ECLI:NL:RBOBR:2019:679

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
01/880570-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling van een kind door een ouder onder invloed van alcohol en drugs

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die op 17 juni 2017 in Wanroij, onder invloed van alcohol en drugs, met zijn 10-jarige zoon in de auto tegen een boom en een paal is gereden. De verdachte was op dat moment niet in het bezit van een rijbewijs en had eerder die avond meerdere alcoholische dranken genuttigd. Tijdens de rit heeft hij zijn zoon onder dwang in de auto laten instappen en heeft hij suïcidale uitspraken gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat hij wel voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn zoon. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar achtte poging tot doodslag en mishandeling van het kind wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. De voorlopige hechtenis werd opgeheven, aangezien deze reeds geschorst was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die ernstig gewond raakte en mogelijk blijvende schade zal ondervinden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880570-17
Datum uitspraak: 07 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
postadres: [straatnaam 1] , [postcode] te [plaatsnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 december 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Wanroij, gemeente Mill en Sint Hubert, althans in het arrondissement Oost Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn zoon [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, - [slachtoffer] (onder dwang) in de auto heeft laten instappen en/of - daarbij heeft geroepen "ik niks, dan mama ook niks" en/of "dat hij zich kapot zou rijden met [slachtoffer] erbij", althans woorden van gelijke strekking en/of - vervolgens met die auto met een aanzienlijke snelheid tegen een paal en/of een boom is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Wanroij, gemeente Mill en Sint Hubert, als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ( [automerk] ), daarmede rijdende over de weg, Wanroijseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden terwijl, hij, verdachte, onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank (bloedalcoholgehalte ten tijde van het verkeersongeval tussen 0,9 en 2,0 mg/ml) en/of (daarbij) te rijden met een snelheid van ongeveer 129 kilometer per uur, waarmee de aldaar geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur in ernstige mate werd overschreden, en/of in een voor zijn, verdachtes, rijrichting naar links verlopende bocht met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, in elk geval met een gelet op het wegverloop te hoge snelheid, die bocht in te rijden en/of in die bocht (nagenoeg) rechtdoor te rijden en/of in die bocht de macht over het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig kwijt te raken en/of (vervolgens) (daardoor) tegen een paal en/of boom te rijden en/of te botsen,
waardoor een ander (te weten zijn zoon [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, namelijk een of meerdere (complexe) breuken van de rechter bovenarm en/of rechter enkel en/of rechter voet en/of linker bovenbeen en/of neus, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens genoemde wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
2.
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Sint Anthonis zijn kind, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht te slaan;
3.
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Wanroij, gemeente Mill en Sint Hubert, in elk geval in het arrondissment Oost Brabant, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, ( [automerk] ), toebehorende aan [betrokkene] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, [straatnaam 6], in elk geval op een weg.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak voor feit 3.

De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijs. [1]
Inleiding.
Op 17 juni 2017 heeft kort voor middernacht op de [straatnaam 6] te Wanroij, gemeente Mill en Sint Hubert, een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte, de bestuurder van een personenauto ( [automerk] ) reed over de [straatnaam 6] , komende uit de richting van Wanroij. In een bocht raakte hij de controle over zijn voertuig kwijt, waarbij hij met de rechterwielen van de auto in de rechterberm terecht kwam. In de berm schampte het voertuig een wit markeerpaaltje en botste het achtereenvolgens tegen een lantaarnpaal en twee in de berm staande bomen. Hierna kwam de [automerk] tot stilstand op de rijbaan van de [straatnaam 6] . Ten gevolge van de aanrijding raakten de twee inzittenden, verdachte en zijn zoon [slachtoffer] , ernstig gewond. De personenauto raakte zeer zwaar beschadigd. Verdachte en [slachtoffer] zijn zwaargewond naar het ziekenhuis in [plaatsnaam 3] gebracht.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en vordert hiervoor vrijspraak. Hij acht het onder 1 primair ten laste gelegde, met uitzondering van de voorbedachte raad, en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat het opzet van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, kan worden bewezen. De verdediging is van mening dat de verklaringen van [slachtoffer] niet als betrouwbaar kunnen worden beoordeeld, omdat er twijfel bestaat of de door [slachtoffer] gehoorde uitlatingen over het ‘doodrijden’ daadwerkelijk door verdachte zijn gedaan. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft daarbij ten aanzien van feit 1 subsidiair opgemerkt dat de mate van schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, hooguit als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ kan worden bestempeld. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman de kanttekening geplaatst dat de rechtbank, alvorens zij tot een bewezenverklaring van mishandeling kan komen, zal moeten vaststellen dat het slachtoffer pijn heeft ondervonden als gevolg van het slaan door verdachte met de vlakke hand in het gezicht van het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel ten aanzien van de feiten 1 en 2 op de navolgende – kort en zakelijk weergegeven – bewijsmiddelen:
 Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, PV-nummer 2017125970, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] op 31 augustus 2017, pagina’s 10 t/m 24:
De ter plaatse wettelijk toegestane maximum snelheid op de [straatnaam 6] was 80 km/u.
Ten aanzien van de weg en de wegbeheerder heb ik vastgesteld dat er geen omstandigheden aanwezig waren die de oorzaak, gevolgen of toedracht van het ongeval, zouden kunnen hebben beïnvloed. Er was openbare verlichting aanwezig en deze was in werking.
Ten tijde van het ongeval was het droog weer. De bitumen verharding van de [straatnaam 6] was in een goede staat van onderhoud. Het wegdek van de [straatnaam 6] was ten tijde van het ongeval droog.
Op de rechterrijstrook van de [straatnaam 6] zag ik een recent wringspoor (door de linkerbanden van de [automerk] ). Op een afstand van ongeveer 17 meter van voornoemd wringspoor voorbij de eerste aftekening van het wringspoor zag ik sporen in de rechterberm (doordat de [automerk] met de rechterwielen in de berm terecht kwam). In de rechterberm zag ik dat een wit markeerpaaltje, waarop een bochtmarkering was aangebracht, was beschadigd. De [automerk] was met de rechterzijde langs dit paaltje geschampt, waardoor het bovenste deel van het paaltje beschadigde. Verder zag ik in de rechterberm een beschadigde lantaarnpaal en een beschadigde boom. De [automerk] was hier eveneens met de rechterzijde langs af geschampt, waardoor schade ontstond aan beide objecten.
Op een afstand van ongeveer 20 meter voor de eindpositie van de [automerk] zag ik een boom in de rechterberm staan die zwaar beschadigd was. De [automerk] was met de voorzijde frontaal in botsing gekomen met voornoemde boom. Na de botsing tegen de boom draaide de [automerk] ongeveer 180 graden om zijn gier-as en kwam uiteindelijk op de rijbaan tot stilstand. De [automerk] verkeerde waarschijnlijk voor het ongeval rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken en/of bijzonderheden die eventueel de oorzaak van, of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Wij zagen dat de autogordel ten behoeve van de bestuurder strak langs de B-stijl gespannen hing. Deze gordel was door de bestuurder ten tijde van de aanrijding niet gedragen.
Wij zagen dat de autogordel ten behoeve van de naast de bestuurder zittende passagier in uitgerolde toestand uit het voertuig hing. In deze stand was de gordelspanner geactiveerd. De passagier had de voor hem bestemde autogordel wel gedragen ten tijde van de aanrijding. De [automerk] was voorzien van een stuurairbag welke tijdens het ongeval was geactiveerd.
Ter plaatse zag ik dat de naald van de aanwezige snelheidsmeter van de [automerk] stil was blijven staan op
ongeveer 129 km/u. Deze naald werd aangedreven door een elektronische stappenmotor. Op het moment dat de stroomkring werd onderbroken, tijdens de botsing met de boom, kreeg deze stappenmotor geen pulsen meer waardoor deze stil bleef staan.
Gezien bovenstaande gegevens en de zeer ernstige mate van vervorming van de [automerk] had de bestuurder van de [automerk] de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/u zeer waarschijnlijk in behoorlijke mate overschreden.
Oorzaak: De bestuurder van de [automerk] raakte de controle over zijn voertuig kwijt.
Toedracht: De bestuurder van de [automerk] reed over de [straatnaam 6] komende uit de richting van Wanroij. Ter hoogte van hectometeraanduiding 1.7 maakte de [straatnaam 6] een bocht naar links. In deze bocht raakte de bestuurder de controle over zijn voertuig kwijt waarbij hij met de rechterwielen van de [automerk] in de rechterberm terecht kwam. In de berm botste hij achtereenvolgens tegen een lantaarnpaal en twee in de berm staande bomen. Hierna kwam de [automerk] tot stilstand op de rijbaan van de [straatnaam 6] .
Gevolg: Ten gevolge van de aanrijding raakten de twee inzittenden van de [automerk] ernstig gewond. De betrokken [automerk] raakte zeer zwaar beschadigd. [2]
 De aangifte door een medewerker van “Veilig Thuis”:
Zij deed aangifte namens [slachtoffer] en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, op zaterdag 17 juni 2017 te 23:41 uur.
“Ik ben onderzoeker bij Veilig Thuis en kom als zodanig namens [slachtoffer] aangifte doen van poging tot doodslag door de vader van [slachtoffer] : [verdachte] , geboren [geboorteplaats] , wonende te [plaatsnaam 2] , [straatnaam 2] . [verdachte] heeft opzettelijk zijn 10-jarig zoontje geprobeerd van het leven te beroven.
Ik heb een gesprek gehad met [slachtoffer] toen hij inmiddels weer thuis was. Ik hoorde dat hij zei dat hij op zaterdag 17 juni 2017 met zijn vader bij opa was geweest op een feestje. Vader was heel boos omdat hij wilde blijven slapen, maar dit mocht niet van opa. [slachtoffer] heeft geprobeerd hulp te gaan halen en toen werd zijn vader nog bozer en vader heeft daarna [slachtoffer] op zijn neus geslagen.
Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat zijn vader had gezegd voordat hij wegreed: “Ik rij ons hartstikke aan gort”. [slachtoffer] zei dat zijn vader hen dood wilde rijden. Ik zag dat [slachtoffer] heel verdrietig was toen hij dit zei. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat zijn vader sterke drank had gedronken voordat zij naar opa gingen en dat vader daarna ook nog alcohol had gedronken op het feest.
Ook hoorde ik [slachtoffer] zeggen dat zijn vader veel te hard reed. Uiteindelijk is de auto tegen een boom terecht gekomen en waren zowel [slachtoffer] als zijn vader zwaar gewond.” [3]
 Het verslag van de verpleegkundig [verpleegkundige] op 21 juni 2017:

Uitgebreid verslag: 13:32 uur

Arts [arts] sein 2104 belt in:
[slachtoffer] heeft verteld aan de verpleegkundige:
Papa reed veel te hard: 160 km/uur
Papa wilde met [slachtoffer] bij opa blijven slapen, opa was daarop bedreigend naar [verdachte]
[slachtoffer] is daarop naar de scouting (die naast het huis van opa is) gerend om hulp te vragen, vader haalde hem in en sloeg hem op de neus. [4]
 Bevindingen voorbereiding studioverhoor door verbalisant [verbalisant 6] :
De voorbereiding van deze getuige vond plaats op het adres [straatnaam 3] te [plaatsnaam 2] , zijnde de woning van oma. De zaakgerichte voorbereiding van dit verhoor vond plaats in de woonkamer van het betreffende pand.
Ik vroeg aan [slachtoffer] of hij ook wist wat ik vandaag kwam doen. [slachtoffer] zei: ”Met mij praten over het ongeluk”.
Hierna heb ik [slachtoffer] gevraagd of hij mij kon vertellen over welk ongeluk het ging. [slachtoffer] zei toen dat: “papa was dronken en hij reed in de auto. We zijn tegen een boom aangereden. Papa had mij geslagen toen ik vroeg of ik naar huis mocht. Opa was er ook bij. Papa zei dat hij ons dood ging rijden”. [5]
 Samenvatting van het studioverhoor van [slachtoffer] op 10 oktober 2017:
Op dinsdag 10 oktober 2017 om 10:17 uur, werd [slachtoffer] ( [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] gehoord in de verhoorstudio aan de [straatnaam 4] te [plaatsnaam 2] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , was tijdens het verhoor van [slachtoffer] aanwezig in de regiekamer, waardoor ik het verhoor kon waarnemen via beeld en geluid.
[slachtoffer] werd de vraag gesteld: ”Waarover kom je praten?”
[slachtoffer] zei: ”Over het auto ongeluk.”
Samengevat verklaarde [slachtoffer] :
- Zijn vader had veel gedronken.
- [slachtoffer] zei dat hij van zijn vader mee moest.
- Zijn vader zei tegen zijn opa: “Ik rij me kapot met [slachtoffer] erbij”.
- [slachtoffer] was weggerend naar de scouting. Zijn vader was hem achterna gerend. Bij de scouting zaten drie mannen. Bij de bomen werd [slachtoffer] door zijn vader met de rechter vuist op zijn neus geslagen. [slachtoffer] voelde hierdoor pijn en moest huilen. De drie mannen zouden gezien hebben dat [slachtoffer] door zijn vader werd geslagen.
- [slachtoffer] is uiteindelijk voorin de auto gaan zitten en heeft zelf de gordel omgedaan.
- Toen ze aan het rijden waren hoorde [slachtoffer] dat zijn vader zei: “Ik rijd me kapot”.
- [slachtoffer] zei dat z’n vader ’m toen in de 5 versnelling zette, hij slipte in de eerste bocht en in de tweede bocht kwamen ze tegen een paal en een boom.
- [slachtoffer] heeft vlak voor de boom zijn ogen dicht gedaan.
- Tijdens de botsing kwam [slachtoffer] met zijn voorhoofd en neus tegen het dashboard.
- [slachtoffer] zegt: “Het is een mislukte dood op mij.”
- [slachtoffer] zegt: “Papa zei: Ik niks, mama ook niks”. [6]
 De verklaring van [getuige 1] :
Op zaterdag 17 juni 2017 was ik bij de [gelegenheid] , aan het [straatnaam 5] te [plaatsnaam 2] . Omstreeks 21.30 uur hoorde ik een schreeuw uit de richting komen van het kamp. Ik zag een jongeman aan komen rennen vanuit het kamp. Hij ging voor ons staan en ik hoorde dat hij met een paniekerige stem luidkeels riep: “Meneer help mij!”. Ik schatte deze jongen tussen de 8 en 10 jaar oud. Achter die jongen rende een volwassen man, ik schat de man tussen de 30 en 40 jaar oud. Ik zag dat de man onvast ter been was omdat hij wankelde. Ik hoorde dat de man met dubbele tong praatte.
Daarna zag ik dat de man met de jongen wegliep, terug richting het woonwagenkamp. Ik zag dat de jongen en man voor het houten hek gingen staan wat gelegen is aan de zijkant van ons scoutingterrein. Ik zag dat de man met zijn arm uithaalde en de jongen met zijn hand in zijn gezicht sloeg. Ik hoorde nadat de man de jongen geslagen had dat de jongen moest huilen. Ik zag dat de man het kind meetrok aan zijn arm. De man sloeg de jongen met vlakke hand. Ik heb de mishandeling duidelijk kunnen zien. [7]
 De verklaring van [getuige 2] :
Ergens in juni was ik samen met de scoutinggroep, bij het [straatnaam 5] in [plaatsnaam 2] . Omstreeks 21.30 uur zat ik buiten bij het kampvuur samen met [getuige 1] en nog een man. Ik zag vanaf het weiland, bij het hek, een kind aan komen rennen in onze richting. Toen hij vlak bij ons was riep hij: “Help, help meneer”. We waren op dat moment een beetje verbaasd omdat er vlak achter het jongetje een man aan kwam rennen. Ik zag dat de ogen van de man wijd open stonden en zag dat hij een boze blik had. Vervolgens liepen de man en de jongen weg, terug in de richting van het hek naar het weiland toe. Toen de man en de jongen bij het hek waren zag ik dat de man uithaalde met zijn arm. Ik zag dat de man en het jongetje door het hek het weiland op liep, vermoedelijk in de richting van het kamp. [8]
 De bevindingen van [verbalisant 3] :
Op zaterdag 17 juni 2017 omstreeks 23.45 uur, was ik bezig met uitoefening van mijn politietaak. Ik was in uniform gekleed. Ik was ter plaatse bij een verkeersongeval aan de [straat] te [plaatsnaam 2] . Bij dit ongeval waren [verdachte] en diens zoon [slachtoffer] gewond geraakt. [slachtoffer] verkeerde in levensgevaar.
Ik was ter plaatse in gesprek met [vader van verdachte] , roepnaam [vader van verdachte] . [vader van verdachte] is de vader van [verdachte] en opa van [slachtoffer] . Ik hoorde dat [vader van verdachte] mij vertelde dat de ex van zijn zoon [slachtoffer] de reden was dat [verdachte] met opzet tegen de boom was gereden. Ik hoorde dat [vader van verdachte] zei dat de ex van [verdachte] [ex verdachte] heet. [9]
 De verklaring van [getuige 3] :
Toen ik bij het wrak kwam zag ik dat er een jongetje uit de bestuurderskant kwam gekropen, ik zag dat er een man in het voertuig zat die het jongetje eruit duwde. Ik hoorde later dat dit zijn zoontje was. Ik hoorde dat het jongetje nog sprak tegen een vrouw die ook nog ter plaatse kwam. Ik hoorde dat het jongetje zei tegen de vrouw: “Jullie wilden niet luisteren”. Ik hoorde dat die vrouw toen zei: “Nee, papa wilde niet luisteren”. [10]
 NFI-rapport, herberekening bloedalcoholgehalte:
Resultaten en conclusie:
Op grond van de in het rapport genoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte in de vermelde tijdsduur (7,38 uur) afgenomen zijn met 0,74 tot 1,84 mg/ml.
Hieruit volgt dat het bloedalcoholgehalte op het tijdstip van het voorval dan waarschijnlijk gelegen zal hebben tussen 0,9 en 2,0 mg/ml. [11]
 De verklaring van verdachte d.d. 25 oktober 2017:
We hadden een bbq. Ik had wat gedronken. Ik ben daar ’s avonds weggegaan. Ik ben de auto ingestapt met [slachtoffer] . Ik had eerst mijn vrouw opgebeld, die zou [slachtoffer] op komen halen als ik daar bleef slapen. [ex verdachte] kwam niet. Ik werd wakker in de auto. Het eerste stukje weet ik nog, daarna niet meer. Ik zat met mijn gedachten bij [ex verdachte] .
Waar werd je wakker? Ik kwam een beetje bij in de auto. Ik denk adrenaline. [12]
 Verklaring afgelegd door de verdachte bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2018:
Ik had alcohol op en toen ik in de auto stapte, wist ik niet meer wat ik deed. Er ging toen zoveel door mij heen. Het was heel dom om te rijden. Ik had geen rijbewijs en had het nooit moeten doen. [13]
 Verklaring afgelegd door de verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2019:
Ik had op 17 juni 2017 een bbq bij mijn ouders in [plaatsnaam 2] . Mijn zoon [slachtoffer] was daar toen ook. Ik had die dag ongeveer 7 of 8 flesjes Jupiler bier gedronken en één joint gerookt. [slachtoffer] was op enig moment weggerend naar de scouting en ik ben toen achter [slachtoffer] aan gerend. Ik was toen dronken. Ik heb hem gegrepen. Ik ben gaan rijden in de [automerk] , om [slachtoffer] naar de woning van zijn moeder te brengen. Ik weet nog dat ik een tik kreeg en een ongeluk kreeg. Na de klap werd ik wakker. Ik weet nog dat ik een spuit kreeg en toen ben weggevallen. Daarna werd ik in het ziekenhuis weer wakker. Ik had geen rijbewijs. Ik herinner mij weinig van de rit met de auto. Ik ben kennelijk even weggevallen en tegen een boom aangereden. [14]

Algemeen.

Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer] .
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer] als niet betrouwbaar moet worden gezien. In de visie van de verdediging zijn de verklaringen van [slachtoffer] als het ware ingefluisterd door zijn moeder, de ex-partner van verdachte. De verdediging heeft er op gewezen dat de ex-partner van verdachte niet direct aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit en dat er geruime tijd is verstreken tussen het ongeluk en de aangifte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [slachtoffer] heeft consistent verklaard over het ongeluk, niet alleen in het studioverhoor, maar ook tegen de verpleegkundige en tegen de medewerkster van Veilig Thuis. Daarbij komt dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in de bevindingen van [verbalisant 3] , over wat [vader van verdachte] kort na het ongeval ter plaatse heeft gezegd. Verder vindt de verklaring van [slachtoffer] over de gemoedstoestand van verdachte steun in de twee getuigenverklaringen van de scoutingmedewerkers (met betrekking tot het slaan van [slachtoffer] door verdachte). [slachtoffer] heeft van meet af aan hierover verklaard en pas later – na onderzoek door de politie – zijn deze getuigenverklaringen naar voren gekomen.
De rechtbank ziet in de inhoud van het dossier ook geen ondersteuning voor de stelling dat zijn verklaring [slachtoffer] als het ware is ingefluisterd. Bovendien doet tijdsverloop naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en deze voldoende worden gestaafd door objectieve aanwijzingen.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.

Poging tot moord.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen verklaard kan worden dat verdachte zijn zoon met voorbedachten rade om het leven heeft willen brengen, zodat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Poging tot doodslag, vol opzet op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verdachte op 17 juni 2017 (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van zijn zoon. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn zoon nooit iets aan heeft willen doen en dat zijn kind zijn alles is in zijn leven.
De rechtbank kan verdachte volgen dat hij die bewuste avond zijn zoon niet daadwerkelijk moedwillig – in de zin van vol opzet – van het leven heeft willen beroven. Hoewel de rechtbank tot de vaststelling komt dat verdachte heeft gezegd dat hij zich samen met [slachtoffer] ‘hartstikke kapot’ zou rijden, trekt zij daaruit niet de conclusie dat verdachte dit volle opzet had ten tijde van het ongeval. De uitlatingen van verdachte ziet de rechtbank als uitingen van zijn emotionele toestand op dat moment, van grote woede en wanhoop. Deze uitlatingen duiden op een gemoedstoestand die de rechtbank, zoals hierna nog wordt overwogen, er wel toe brengt om voorwaardelijk opzet op de dood van zijn zoon [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen te achten. De rechtbank trekt die uitlatingen echter niet door in die zin dat daaruit ook een gerichte intentie op het doden van [slachtoffer] kan worden afgeleid tijdens de autorit en ten tijde van het ongeval.
Poging tot doodslag, voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
De omstandigheden van het geval voor zover van belang voor de beoordeling door de rechtbank, zijn de volgende:
  • Verdachte is op 17 juni 2017 samen met zijn zoon [slachtoffer] naar zijn ouders in [plaatsnaam 2] gegaan en heeft daar een feestje/barbecue bijgewoond, waarbij hij naar eigen zeggen nog zeven tot acht flesjes bier had gedronken. Verdachte wilde bij zijn ouders blijven overnachten, echter daar is het niet van gekomen. Op enig moment is er contact geweest met de moeder van [slachtoffer] . Verdachte besloot [slachtoffer] zelf met de auto naar zijn moeder te brengen. Verdachte en de moeder van [slachtoffer] bevonden zich in een complexe echtscheidingssituatie en verdachte was erg boos op zijn ex-partner.
  • Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat verdachte tegen zijn vader, de opa van [slachtoffer] , heeft gezegd dat hij zich “hartstikke kapot zou rijden, met [slachtoffer] erbij”. Na het ongeval hoort [verbalisant 3] de vader van verdachte zeggen dat de ex-partner van verdachte de reden was dat verdachte met opzet met tegen de boom was gereden.
  • [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte ruzie had met diens vader, dat zijn eigen vader hem, [slachtoffer] , heeft uitgescholden en dat hij op zijn neus is geslagen. [slachtoffer] wilde niet met zijn vader in de auto meerijden. Verdachte zou bovendien voordat hij wegreed een klap op de voorruit van de auto hebben gegeven, aldus [slachtoffer] .
  • Verdachte heeft verklaard dat hij boos was op de moeder van [slachtoffer] . Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij geëmotioneerd was.
  • Verdachte had die dag en avond alcoholhoudende drank gedronken (het alcoholpromillage was ten tijde van het ongeval ongeveer tussen 0,9 en 2,0 mg/ml).
  • Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs.
  • Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte in ieder geval veel te hard heeft gereden en op enig moment in een bocht naar links in de berm aan de rechterzijde van de weg is geraakt, waardoor hij de controle over zijn voertuig is verloren, een boom heeft geraakt en vervolgens vol tegen de volgende boom is geklapt en op de rijbaan tot stilstand is gekomen.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en van verdachte zelf komt het beeld naar voren van een verdachte die zeer boos was en die zich agressief gedroeg. In deze uiterst geëmotioneerde gemoedstoestand en in benevelde toestand, is verdachte in de auto gestapt. Verdachte was al met al onvoldoende bij machte om een personenauto te besturen. Illustratief voor deze toestand is dat verdachte heeft verklaard dat hij kennelijk even is weggevallen in de auto en zich pas weer iets kon herinneren nadat hij tegen de boom was gereden en tot stilstand was gekomen op de rijbaan van de [straatnaam 6] .
Omdat verdachte niet in staat was om een auto te besturen, zoals hiervoor reeds is overwogen, maar dit desondanks toch heeft gedaan met een veel te hoge snelheid en op een relatief smalle weg met aan weerszijden veel bomen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat hij zijn voertuig niet onder controle kon (blijven) houden en een dodelijk ongeluk zou krijgen. Hij heeft de kans dat zijn zoon daarbij zou kunnen komen te overlijden op de koop toegenomen. Daarmee heeft verdachte ook op de koop toegenomen de kans dat hij zelf zou komen te overlijden. Hoewel bestuurders in de regel die kans niet op de koop toe nemen, ziet de rechtbank dat in deze zaak anders, met name gezien de hiervoor reeds aangeduide uiterst onverschillige en fatalistische gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zijn zoon [slachtoffer] .

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.

De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen als hierna te melden. [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn vader hem, voordat hij op 17 juni 2017 bij zijn vader in de auto moest stappen, heeft geslagen en dat mensen van de naastgelegen scouting dit hebben gezien. Twee personen van de scouting hebben een getuigenverklaring afgelegd en daarin hebben zij verklaard dat zij hebben gezien dat een duidelijk onder invloed van middelen zijnde man een jongen tegen zijn gezicht heeft geslagen. [getuige 1] heeft verklaard dat de man en de jongen vanuit de richting van het naastgelegen woonwagenkamp kwamen en dat de man de jongen ‘zoon’ noemde en de jongen de man ‘vader’ noemde. De inhoud van deze getuigenverklaringen bevestigen de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] , ook dat [slachtoffer] moest huilen na deze door verdachte uitgedeelde klap in zijn gezicht.
De rechtbank ziet op grond van de bewijsmiddelen geen aanleiding aan te nemen dat verdachte zijn zoon meerdere malen of met kracht heeft geslagen, nu ook [slachtoffer] zelf daar niet over heeft verklaard. Wel heeft [slachtoffer] verklaard dat hij als gevolg van deze klap pijn heeft ondervonden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1 primair:
op 17 juni 2017 te Wanroij, gemeente Mill en Sint Hubert , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn zoon [slachtoffer] ( [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk van het leven te beroven, - [slachtoffer] (onder dwang) in de auto heeft laten instappen en - daarbij heeft geroepen "ik niks, dan mama ook niks" en "dat hij zich kapot zou rijden met [slachtoffer] erbij", althans woorden van gelijke strekking en - vervolgens met die auto met een aanzienlijke snelheid tegen een paal en een boom is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
op 17 juni 2017 te Sint Anthonis zijn kind, genaamd [slachtoffer] , [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest, een rijontzegging van 10 jaren en opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis op de dag van de uitspraak in deze strafzaak.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde. De raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat – indien de rechtbank komt tot enige bewezenverklaring van feit 1 primair – de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf fors gematigd dient te worden. De raadsman is van mening dat kan worden volstaan met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Als bijzondere voorwaarde kan bijvoorbeeld een verplicht reclasseringscontact aan de voorwaardelijke straf worden gekoppeld. Daarnaast kan aan verdachte een forse taakstraf worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft onder invloed van alcoholhoudende drank in een agressieve gemoedstoestand zijn 10-jarige zoon in de auto laten stappen. Daaraan voorafgaand had hij zijn zoon die van hem probeerde te vluchten, geslagen en heeft hij ten overstaan van zijn vader suïcidale uitspraken gedaan. Hij is, zonder te beschikken over een rijbewijs, in een auto gestapt en met hoge snelheid gaan rijden op een weg met aan weerszijden bomen. Vervolgens is hij tegen een paal en een boom gereden. Als gevolg van het ongeval is zijn zoon ernstig gewond geraakt. Het is onduidelijk of zijn zoon fysiek helemaal zal herstellen. Verdachte heeft door zijn handelen het leven en de gezondheid van zijn zoon ernstig in gevaar gebracht. Er mag van geluk gesproken worden dat zijn zoon het ongeluk heeft overleefd. Het vertrouwen dat zijn zoon in hem als vader mocht stellen, heeft verdachte diep beschaamd.
De jongen bevond zich in een afhankelijke positie van verdachte en was weinig weerbaar tegen zijn vader. Verdachte had dit als vader moeten beseffen. Door het handelen van verdachte is de relatie tussen vader en zoon ernstig verstoord geraakt, iets wat het slachtoffer nog jarenlang parten kan spelen in zijn persoonlijke ontwikkeling.
Verdachte heeft ter zitting en ook al eerder bij de verhoren bij de politie, weinig blijk gegeven van berouw en evenmin van probleembesef en zelfinzicht. De rechtbank herkent hierin het beeld dat in het rapport van de psycholoog omtrent verdachtes onvermogen terzake wordt geschetst.
In het Pro Justitia rapport van 15 januari 2018, opgemaakt door drs. [psycholoog] , gezondheidszorgpsycholoog, is – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende opgenomen:
Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis, maar er kan wel worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Tevens worden antisociale persoonlijkheidstrekken geconstateerd, maar of er ook daadwerkelijk sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende vast te stellen. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde het geval.
Betrokkene heeft vanuit zijn licht verstandelijke beperking in combinatie met de antisociale persoonlijkheidsstrekken in ieder geval problemen met de impulscontrole (hij zal sneller primair reageren), zijn probleemoplossende vermogen schiet danig tekort, hij is minder goed in staat oorzaak-gevolgrelaties te overzien en kan de consequenties van zijn handelen voor zichzelf en anderen niet goed inschatten en hij laat geregeld onnadenkend, roekeloos en onverantwoordelijk gedrag zien.
Hij werd boos op zijn ex-partner en bleek volstrekt onvoldoende in staat deze gevoelens op een adequate wijze te kanaliseren. Hij was woedend en is in deze geestestoestand, onder invloed van alcohol, in de auto gestapt. Hij reed als gevolg van zijn opgefokte geestestoestand op zeer roekeloze en onverantwoordelijke wijze (op hoge snelheid, in het donker en onder invloed), waarbij hij zich in ieder geval geenszins rekenschap heeft gegeven van de risico’s en gevaren voor zijn zoontje dan wel zichzelf. De alcohol heeft dus wel degelijk een katalyserende werking gehad en heeft de reeds gebrekkige rem op zijn emoties en impulsen waarschijnlijk alleen maar verder verlaagd. Hij heeft zijn onderliggende beperkingen verder onder druk gezet in zekere zin.
Indien de hem ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, adviseert onderzoeker om betrokkene deze feiten in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Onderzoeker heeft ondanks de licht verstandelijke beperking geen aanleiding te vermoeden dat hij de wederrechtelijkheid van zijn gedrag niet overziet, maar hij was op dat moment onvoldoende in staat naar dit besef te handelen en zijn gedrag op een meer gezonde wijze bij te sturen.
De rechtbank neemt over de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en maakt deze tot de hare.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip, waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad, geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Daarnaast is verdachte zelf getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feit onder 1 primair in die zin dat hij zelf (ernstig) letsel heeft opgelopen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in de zwaarste variant. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Gelet op de bewezenverklaring voor feit 1 primair zal de rechtbank echter een langere gevangenisstraf opleggen dan in voornoemde oriëntatiepunten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en een rijontzegging voor de duur van 4 jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval onvoldoende aanleiding om de vordering tot opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak toe te wijzen en wel vanwege de volgende omstandigheden. De voorlopige hechtenis van verdachte is reeds sinds 27 oktober 2017 onder stringente voorwaarden geschorst. Verdachte heeft zelf ook ernstig letsel overgehouden aan het ongeluk. Hij is hiervan nog niet hersteld, ondergaat medische behandelingen en ondervindt nog veel hinder van dit letsel in zijn dagelijkse bestaan. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat verdachte zich sindsdien schuldig zou hebben gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank ziet in het voorgaande verder aanleiding het op 27 oktober 2017 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen met ingang van heden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 45, 57, 287, 300, 304
Wegenverkeerswet 1994 art. 179a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1 primair:poging tot doodslagT.a.v. feit 2:mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf en maatregel.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

T.a.v. feit 1 primair:Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 4 jaar.

Afwijzingvan de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Opheffingvan het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 27 oktober 2017 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 7 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer 2017160732 – 2017125970, Onderzoek JULICH OB1R017095, afgesloten d.d. 11 januari 2018, aantal pagina’s: 139. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, pv nummer 2017125970, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] op 31 augustus 2017, pagina’s 14 t/m 21.
3.Het proces-verbaal van aangifte van een medewerker “Veilig Thuis”, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5] en opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , op 25 augustus 2017, pagina’s 50 en 51.
4.Uitgebreid verslag van [deskundige 1] d.d. 21 juni 2017, pagina 53.
5.Het proces-verbaal voorbereiding studioverhoor, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 4] op 9 oktober 2017, pagina 56.
6.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2] , pagina’s 57 en 58.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 16 oktober 2017, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , pagina’s 99 en 100.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 21 oktober 2017, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , pagina 103.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , op ambtsbelofte opgemaakt op 2 september 2017, pagina 32.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , pagina 42.
11.Rapport van het NFI, herberekening bloedalcoholgehalte, van [deskundige 2] , zaaknummer 2017.06.21.186 (aanvraag 002), d.d. 14 augustus 2017, pagina 29.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 oktober 2017, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , pagina’s 130 t/m 134.
13.De verklaring van verdachte bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 27 oktober 2017.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2019.