ECLI:NL:RBOBR:2019:6883

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
19/1791
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg bestemmingsplan en beroep op vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke zaak

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss. De zaak betreft de uitleg van een bestemmingsplan en de vraag of eiser een dwangsom heeft verbeurd. Eiser, eigenaar van een perceel in Oss, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het gebruik van zijn perceel in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het kloven en zagen van hout op het terrein door eiser terecht door verweerder is aangemerkt als een zelfstandig houtverwerkingsbedrijf in milieucategorie 3. Eiser kon niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen aan een e-mail van een gemeenteambtenaar dat hij de strijd met het bestemmingsplan kon opheffen door het indienen van een milieumelding op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). De rechtbank concludeerde dat eiser de last heeft overtreden en dat verweerder bevoegd was om de verbeurde dwangsommen te innen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.J.W. van Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder

(gemachtigde: . A. Zwaans).

Procesverloop

In een besluit van 24 januari 2019 (het primaire besluit) is verweerder overgegaan tot invordering van verbeurde dwangsommen bij eiser ten bedrage van in totaal € 10.000,00.
In het besluit van 19 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het invorderingsbesluit in stand gelaten. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 9 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze zaak gaat over de vraag of eiser een dwangsom heeft verbeurd. Hieronder wordt eerst een overzicht gegeven van de feiten. Daarna worden de beroepsgronden van eiser behandeld.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Sinds 2009 is het perceel [adres] in eigendom van eiser. De locatie bestaat uit een buitenterrein en een loods. Het terrein is via een lange toegangsweg bereikbaar.
  • Het perceel [adres] heeft een oppervlakte van 1.615 m2. In het bestemmingsplan “Kernen Maasdonk” heeft het perceel de bestemming “Bedrijven”
  • Op 5 januari 2017 heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd in verband met gebruik in strijd met het bestemmingsplan van zijn perceel., [adres] . De last onder dwangsom is gericht op het beëindigen en beëindigd houden van bedrijfsactiviteiten met een milieucategorie hoger dan 2. Deze last onder dwangsom is later gewijzigd en aangegeven is dat, indien de feitelijke bedrijfsoppervlakte wordt beperkt tot 500 m2 of minder, een hoveniersbedrijf op dit perceel wel is toegestaan. De last is onherroepelijk.
  • Op 20 november 2017 heeft een ambtenaar van de gemeente Oss een mail gestuurd aan eiser (toen handelend onder de naam [naam] ).
  • Op 14 juni 2018 is aan eiser een last onder dwangsom opgelegd omdat hij nog steeds geen milieumelding heeft ingediend voor zijn bedrijf.
  • Op 6 november 2018 is namens eiser een aanvulling ingediend op een eerder ingediende melding op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) met een akoestisch onderzoek. Hierin is onder andere de geluidsbelasting vanwege het gebruik van een elektrische kettingzaag beschreven.
  • Op 30 november 2018 en 3 januari 2019 heeft verweerder ter plaatse controles laten uitvoeren waarvan het verslag is neergelegd in een tweetal Rapporten van Bevindingen. Tijdens de controles is vastgesteld dat op het buitenterrein bij de loods een grote stapel houtstronken lag. In het tweede rapport is ook geconstateerd dat er stammen werden gekloofd die even te voren op maat waren gezaagd met een kettingzaag. In beide rapporten is niet geconstateerd dat er een bedrijfsoppervlakte van meer dan 500 m² in gebruik was.
3.1
Eiser is van mening dat het zagen en kloven van hout is toegestaan op grond van het bestemmingsplan “Kom Geffen-2016” als onderdeel van een hoveniersbedrijf. In dat bestemmingsplan valt een hoveniersbedrijf kleiner dan 500 m2 in milieu-categorie 2.
Eiser wijst op een uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 13 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1252). Het hout komt vrij bij hoveniersactiviteiten die eiser op locatie uitvoert, te weten het kappen van bomen in particuliere tuinen. Hij brengt dat hout naar zijn perceel en hij wil het daar zagen en kloven. Hij heeft deze activiteiten ook als zodanig gemeld in kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
3.2
Verweerder is van mening dat het verkleinen van hout tot handzame stukken haardhout door kloven en zagen valt onder de bedrijfstak “houtindustrie en bedrijven gericht op de vervaardiging van artikelen van hout”. Houtbewerking vormt volgens verweerder geen vast onderdeel van een hoveniersbedrijf. Het kloven en zagen van hout tot haardhout is geen milieucategorie 2-bedrijvigheid en van een agrarisch loonbedrijf of dienstverlening ten behoeve van de landbouw is volgens verweerder geen sprake. In het verweerschrift heeft verweerder verder aangegeven dat er geen objectieve en controleerbare gegevens zijn die erop wijzen dat ter plaatse een hoveniersbedrijf is gevestigd.
3.3
De rechtbank stelt het volgende vast:
  • Op het perceel [adres] was op grond van het bestemmingsplan “Kernen Maasdonk” een bedrijf toegestaan behorende tot categorie 2 volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een hoveniersbedrijf was niet opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten maar dit stond wel in de milieuzoneringslijst van het nieuwe in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Kom Geffen 2016”.
  • Tussen partijen is niet in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten van eiser op het perceel zich beperken tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m2.
  • In het bestreden besluit stelt verweerder zich nadrukkelijk op het standpunt dat er is gekloofd en gezaagd op 30 november 2018 en 3 januari 2019 (ook al was er op 30 november 2018 niemand op het perceel aanwezig). Dit standpunt heeft eiser in het beroepschrift niet langer betwist en de rechtbank gaat er dan ook van uit dat op beide data is gekloofd en gezaagd.
  • Tot slot gaat de rechtbank er van uit dat het hout op de percelen afkomstig is van hovenierswerkzaamheden, omdat verweerder dit ook niet langer heeft weersproken.
3.4
Is het nu een hoveniersbedrijf of een houtverwerkingsbedrijf ? De rechtbank is van oordeel dat verweerder het kloven en zagen van hout op het terrein zelf terecht heeft beschouwd als een
zelfstandighoutverwerkingsbedrijf in milieucategorie 3. Dit heeft verweerder ook voldoende toegelicht in het bestreden besluit. De omvang van het bedrijf en de herkomst van het hout vindt de rechtbank niet relevant. Het gaat vooral om de ruimtelijke uitstraling van de werkzaamheden zelf. Vooral het zagen van hout heeft veel geluidsoverlast als gevolg. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van
16 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2183), rechtsoverweging 4. In de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling is toch echt iets anders aan de hand. Daar gaat het om de vraag of houtverwerking past binnen de definitie van een agrarisch loonbedrijf in het bestemmingsplan. Betekent dit dat een hoveniersbedrijf nooit hout mag zagen of kloven ? Nee, dat is niet zo. Maar kenmerkend voor een hoveniersbedrijf is dat vooral wordt gewerkt in de tuinen van klanten en dat het eigen perceel normaliter slechts wordt gebruikt voor het stallen van machines en dergelijke. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat dat op het perceel geen machines van een hoveniersbedrijf zijn aangetroffen, alleen maar apparaten om hout te zagen of te kloven
.Dit betekent dat eiser de last heeft overtreden en dwangsommen heeft verbeurd.
4.1
Eiser doet ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens hem heeft verweerder in een e-mailbericht van 20 november 2017 het gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt dat het kloven en zagen van hout onder voorwaarden is toegestaan. Eiser vindt dat verweerder onder deze omstandigheden niet kan overgaan tot invordering.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ze in het e-mailbericht van 20 november 2017 geen aanknopingspunten ziet voor de stelling dat verwerking van hout op grond van het bestemmingsplan zou zijn toegestaan.
4.3
Als een dwangsom is verbeurd, dan is verweerder in beginsel verplicht om in te vorderen (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:333). Slechts in bijzondere omstandigheden kan van invordering worden afgezien. Een van die bijzondere omstandigheden zou een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen zijn. Een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt sinds de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) wat anders beoordeeld. Het is niet meer van belang of het mailbericht is verstuurd door het bestuursorgaan zelf. Ook in gevallen waar niet uitdrukkelijk is aangegeven dat de toezegging namens het bevoegde orgaan wordt gedaan, kan een toezegging worden toegerekend aan het bevoegde orgaan, als de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Er moet meer de nadruk worden gelegd op hoe een uitlating bij een redelijk denkende burger overkomt en minder op wat het bestuursorgaan daarmee bedoelde. De betrokkene komt geen geslaagd beroep toe op het vertrouwensbeginsel indien hij besefte of had moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het bestuursorgaan lag, of anderszins in strijd was met de toepasselijke rechtsregels.
4.4
De e-mail van 20 november 2017 is afkomstig van een regisseur toezicht en handhaving van de gemeente Oss. Hierin staat het volgende: “
Ik heb u geïnformeerd dat u geen kettingzaag mag gebruiken op uw perceel. U heeft mij toegezegd dat u niet opnieuw een kettingzaag zal gebruiken op uw perceel [adres] . Daar vertrouw ik op. Als u zich niet aan de afspraak houdt, zal ik verdere handhavingsmaatregelen treffen.” Verder staat in de e-mail dat als eiser toch een kettingzaag wil gebruiken, hij een milieumelding moet indienen en een akoestisch onderzoek. Pas als de melding en het akoestisch onderzoek zijn goedgekeurd mag eiser een kettingzaag gebruiken. Ook als eiser andere activiteiten gaat uitvoeren met geluid richting omwonenden, geldt volgens de betreffende ambtenaar dat een milieumelding met een akoestisch onderzoek moet worden ingediend.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat eiser aan het mailbericht het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij aan het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) voldoet ondanks het gebruik van een kettingzaag zolang hij maar een melding met een akoestisch onderzoek heeft ingediend. Namens eiser is een melding met een akoestisch onderzoek ingediend. Dit is echter in dit geval niet genoeg. Eiser had moeten begrijpen dat het hier niet gaat om handelen in strijd met het Abm maar om handelen in strijd met het bestemmingsplan en dat dit twee verschillende overtredingen zijn. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de handhavingsbeschikking van 14 juni 2018 duidelijk is aangegeven wat de overtreding is en hoe deze kan worden opgeheven. Bovendien is aan eiser in 2017 een andere last onder dwangsom opgelegd vanwege handelen in strijd met het bestemmingsplan. Onder deze omstandigheden kan eiser aan het mailbericht van 20 november 2017 niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat hij een eventuele strijd met het bestemmingsplan kan opheffen door het indienen van een milieumelding op basis van het Abm. Verweerder mag daarom tot invordering van de verbeurde dwangsommen overgaan.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.