6.2Oorzaak, toedracht en gevolg
Oorzaak:
De bestuurder van de personenauto, welke blijkens tactisch onderzoek onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, was niet voortdurend in staat om zijn personenauto onder controle te houden.
Toedracht:
De bestuurder van de personenauto botste met het rechter voorwiel tegen een rechts van de rijbaan gelegen opsluitband. Vervolgens sloeg de personenauto over de kop en kwam na ongeveer 84,70 meter in zijn eindpositie tot stilstand. De rechts achterin gezeten hebbende passagier welke ten tijde van het ongeval geen gebruik had gemaakt van diens driepuntsveiligheidsgordel werd zwaargewond buiten het voertuig aangetroffen.
Gevolg:
De zwaargewonde passagier kwam aan de gevolgen van het door het ongeval opgelopen letsel te overlijden. Op zondag 4 maart 2018 omstreeks 13:38 uur kwam op de IC ten gevolge van het door het ongeval opgelopen letsel de rechts achterin gezeten hebbende Poolse passagier [slachtoffer] , geboren te [geboorteplaats] op [1990] te overlijden. Op zondag 4 maart 2018 omstreeks 14:45 uur werd door de forensisch GGD-arts J. Workum de schouw verricht. Na afloop van de schouw deelde voornoemde GGD-arts mede dat schedelbreuk de doodsoorzaak was geweest.
Uit het Rapport alcohol en drugs in het verkeer blijkt het volgende:
Uit het bloedonderzoek van het bloed van [verdachte] met SIN TAAP1799NL blijkt dat het eindresultaat alcohol in zijn bloed 1,77 milligram per millimeter betrof (grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt is 0,50 of 0,20 en grenswaarde indien in combinatie gebruikt is 0,20). Het eindresultaat cannabis betrof 2,0 microgram per liter (grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt is 3,0 en grenswaarde indien in combinatie gebruikt is 1,0).
Verdachte heeft bij de politie op 5 maart 2018 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik heb bij het ongeval alcohol gebruikt. Ik heb zaterdagochtend met mijn vriendin gesproken. Ik vertelde haar dat ik naar een vriend ging om bier te gaan drinken. Ik ben op zaterdag 3 maart omstreeks 17.00 uur naar mijn vriend [naam] gegaan. Ik weet dat ik dus naar mijn vriend ben gegaan en daarna weet ik niet veel meer. Ik weet dat we nog ergens spelletjes hebben gespeeld en ik heb veel gedronken. Ik heb gewoon bier gedronken meer weet ik niet. Ik weet ook van het ongeval niets meer. Ik heb voorafgaand aan het ongeluk ongeveer 2 uur geslapen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 8 november 2019 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik heb voorafgaand aan het ongeval cannabis gebruikt, ik heb samen met anderen een aantal joints gerookt.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht. Van alcoholconsumptie is algemeen bekend dat dit het reactie- en waarnemingsvermogen aantast en in zoverre bijdraagt aan de schuld. Hetzelfde geldt voor het gebruik van cannabis.
Verdachte is op 4 maart 2018 in de ochtend met drie passagiers in zijn personenauto gestapt terwijl hij fors onder invloed was van alcohol en cannabis. Verdachte is de avond daarvoor naar een vriend gegaan om bier te drinken. Hij heeft volgens zijn verklaring gedurende de hele nacht alcohol gedronken en tevens cannabis gerookt, zodanig dat uit het bloedonderzoek is gebleken dat verdachte op 4 maart 2018 na het ongeval 1,77 microgram alcohol per milliliter bloed en 2,0 microgram cannabis per liter bloed in zijn bloed had. Wanneer alcohol en cannabis in combinatie gebruikt zijn, zoals op grond van deze uitslagen van het bloedonderzoek kan worden vastgesteld, ligt niet alleen de in het bloed van verdachte aangetroffen hoeveelheid cannabis van 2,0 microgram per liter boven de toegestane grenswaarde van 1,0 microgram per liter maar ook de hoeveelheid alcohol ligt bijna 8 keer boven de toegestane hoeveelheid. De rechtbank is van oordeel dat het onder deze omstandigheden besturen van een personenauto (na gebruik van meer dan de toegestane hoeveelheid cannabis en alcohol) op zichzelf al aangemerkt kan worden als zeer onvoorzichtig rijgedrag als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bovendien had verdachte de nacht voor het ongeval nagenoeg geen nachtrust genoten. Hij is ondanks voornoemde omstandigheden toch een personenauto gaan besturen met daarin drie passagiers en heeft hiermee een eenzijdig ongeval veroorzaakt, door met het rechtervoorwiel van zijn personenauto in botsing te komen met een rechts van de rijbaan gelegen betonnen opsluitband. De personenauto sloeg hierdoor over de kop en kwam vervolgens na ongeveer 85 meter na de botsplaats, via het wegdek van de rotonde en een grasberm, via een lantaarnpaal tegen een heg tot stilstand. Als gevolg van het verkeersongeval raakte één van de passagiers dusdanig gewond dat hij is komen te overlijden.
Het verweer van de raadsvrouw dat het causaal verband ontbreekt tussen het ongeval en het overlijden van het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De rechtbank sluit zich in dit kader aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad van 11 december 2011. De omstandigheid dat het letsel (mogelijk) niet zo ernstig zou zijn geweest als het slachtoffer zijn autogordel had gedragen, betekent niet dat daardoor het causaal verband tussen het ongeval en het letsel van het slachtoffer ontbreekt. De relevante oorzaak is niet het verzuim van het dragen van de autogordel maar het ongeval zelf. Het door het slachtoffer opgelopen letsel en als gevolg daarvan zijn overlijden kan derhalve aan verdachte worden toegerekend.
Gelet op de voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld, zodanig dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor het [slachtoffer] is komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigd bewezen.