ECLI:NL:RBOBR:2019:689

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
01/879042-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor dood door schuld en bewezenverklaring voor gevaar veroorzaken op de weg

Op 8 februari 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 5 januari 2018 te Eindhoven. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, verleende geen voorrang aan een fietsster, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietsster ernstig gewond raakte en later overleed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van roekeloos rijgedrag of een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel een verkeersfout had gemaakt door geen voorrang te verlenen, maar dat dit niet leidde tot schuld in de zin van de Wegenverkeerswet.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, zoals omschreven in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.200,- subsidiair 22 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerder strafrechtelijk gedrag en het tonen van berouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/879042-18 [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/879042-18
Datum uitspraak: 08 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 december 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 05 januari 2018 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, P. Czn. Hooftlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte is, rijdende op de P. Czn. Hooftlaan, met grote snelheid (ongeveer 100 km/u), althans te hoge snelheid, de kruising of splitsing van die P. Czn. Hooftlaan met de Bilderdijklaan genaderd en/of zonder, althans onvoldoende te remmen op/overgereden en/of heeft (daarbij) geen voorrang verleend aan de bestuurster van een rechts komende fietsster die aldaar voorrang had, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 januari 2018 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, P. Czn. Hooftlaan, heeft gehandeld als volgt:
verdachte is, rijdende op de P. Czn. Hooftlaan, met grote snelheid (ongeveer 100 km/u), althans te hoge snelheid, de kruising of splitsing van die P. Czn. Hooftlaan met de Bilderdijklaan genaderd en/of zonder, althans onvoldoende te remmen op/overgereden en/of heeft (daarbij) geen voorrang verleend aan de bestuurster van een rechts komende fietsster die aldaar voorrang had, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Op 5 januari 2018 omstreeks 18:27 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de kruising van de P. Czn. Hooftlaan- Bilderdijklaan-Wal te Eindhoven. Bij dit ongeval waren betrokken verdachte als bestuurder van een personenauto en het slachtoffer [slachtoffer] , bestuurster van een damesfiets. Ten gevolge van dit ongeval heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen als gevolg waarvan zij later is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) omdat niet kan worden bewezen dat er sprake is van roekeloos rijgedrag en evenmin van een minstens aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Hij concludeert tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, te weten dat verdachte door zijn gedragingen gevaar op de weg heeft veroorzaakt (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte bepleit op gronden als verwoord in de door hem overgelegde pleitnota vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
Voor wat betreft het primair tenlastegelegde is niet komen vast te staan dat er sprake is van schuld bij verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde kan worden gesteld dat verdachte het slachtoffer niet tijdig heeft waargenomen als gevolg van externe omstandigheden gelegen in de wegsituatie ter plaatse. Verdachte heeft feitelijk wel gevaar op de weg veroorzaakt, maar gegeven deze bijzondere omstandigheden van het geval valt verdachte geen enkel verwijt te maken en is sprake van afwezigheid van alle schuld. Dit dient te leiden tot een ontslag van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsbronnen:

I. het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele
Samenwerking, BVH-nummer PL2100-2018003825-1, afgesloten op 13 maart 2018. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die
in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt, alsmede andere bescheiden. (hierna: dossier);
II. de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2019.

Bewijsmiddelen.

De inhoud van de bewijsmiddelen is hierna zakelijk weergegeven.
- proces-verbaal verkeersongevallen analyse (dossier: p. 13 e.v.):
Op 5 januari 2018 omstreeks 18.27 uur vond op de kruising Wal /P. Czn. Hooftlaan met de Bilderdijk te Eindhoven een verkeersongeval plaats tussen een personenauto en een fiets.
De bestuurder van de personenauto reed op de Wal te Eindhoven, gaande in de richting van de P.Czn. Hooftlaan. Op de kruising met de Bilderdijklaan botste de personenauto met de voorzijde tegen de overstekende, voor de bestuurder van de personenauto van rechts komende fietsster.
Bestuurders die vanaf de Wal / P. Czn Hooftlaan de Bilderdijklaan over willen steken, moeten het verkeer, rijdende op het fietspad van de Bilderdijklaan voorrang verlenen. Dat werd ter plaatse kenbaar gemaakt door de navolgende verkeersmaatregelen:
- verkeersbord J38 (verkeersdrempel) met onderbord “situatie gewijzigd” geplaatst op
ongeveer 39,5 meter voor het fietspad van de Bilderdijklaan;
- verkeersbord J24 (vooraanduiding oversteekplaats) met onderbord OB503 (gevaar voor 2
richtingen) op een gele reflecterende achtergrond, verkeersbord D04 (verplichte rijrichting
rechtdoor) en verkeersbord B06 (verleen voorrang), alle rechts van de rijbaan geplaatst op
ongeveer 3,5 meter voor het fietspad van de Bilderdijklaan;
- busvriendelijke verkeersdrempel op ongeveer 6,8 meter voor het fietspad met de
Bilderdijklaan en
- haaientanden op het wegdek ter hoogte van het fietspad met de Bilderdijklaan.
Rechts naast het fietspad van de Bilderdijklaan, kort voor de kruising met de Wal / P.Czn. Hooftlaan was het verkeersbord B03 (u nadert een voorrangskruising, u heeft voorrang) geplaatst.
De personenauto verkeerde rij-technisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken en/of bijzonderheden die eventueel de oorzaak van het ongeval zouden kunnen zijn of die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan, de toedracht dan wel het verloop van het ongeval.
Uit de aangetroffen sporen / beschadigingen op de voertuigen bleek dat de personenauto met de voorzijde tegen de linkerzijde van de fiets was gebotst.
- proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw (dossier: p. 57, 58):
Op 5 januari 2018 vond een ongeval plaats op de P.CZn. Hooftlaan te Eindhoven waarbij een fietsster en een auto betrokken waren. De fietsster werd met ernstig letsel overgebracht naar het ziekenhuis.
Aan de hand van de gemaakte MRI bleek dat het slachtoffer zeer ernstige letsels had, als gevolg waarvan zij op 12 januari 2018 kwam te overlijden. Het slachtoffer is overleden ten gevolge van de opgelopen letsels bij het verkeersongeval.
- als verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting:Ik reed als bestuurder van een personenauto over de Wal in de richting van de kruising.
Toen ik de kruising naderde heb ik afgeremd. Ik zag geen verkeer en ik reed de kruising op. Plotseling zag ik vanaf rechts een fietsster aan komen fietsen. Ik zag de fietsster toen zij een meter of zeven van mij vandaan was. Ik zag vervolgens dat zij voor mijn auto kwam en ik kwam met de fietsster in aanrijding. Ik kan mij niet herinneren dat ik waarschuwingsborden heb gezien.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde.

De rechtbank overweegt dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals met betrekking tot voornoemd verkeersongeval primair aan de verdachte is ten laste gelegd, aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de rechtbank gebleken dat de verdachte op de ten laste gelegde datum een verkeersfout heeft gemaakt. Verdachte is de betreffende kruising genaderd en de kruising opgereden waarbij hij heeft verzuimd voorrang te verlenen aan de fietsster die voorrang had omdat zij zich op een voorrangsweg bevond.
Op zichzelf levert deze overtreding, bezien in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte, naar hij verklaart, met voldoende oplettendheid heeft getracht de kruising veilig over te steken, nog geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid op. Van andere gedragingen van de zijde van de verdachte die, in combinatie met de genoemde overtreding en bezien in de gegeven omstandigheden ter plaatse, zijn aan te merken als roekeloos, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft daarbij betrokken de omstandigheid dat door getuigen is verklaard dat de snelheid waarmee verdachte heeft gereden geschat werd op 100 kilometer per uur. Uit het proces-verbaal verkeersongevallen analyse blijkt echter dat aan de hand van de aangetroffen sporen en het schadebeeld aan beide voertuigen is vastgesteld dat de bots-snelheid zeer waarschijnlijk niet hoger heeft gelegen dan de ter plaatse wettelijk toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Nu blijkens een daaromtrent opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2019 volgt dat technisch niet kon worden aangetoond met welke snelheid het voertuig van verdachte gereden moet hebben kort voor het ongeval, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte kort voor het ongeval niet harder heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan. Aldus is de rechtbank gelet op de inhoud van wettige bewijsmiddelen van oordeel dat het ongeluk dat plaatsvond op 5 januari 2018 niet is te wijten aan schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.

Voor de beantwoording van de vraag of het handelen van de verdachte een overtreding van artikel 5 WVW 1994 oplevert, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is een voorrangskruising genaderd en opgereden en heeft op de kruising een fietsster, rijdende op een voorrangsweg, geen voorrang verleend. Op de kruising heeft de door verdachte bestuurde auto de fiets geraakt. Door geen voorrang te verlenen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gevaar veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierna onder de bewezenverklaring aangegeven, dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 05 januari 2018 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, P. Czn. Hooftlaan, heeft gehandeld als volgt:
verdachte is, rijdende op de P. Czn. Hooftlaan de kruising van die P. Czn. Hooftlaan met de Bilderdijklaan genaderd en opgereden en heeft daarbij geen voorrang verleend aan een fietsster die aldaar voorrang had, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Ten aanzien van het bewezen verklaarde is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte weliswaar heeft verzuimd voorrang te verlenen aan de fietsster, maar dat hij heeft gedaan wat in zijn macht lag om een ongeval te voorkomen. Namens verdachte is aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte harder dan de ter plaatse toegestane snelheid heeft gereden. Verdachte heeft bij het naderen van de kruising geremd, hij was oplettend en alert en hij heeft zijn verkeersgedrag aangepast aan de plaatselijke omstandigheden. Bij het naderen van de kruising heeft hij zijn snelheid geminderd door te remmen en hij heeft vlak voordat hij de kruising opreed nog gecontroleerd of er verkeer van links of rechts kwam. Op grond van deze omstandigheden stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte alles heeft gedaan wat van een correct handelend verkeersdeelnemer mag worden verwacht en dat hij aldus dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld is vereist dat alle strafrechtelijk relevante schuld aan de zijde van de verdachte ontbreekt. Meer bepaald is beslissend of door
de verdachte alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijze van hem konden worden gevergd teneinde te voorkomen dat in strijd met het recht – in dit geval in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeersweg 1994 – zou worden gehandeld.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, zo volgt uit zijn verklaringen, uit het dossier en uit de aanvullende processen-verbaal, de kruising van de wegen heeft genaderd en de kruising is opgereden in de derde versnelling met een niet vast te stellen snelheid. Aan de hand van de aangetroffen sporen en het schadebeeld aan beide voertuigen, zo is uit forensisch onderzoek gebleken, zal de bots-snelheid van de personenauto zeer waarschijnlijk niet hoger hebben gelegen dan de ter plaatse wettelijk toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.
Hoewel uit het dossier blijkt dat de verkeerssituatie onoverzichtelijk was en recent was gewijzigd, blijkt ook uit de stukken dat met verkeersborden werd aangegeven dat fietsers op de kruising voorrang hadden. Verder waren er in de rijrichting van verdachte haaientanden en een verkeersdrempel op het wegdek aangebracht. Uit de stukken en uit de verklaring van verdachte blijkt niet dat voor hem niet zichtbaar was of kon zijn dat hij een voorrangskruising naderde. Ook blijkt niet van omstandigheden waardoor verdachte de fietsster niet tijdig heeft kunnen opmerken.
De rechtbank acht aannemelijk dat de onoverzichtelijkheid van de kruising aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen. Dit betekent echter niet dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Juist de onoverzichtelijkheid van de situatie, in combinatie met het feit dat het donker en regenachtig was, had voor verdachte een reden moeten zijn de kruising extra behoedzaam te naderen. Uit de verklaring van verdachte ter zitting en bij de politie blijkt niet dat verdachte die extra behoedzaamheid heeft betracht.
Hoewel het handelen van verdachte geen ‘schuld’ in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994 oplevert, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alle in redelijkheid van hem te vergen zorg betracht ter vermijding van het ongeval. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt daarom verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een geldboete van € 1.200,00 subsidiair 24 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte geen straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht door geen voorrang te verlenen aan een fietsster en dat hij zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft een ernstig verkeersongeluk plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zeer ernstig letsel heeft opgelopen. Dit letsel heeft ertoe geleid dat zij is komen te overlijden.
Aan de nabestaanden van [slachtoffer] is onherstelbaar leed aangedaan. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de nabestaanden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2018 waaruit blijkt dat de verdachte in 2016 is veroordeeld voor rijden onder invloed en in 2015 door de kantonrechter een boete opgelegd heeft gekregen voor een aanzienlijke snelheidsovertreding.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan de nabestaanden van [slachtoffer] aangedane leed inziet, dat deze gevolgen hem evenzeer hebben aangegrepen en dat hij oprecht berouw heeft getoond.
Ook betrekt de rechtbank in haar afweging de omstandigheid dat mediation (met een positieve afloop) heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de zoon van [slachtoffer] .
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de financiële draagkracht van de verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf en bijkomende straf passend en geboden zijn. Met oplegging van een geheel voorwaardelijke rijontzegging wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt verdachte de volgende straf en bijkomende straf op.

T.a.v. subsidiair:- een geldboete van € 1.200,00 subsidiair 22 dagen hechtenis.

-
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Bossink, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 8 februari 2019.