Overwegingen
1. Verzoeker is gemeenteraadslid. Hij zit voor de politieke partij [partij] in de gemeenteraad van [vestigingsplaats] .
Bij brief van 22 november 2018 heeft verzoeker het college met een beroep op de Wob gevraagd om de volledige presentatie die de directeur van het sociaal domein op 8 mei 2018 aan het college heeft gegeven, openbaar te maken.
Voor de overige feiten verwijst de voorzieningenrechter naar het procesverloop.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
2. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het instellen van beroep de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er beroep tegen is ingesteld. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de uitspraak op zijn beroep niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het beroep de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de uitspraak op het beroep.
3. De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval voldoende spoedeisend, omdat verzoeker heeft gezegd dat hij de volledige presentatie van 8 mei 2018 nodig heeft voor de meningsvormende vergadering op 20 augustus 2019 en voor de raadsvergadering op 27 augustus 2019. Gelet op de planning van de rechtbank zal er, als het beroep op een afzonderlijke zitting moet worden behandeld, voor deze data nog geen uitspraak op het beroep zijn gedaan. Verzoeker kan dan ook niet wachten tot de rechtbank die uitspraak heeft gedaan. De stelling van de gemachtigde van het college tijdens de zitting dat in de presentatie geen (financiële) informatie staat die verzoeker nodig heeft voor die twee vergaderingen, maakt niet dat er geen sprake is van voldoende spoedeisendheid.
4. In de kennisgevingen die verzoeker en het college voor de zitting hebben ontvangen, is vermeld dat de voorzieningenrechter ook een uitspraak kan doen op het beroep. Dit staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb en daarom zal de voorzieningenrechter ook een uitspraak doen op het beroep.
Het standpunt van het college
5. Het college vindt dat artikel 11, eerste lid, van de Wob van toepassing is op de passages en dat die daarom niet openbaar gemaakt mogen worden.
Beoordeling van het bestreden besluit
6. In artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob is bepaald dat met een bestuurlijke aangelegenheid wordt bedoeld: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
In artikel 1, aanhef en onder c, van de Wob is bepaald dat met intern beraad wordt bedoeld: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.
In artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob is bepaald dat met een persoonlijke beleidsopvatting wordt bedoeld: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
In artikel 11, eerste lid, van de Wob is bepaald dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
7. De voorzieningenrechter zal dus moeten beoordelen of de passages zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en of in de passage persoonlijke beleidsopvatting staan.
8. Om dat te beoordelen heeft de voorzieningenrechter met toestemming van verzoeker de volledige presentatie, dus ook de passages, gelezen.
9. Omdat de beperkte kennisneming van de passages gerechtvaardigd is, kan de voorzieningenrechter haar oordeel in de uitspraak niet altijd uitgebreid motiveren. Verzoeker en het college kunnen er echter op vertrouwen dat de voorzieningenrechter bij haar oordeel alle informatie uit het dossier heeft betrokken.
10. De voorzieningenrechter is met de burgemeester van oordeel dat de presentatie is opgesteld ten behoeve van intern beraad. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:496). In die uitspraak staat dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob (Kamerstukken 11, 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 13 en 14) volgt dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor zichzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. 11. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de directeur van het sociaal domein heeft gevraagd om haar eerste ervaring te delen met het college. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de sheets voor de presentatie van 8 mei 2018 zijn opgesteld als ondersteuning van de mondelinge presentatie van de directeur van het sociaal domein voor het college. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de presentatie van 8 mei 2018 met een ander oogmerk is opgesteld. De argumenten die verzoeker heeft aangedragen maken dit niet anders. Dat geldt dus ook voor het argument dat de presentatie later aan anderen dan het college is gegeven. Het oogmerk waarmee de sheets voor de presentatie van 8 mei 2018 zijn opgesteld, dus vóór de presentatie, kan op enig moment na de presentatie niet meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd in een ander oogmerk.
12. Tijdens de zitting heeft verzoeker, met toestemming van de gemachtigde van het college en de voorzieningenrechter, een presentatie met de titel “Sociaal domein in balans” voor een symposium in Almere op 27 juni 2019, geheten “ werk in de wijk”, overgelegd. Volgens verzoeker heeft een voormalige wethouder van de gemeente Eindhoven, mevrouw Schreurs, gezegd dat die presentatie grotendeels gelijk is aan de presentatie van 8 mei 2018. Toch is de presentatie van 27 juni 2019 niet deels geheim gehouden.
De gemachtigde van het college heeft hierover tijdens de zitting gezegd dat niet bekend is of wat tijdens het symposium op 27 juni 2019 is gezegd hetzelfde is als wat tijdens de presentatie op 8 mei 2018 is gezegd. Bovendien is volgens die gemachtigde niet duidelijk wat het oogmerk van het symposium in Almere was.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu het oogmerk van het symposium niet bekend is, ook niet kan worden vastgesteld of de presentatie tijdens het symposium in Almere hetzelfde of een ander oogmerk had dan de presentatie op 8 mei 2018. Daarmee kan niet worden vastgesteld of (delen van) de presentatie tijdens het symposium in Almere ook kunnen worden gezien als intern beraad. Dit leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
Persoonlijke beleidsopvatting?
13. Van de meeste door het college geanonimiseerde passages is de voorzieningenrechter van oordeel dat die kunnen worden gezien als persoonlijke beleidsopvatting. De voorzieningenrechter concludeert dat in de passages eigen ervaringen van de directeur van het sociaal domein zijn vermeld die kunnen worden geschaard onder de definitie van persoonlijke beleidsopvatting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob. Het gebruik van de “wij-vorm” doet hieraan niet af. In dit verband wijst de voorzieningenrechter ook op de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1822). Uit die uitspraak blijkt dat de term ‘beleid’ in het woord beleidsopvatting een bredere betekenis heeft dan alleen beleid op zich. Voor het doen van een beroep op de in artikel 11, eerste lid, opgenomen weigeringsgrond, is dus niet vereist dat de opvatting betrekking heeft op het door het bestuursorgaan opgestelde beleid. 14. Van de kopjes van de drie geheel geanonimiseerde pagina’s van de presentatie van 8 mei 2018 is de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom het college die kopjes ziet als persoonlijke beleidsopvatting. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college gezegd dat die kopjes op zichzelf al een lading bevatten van waar de inhoud naartoe gaat. Het is volgens die gemachtigde een retorische vraag, die laat zien of iets wel of niet goed wordt bevonden. Die toelichting vindt de voorzieningenrechter niet voldoende, zeker als de bedoelde drie kopjes worden vergeleken met de wel verstrekte kopjes van de overige pagina’s van de presentatie. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en op dit punt een nadere toelichting nodig heeft.
De conclusie ten aanzien van het beroep
15. Gelet op wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft geoordeeld, is het beroep gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en zal bepalen dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen waarbij het rekening moet houden met wat de voorzieningenrechter in deze uitspraak heeft gezegd. Dit betekent dat het college óf beter moet uitleggen waarom de betreffende drie kopjes niet openbaar gemaakt mogen worden, óf die drie kopjes toch openbaar moet maken.
De conclusie ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
16. Omdat nu een uitspraak is gedaan op het beroep, heeft verzoeker geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening hangende dat beroep. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
17. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aan verzoeker moet terugbetalen.
18. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, omdat niet is gebleken dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, en verzoeker ook overigens geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft opgegeven.