In de zaak tegen de verdachte, die op 3 december 2019 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, stond de verdachte terecht voor openlijk geweld gepleegd op 20 januari 2018 te Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee afzonderlijke vechtpartijen hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren. De officier van justitie stelde dat er sprake was van openlijk geweld in vereniging, maar de rechtbank oordeelde anders. Tijdens de zittingen op 19 en 26 november 2019 werd duidelijk dat de confrontaties niet als een gezamenlijke actie konden worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, en dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de benadeelde partij, slachtoffer 1, niet-ontvankelijk in zijn vordering. De kosten van de benadeelde partij werden begroot op nihil, aangezien de vordering niet werd toegewezen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. R. van den Munckhof als voorzitter en mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. S.C. van Bergen als leden. De uitspraak vond plaats op 3 december 2019.