er werd gevoerd. Voor elk paard is het qua hoeveelheid voer anders. Sommigen hebben wat meer, anderen wat minder nodig. Ik weet niet meer wat het precies was voor [X] .
Ik heb met [X] thuis in de bak gereden en ik heb ook buitenritten gemaakt. Ik heb
ongeveer vier keer met [X] gereden. Er is mij niets opgevallen toen ik met haar reed.
Op de vragen van mr. Wensing antwoord ik het volgende:
Op de vraag of [X] wel eens hengstig is geweest antwoord ik dat dat wel eens zo is geweest. Verder ben ik wel regelmatig mee geweest naar wedstrijden waar [X] ook reed. Ik weet niet meer hoeveel dat is geweest. Het zou een keer of tien zijn geweest.
(…)"
2.6.
[C] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik heb verkering met [gedaagde] .
Op de vraag of ik weet waar het over gaat antwoord ik dat het gaat over het paard [X] .
Op de vraag of ik bekend ben met de bewijsopdracht antwoord ik dat ik niet weet wat een
bewijsopdracht is.
Op de vraag hoe ik mij op dit getuigenverhoor heb voorbereid antwoord ik dat ik een filmpje
heb gezien waar ik op het paard rijd.
Ik ben via een e-mail van mr. Breedijk erachter gekomen dat ik vandaag dit getuigenverhoor
heb. En verder heb ik een brief van de rechtbank ontvangen.
Ik heb met [gedaagde] in het algemeen over het paard gesproken in de afgelopen
drie jaar. Dat ging over dat de tegenpartij vond dat het paard niet goed was en hoe wij dat
hebben ervaren.
Het paard is eind 2015 op stal gekomen en zo’n vier à vijf maanden later weer weggegaan.
Wat ik weet over [X] is dat het een bruine merrie is, langelijnd is en dat het nog vijf jaar
oud was toen zij bij [gedaagde] op stal kwam, in deze periode dat ze op stal was werd zij zes.
Het is een braaf paard. Ik heb regelmatig op haar gereden. Ik deed dat als ik daar de tijd voor had. Dat deed ik ongeveer één tot drie keer per week. Dat was niet altijd hetzelfde, het hing af van hoeveel tijd ik had.
Op de vraag of ik verder betrokken was bij het paard antwoord ik dat ik af en toe een keer de
stal uitmestte. Dit is ongeveer zes zeven keer gebeurd. Op dat moment staat het paard niet
in de stal. Ik ken het paard van het rijden.
Ik ben verder één keer mee geweest naar een oefenterrein tijdens een cross. Verder heb ik
met [X] ook buitengereden.
Het is een brave merrie, ze is niet echt schrikachtig, je kunt er iedereen opzetten. Ze sprong
ook goed en ze had een comfortabele zit. Ze had geen gebruiksaanwijzing.
Meestal voer ik de paarden niet. Ik heb ook geen herinneringen eraan dat ik [X] heb
gevoerd.
Op vragen van mr. Breedijk antwoord ik het volgende. Op het moment van de verkoop heb
ik [X] voorgereden voor [eiseres] om te laten zien wat het paard kan. Daarna heeft [eiseres] ook op het paard gereden. Ik kan mij niet herinneren of ik het paard
daarna, voor de aflevering, nog heb gezien maar het zou kunnen.
Mr. Wensing vraagt aan [C] of hij wel eens vaker is opgeroepen om als getuige
te verschijnen in een zaak van [gedaagde] . Dat beantwoord [C]
bevestigend.
Verder stelt mr. Wensing de vraag aan [C] of u bij deze getuigenverklaring ook
verklaard heeft dat er niets mis was met het paard. Daarop antwoord [C] dat dat
zo is.
(…)
Naar aanleiding van de aanvullingen van mr. Wensing merkt [C] op dat hij het
paard niet alleen kent van het rijden maar ook van het opzadelen, poetsen, verzorgen en van
en naar de stal brengen."
2.7.
De heer [D] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik ben een klant van mevrouw [gedaagde] .
Op de vraag of ik weet waar het vandaag over gaat kan ik zeggen dat het gaat over het paard [X] . Een bruine merrie die drie jaar geleden bij mevrouw [gedaagde] op de stal heeft gestaan. Dat weet ik nog want rond die tijd heb ik daar een pony gekocht waarmee ik toen met mijn dochter regelmatig aan de slag ben gegaan. Verder heb ik [X] weggebracht naar de nieuwe stal.
(…)
Ik weet niet meer exact wanneer [X] bij mevrouw [gedaagde] is gekomen. Ik weet wel
nog dat wij in oktober 2015 onze pony daar hebben aangeschaft en [X] is een korte tijd
daarna daar ook gekomen. In het voorjaar van 2016 is [X] naar de andere stal gebracht.
Vanaf het moment dat wij de pony op stal hadden en [X] kort daarna is gekomen heb ik
[X] regelmatig gezien. Hoeveel paarden [gedaagde] op stal had, dat wisselt. Ik kan geen
precieze aantallen geven. De ene keer heeft ze er vijf, de andere keer heeft ze er tien.
Het was een bruine merrie, tussen de 1,60 en 1,70 hoog en het is een mooi gebouwd paard.
Op de stal zijn er paardenboxen, onze pony stond binnen in een paardenbox en onze pony
stond verderop. Ik heb misschien het paard op de trailer gezet toen het werd weggebracht
naar de nieuwe stal. Ik weet dat alleen niet meer zeker. Ik weet in ieder geval dat ik [X]
niet van de trailer af heb gehaald.
Er is mij verder niets opgevallen aan [X] . Het enige wat ik nog wel kan zeggen is dat mij het is opgevallen dat [X] makkelijk op de trailer gezet kon worden. Zij ging er ook
makkelijk weer van af. Dat is niet zo met alle paarden. Verder heb ik geen betrokkenheid
gehad met het paard.
Op vragen van mr. Breedijk antwoord ik het volgende. Ik heb het paard in de bak zien rijden
wanneer mijn dochter met de pony aan het rijden was. [gedaagde] reed dan op [X] met mijn
dochter samen in de bak. Dat gebeurde dan misschien twee â drie keer per week. Ik weet niet
precies hoe vaak.
(…)
Op de vraag van mr. Wensing of ik weet of [X] voernijd heeft antwoord ik dat ik dat niet
weet."
2.8.
[E] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
"(…)
Ik weet dat [X] drie jaar geleden bij [gedaagde] kwam. Dit was eind 2015. [X] heeft daar een halfjaar gestaan gedurende de winterperiode.
Ik ben mee geweest naar wedstrijden van [X] waar ik heb meegeholpen met groomen. Ik
heb bijvoorbeeld het paard opgezadeld en getoiletteerd. Met toiletteren bedoel ik de manen
en oren bijknippen en ook de voeten verzorgen. Ik heb een enkele keer met [X] buiten
gereden.
Ik ging één keer per maand mee met wedstrijden van [gedaagde] . Wat [X] betreft heb ik dat zo’n zes à zeven keer meegemaakt.
Ik heb twee keer op [X] gereden. Ik stap niet zo maar op een paard in verband met mijn
knieblessure. Ik vraag dan vooraf altijd of het een braaf paard is. Ik heb met [X] gereden over straat en door het bos. Dit alles was geen enkel probleem.
Het toiletteren deed ik ongeveer een keer in de twee weken. Dat gebeurde in de ochtend en
[X] was toen heel lief.
Een paar keer heb ik het paard van de stal naar de stapmolen gebracht.
Verder heb ik geen betrokkenheid gehad met [X] ."
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] niet geslaagd in het leveren van het bewijs dat [X] bij aflevering niet behept was met agressief gedrag. Daartoe is het volgende redengevend.
2.9.1.
[vader van gedaagde] verklaart onder meer dat hij [X] ’s morgens elke dag voer gaf en:
Wat betreft het voeren gaf ik het paard basisbrokken Pianissimo en sloeber ‘s ochtends, om 10 uur gaf ik het hooi en om vier uur ‘s middags gaf ik het weer hooi. ‘s Avonds om 6 uur gaf ik het weer basisbrokken Pianissimo en sloeber en ‘s avonds om 10 uur weer hooi.
[eiseres] heeft in haar conclusie na getuigenverhoor gesteld dat pianissimo wordt gebruikt voor paarden die gevoelig zijn voor stress. Het voer is aan [X] gegeven om haar minder angstig en rustiger te houden, aldus [eiseres] . In reactie hierop stelt [gedaagde] dat [vader van gedaagde] zich heeft vergist. Volgens [gedaagde] is haar stal pas anderhalf jaar tot twee jaar geleden begonnen met gebruik van dit voer (naast de basisbrokken). [gedaagde] verwijst naar de WhatsApp-correspondentie waarin onder meer staat dat zij op 13 juni 2016 desgevraagd aan [eiseres] antwoordde welke voer [X] kreeg:
“Horsemolen, s morgens en ’s avonds een half schepje”. [eiseres] wist dat het door [gedaagde] gebruikte voer Horsemolen betrof, aldus [gedaagde] . Vaststaat echter dat [vader van gedaagde] na voorlezing van zijn verklaringen daarin heeft volhard en dat hij voor zijn verklaringen heeft getekend. Uit nergens blijkt dat [vader van gedaagde] zich heeft vergist. Het had voor de hand gelegen dat [gedaagde] haar stelling had onderbouwd dat zij eerst anderhalf tot twee jaar geleden is begonnen met het gebruik van pianissimo. Dat is niet gebeurd. In deze omstandigheden acht de kantonrechter de stelling van [gedaagde] dat [vader van gedaagde] zich op dit punt heeft vergist, niet geloofwaardig en komt geen gewicht toe aan het WhatsApp-bericht van [gedaagde] van 13 juni 2016 aan [eiseres] dat [gedaagde] [X] het voer Horsemolen gaf. Nu [gedaagde] voorts niet heeft weersproken dat pianissimo wordt gegeven met het doel om paarden rustiger te houden, moet het er dan ook voor worden gehouden dat [X] tijdens haar verblijf bij [gedaagde] met dat doel dat voer is gegeven. Dit duidt juist niet erop dat het paard bij aflevering niet behept was met agressief gedrag.
2.9.2.
In het licht van hetgeen hiervoor in r.o. 2.9.1. is overwogen, komen de verklaringen van de door [gedaagde] voorgebrachte getuigen die erop neer komen dat zij allen [X] bij (de stal) [gedaagde] meerdere keren hebben gezien en dat het paard niet agressief was, slechts beperkte waarde toe. Daarbij is nog het volgende in aanmerking genomen. Deze getuigen betreffen haarzelf, haar ouders, haar vriend, een klant en een vriendin van haar. Zij zijn ten opzichte van [gedaagde] aldus niet zonder meer als objectief te beschouwen. Bovendien blijken de getuigenverklaringen ten opzichte van elkaar niet consistent te zijn. Daar waar [gedaagde] en [moeder van gedaagde] verklaren dat zij regelmatig [X] hebben gevoerd en dat het paard aan voernijd leed, verklaart [vader van gedaagde] dat hij ook het paard regelmatig heeft gevoerd en dat het paard geen voernijd had. [gedaagde] verklaart dat ook [C] [X] heeft gevoerd, terwijl [C] verklaart dat hij geen herinneringen eraan heeft het paard te hebben gevoerd. En over hengstigheid bij [X] verklaren [gedaagde] en [moeder van gedaagde] dat [X] dat wel eens was, terwijl [vader van gedaagde] verklaart dat hij het paard niet hengstig heeft gezien.
Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht en som van € 7.250,--
2.10.
Nu [gedaagde] niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs, is komen vast te staan dat [X] bij aflevering behept was met agressief gedrag. Dit brengt mee, zoals in r.o. 4.19 van het tussenvonnis is overwogen, dat het beroep van [eiseres] op ontbinding van de koopovereenkomst slaagt en dat de door [eiseres] en [gedaagde] nagekomen verbintenissen uit de koopovereenkomst ongedaan gemaakt dienen te worden door respectievelijk teruggave van het paard en de koopprijs. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde som van € 7.250,-- voor toewijzing in aanmerking komen.
Ten aanzien van de gevorderde schade, bestaande uit stallings- en dierenartskosten
2.11.
[eiseres] heeft, overeenkomstig wat (verder) in r.o. 4.19 van het tussenvonnis is overwogen, bij een op 25 juli 2019 in het geding gebrachte akte een gemotiveerde opgave gedaan van de schade aan stallings- en dierenartskosten tot dan toe:
- een factuur van 19 mei 2016 ter zake van een klinische keuring ad € 110,--;
- facturen van de hoefsmid over de periode 1 juli 2016 tot en met 8 mei 2019 voor een totaalbedrag van € 525,--;
- facturen ter zake van onderzoeken door dierenkliniek [H] over de periode 27 juni 2016 tot en met 19 oktober 2016 voor een totaalbedrag van € 1.028,66;
- facturen ter zake van onderzoeken door [I] van 17 september 2016 en 10 oktober 2016 voor een totaalbedrag van € 225,63;
- facturen ter zake van stalling mei 2016 tot en met juni 2016, 1 november 2016 tot en met 1 januari 2018 en vanaf januari 2017 voor een totaalbedrag van € 4.910,--;
- facturen ter zake van stalling juli 2016 tot en met oktober 2016 voor een totaalbedrag van
€ 700,--;
- facturen ter zake van stalling januari 2018 tot en met juli 2019 voor een totaalbedrag van
€ 3.666,--.
Bovenop deze kosten neemt de kantonrechter, gelet op de datum van dit vonnis, nog vier maanden aan stallingskosten ad € 200,-- in aanmerking. Een en ander komt neer op een totaalbedrag van (€ 11.165,29 + € 800,-- =) € 11.965,29.
2.12.
De hiervoor geschetste onderbouwing door [eiseres] houdt verband met de in r.o. 4.19 van het tussenvonnis gegeven beslissing dat [gedaagde] aansprakelijk zal zijn voor de schade, bestaande uit stallings- en dierenartskosten. Voor deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven eindbeslissing in het tussenvonnis geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt. Kennelijk meent [gedaagde] dat de beslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag, omdat volgens haar uit de overgelegde facturen blijkt dat het paard na aflevering een ernstige peesblessure heeft opgelopen. Doordat te lang met deze blessure is doorgelopen, is het gedrag van het paard veranderd, aldus [gedaagde] . Deze redenering van [gedaagde] gaat echter niet op, omdat immers is komen vast te staan dat het paard reeds bij aflevering behept was met agressief gedrag. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de overgelegde facturen, waarvan niet is weersproken dat deze stallings- en dierenartskosten betreffen, zien op schade die het gevolg is van het feit dat het paard niet beantwoordt aan de koopovereenkomst. Dat betekent dat het genoemde bedrag van € 11.965,29 aan schade, bestaande uit stallings- en dierenartskosten, voor toewijzing in aanmerking komt.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
De op het rapport Voorwerk gestoelde vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Proceskosten
2.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,96
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 223,00
- getuigenkosten 310,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.200,00(4,0 punten × tarief € 300,00)
Totaal € 1.836,96

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden bij brief van 19 oktober 2016,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] van de som van € 7.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 19 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] van de som van € 11.965,29 aan stallings- en dierenartskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.836,96,
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.D.M. Michael en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2019.