ECLI:NL:RBOBR:2019:6685

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
C/01/351056 / KG ZA 19-597
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke ontheffing zelfbewoningsplicht; belangenafweging; artikel 6:259 BW

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Woonbedrijf SWS. [Eiseres] heeft een verzoek ingediend om tijdelijke ontheffing van de zelfbewoningsplicht die op haar woning rust. Deze zelfbewoningsplicht is opgenomen in de akte van levering van de woning en houdt in dat de eigenaar verplicht is de woning zelf te bewonen. [Eiseres] heeft aangevoerd dat haar werk als strategic accountmanager bij [naam bedrijf 2] haar dwingt om veel te reizen, waardoor de lange reistijd tussen haar woning in [woonplaats] en haar werk in Amsterdam onhoudbaar is geworden. Ze verzoekt om ontheffing voor een periode van maximaal vijf jaar, zodat ze haar woning tijdelijk kan verhuren.

Woonbedrijf SWS heeft het verzoek afgewezen en stelt dat er geen redelijk belang is om de zelfbewoningsplicht op te heffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] niet geschikt is voor een kort geding, omdat het een wijziging van de overeenkomst betreft die een bodemprocedure vereist. Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, gezien de omstandigheden van haar werk en de mogelijke boetes die zij zou kunnen verbeuren.

De voorzieningenrechter heeft een voorlopige voorziening getroffen, waarbij [eiseres] geen boetes zal verbeuren zolang zij binnen 14 dagen na het vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt. Tevens zijn voorwaarden gesteld aan de tijdelijke verhuur van de woning. Woonbedrijf SWS is veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/351056 / KG ZA 19-597
Vonnis in kort geding van 19 november 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.V. Van den Wildenberg te Vught,
tegen
de stichting
WOONBEDRIJF SWS.HhvL,
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. Poort te [woonplaats] .
Partijen zullen hierna [eiseres] en Woonbedrijf SWS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 oktober 2019 met 12 producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie met 7 producties;
  • de mondelinge behandeling op 5 november 2019;
  • de pleitnotitie van [eiseres] .
1.2.
Het procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie bepaalt in artikel 6.2. dat stukken zo spoedig mogelijk moeten worden ingediend en dat stukken die binnen 24 uur voor de zitting worden ingediend in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. De voorzieningenrechter heeft ter zitting nadere producties van mr. Wildenberg geweigerd, nu deze niet tijdig vooraf aan de voorzieningenrechter en mr. Poort waren toegezonden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 19 oktober 2015 eigenaar van de woning gelegen aan de [straat] in [woonplaats] en is daar ook woonachtig.
2.2.
De woning is gelegen in de wijk “ [naam] ”. De woningen in deze wijk zijn eind jaren 20 van de vorige eeuw gebouwd en werden voornamelijk bewoond door arbeiders werkzaam voor [naam bedrijf 1] . [naam] maakt deel uit van een voor [woonplaats] historische wijk, waar kenmerkend was dat de oorspronkelijke bewoners maatschappelijk verbonden waren met de buurt, de woningen en de buren. Deze wijk is in de periode 1999 – 2006 hergestructureerd (nieuwbouw en renovatie bestaande bouw) door Woonbedrijf SWS, althans haar rechtsvoorganger. De toenmalige huurders kregen de kans om de voorheen door hen gehuurde woning te kopen. Hier waren wel een aantal voorwaarden aan verbonden om het specifieke karakter van de wijk te behouden, waaronder een beding dat de eigenaar verplicht de woning zelf te bewonen, zulks op straffe van een boete. In dat kader is in 2006 de woning aan de [straat] verkocht. [eiseres] heeft deze woning in eigendom verkregen op 19 oktober 2015.
2.3.
In artikel 9 van de (eerste) akte van de levering van 30 juni 2006 is voornoemde zelfbewoningsplicht opgenomen waarbij de koper tevens de verplichting is opgelegd deze zelfbewoningsplicht op te leggen aan de opvolgend eigenaar. Aldus is dit beding deel gaan uitmaken van de leveringsakte van 19 oktober 2015.
2.4.
In de akte van levering van 19 oktober 2015 heeft [eiseres] zich, op straffe van een boete van € 25.000,- per overtreding, verbonden om de woning zelf als hoofdbewoner te zullen bewonen en deze verplichting, op straffe van een boete van € 100.000,-, ook aan haar rechtsopvolger onder bijzondere titel op te leggen. [eiseres] bewoont de woning sedert de verwerving; zij woont thans samen met haar partner.
2.5.
[eiseres] is werkzaam voor het bedrijf [naam bedrijf 2] en was tot voor kort gestationeerd in [woonplaats] . [eiseres] heeft binnen het bedrijf promotie gemaakt en is benoemd tot strategic accountmanager verantwoordelijk voor de afdeling Noord-Europa met als standplaats het hoofdkantoor te Amsterdam. Onderdeel van het werk is dat [eiseres] veel moet reizen naar de Scandinavische landen. Voor haar werk binnen Nederland is [eiseres] afhankelijk van vervoer per auto. Haar werkgever verlangt van haar uit het oogpunt van representativiteit dat zij klanten bezoekt met de auto. Daarvoor heeft zij ook een leaseauto ter beschikking gesteld gekregen.
2.6.
Op 26 augustus 2019 heeft [eiseres] Woonbedrijf SWS verzocht om tijdelijk ontheffing van de zelfbewoningsplicht. [eiseres] ervaart de reistijd en -afstand tussen [woonplaats] en Amsterdam als te belastend en wenst tijdelijk, voor een periode van maximaal vijf jaren, te verhuizen naar Amsterdam en gedurende deze periode ontslagen worden van de zelfbewoningsplicht en waardoor zij haar woning – tijdelijk – kan verhuren, mede ter dekking van de doorlopende huisvestingslasten van de woning in verband met de daarop afgesloten hypothecaire financiering.
2.7.
Bij brief van 30 augustus 2019 heeft Woonbedrijf SWS [eiseres] bericht dat zij geen ontheffing zal verlenen van de zelfbewoningsplicht.
2.8.
Op 13 september 2019 heeft mr. Wildenberg Woonbedrijf SWS verzocht haar beslissing te heroverwegen. Bij brief van 18 september 2019 is door mr. Poort namens Woonbedrijf SWS op het verzoek van mr. Wildenberg gereageerd, waarin namens Woonbedrijf SWS gemotiveerd wordt volhard in de weigering om [eiseres] tegemoet te komen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – Woonbedrijf SWS op straffe van een dwangsom te veroordelen om haar schriftelijk, voor de duur van vijf jaar, ontheffing te verlenen van de zelfbewoningsverplichting die van kracht is voor de woning aan de [straat] te [woonplaats] en tevens Woonbedrijf SWS te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daarnaar ter zitting gevraagd legt [eiseres] aan haar vordering, onder verwijzing naar de artikelen 6:259 sub b jo. artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW), ten grondslag dat Woonbedrijf SWS misbruik van recht maakt door [eiseres] niet tijdelijk te ontheffen van de zelfbewoningsplicht. Woonbedrijf SWS heeft geen redelijk belang om onverkort vast te houden aan de zelfbewoningsplicht. [eiseres] wil de woning slechts voor een korte periode onderverhuren. Zij wil de woning per se niet verkopen omdat ze voornemens is er over enige tijd zelf weer te gaan wonen. Omdat de lange reistijd en de afstand tussen [woonplaats] en Amsterdam voor [eiseres] te belastend aan het worden is heeft zij een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vordering in kort geding.
3.3.
Woonbedrijf SWS voert gemotiveerd verweer, dat zakelijk weergegeven neerkomt op het volgende.
3.3.1.
Het spoedeisend belang ontbreekt.
3.3.2.
De zaak leent zich niet voor kort geding. Het verzoek van [eiseres] komt neer op een wijziging van de overeenkomst, namelijk het doorbreken van een kettingbeding en daarmee wijziging van de overeenkomst (in de zin van artikel 6:259 BW), hetgeen niet mogelijk is in kort geding;
3.3.3.
[eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat Woonbedrijf SWS geen redelijk belang meer heeft bij de nakoming van de zelfbewoningsverplichting en dat evenmin te verwachten valt dat dit belang (zo dit afwezig) zal terugkeren.
3.3.4.
Indien de voorzieningenrechter zou oordelen dat één van de onder artikel 6:159 lid 1 sub a of b BW genoemde situaties zich voordoet dan vraagt Woonbedrijf SWS aan de ontheffing een aantal nadere voorwaarden te verbinden op grond van artikel 6:260 lid 1 BW,
te weten dat de ontheffing maar een jaar (althans vijf jaar) zou mogen duren en alleen gedurende de tijd dat [eiseres] bij haar huidige werkgever werkt. Tevens wil Woonbedrijf SWS een vetorecht ten aanzien van de huurders aan wie [eiseres] voornemens is de woning te verhuren. Woonbedrijf SWS vraagt aan de nakoming van deze voorwaarden een dwangsom te verbinden € 250,00 per dag, tot een maximum van € 100.000,-.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Woonbedrijf SWS vordert voorwaardelijk, in het geval de vorderingen van [eiseres] in conventie worden afgewezen, dat de voorzieningenrechter [eiseres] zal veroordelen om de zelfbewoningsverplichting uit artikel 9 van de akte van levering van 30 juni 2006 en zoals opgenomen in de akte van levering van 19 oktober 2015 geciteerde bepaling over de zelfbewoningsverplichting jegens eiseres na te komen op straffe van een dwangsom en [eiseres] te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten.
Woonbdrijf SWS stelt daartoe dat de vordering van [eiseres] in conventie duidelijk maakt dat zij volgens haar eigen stellingen noodgedwongen tijdelijk naar Amsterdam moet verhuizen én niet in staat zal zijn om de lasten van 2 woningen te dragen. In dat licht is het risico niet denkbeeldig dat [eiseres] , ondanks de afwijzing van haar vordering in conventie, haar verplichting om de woning in [woonplaats] als hoofdbewoner in gebruik te houden zal schenden. Woonbedrijf SWS heeft er daarom belang bij dat zij tot nakoming van die verplichting wordt gedwongen op straffe van een dwangsom van € 250,- per kalenderdag dat zij niet aan deze verplichting voldoet.
4.2.
[eiseres] voert verweer. Zij geeft aan dat zij zich tot nog toe aan haar verplichtingen heeft gehouden en dat zij dat zal blijven doen in het geval zij geen toestemming krijgt om tijdelijk naar Amsterdam te verhuizen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen over en weer hangen met elkaar samen en worden gezamenlijk beoordeeld.
In conventie
5.2.
[eiseres] heeft een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gelet op de door haar gestelde omstandigheden aangaande de woon-werksituatie waarin zij zich thans bevindt (waaronder de onmogelijkheid om dubbele woonlasten te betalen) zoals door haar in de dagvaarding en ter zitting is geschetst en de dreiging dat zij boetes verbeurt indien zij zonder toestemming van Woonbedrijf SWS naar Amsterdam verhuist. Zij heeft (onweersproken) aangevoerd dat zij tot voor kort haar werkzaamheden hoofdzakelijk vanuit [woonplaats] kon verrichten gezien het aan haar toebedeelde werkterrein (de Benelux) en de betrekkelijk centrale ligging van [woonplaats] binnen dit gebied. [eiseres] hoefde slechts incidenteel naar Amsterdam. Dit alles veranderde toen haar Noord-Europa werd toegewezen en haar directie het nodig vond dat zij haar werkzaamheden in het vervolg vanuit Amsterdam (met in de nabijheid Schiphol) zou verrichten. Zij heeft desgevraagd verder verklaard dat haar partner een medisch specialist in opleiding is en financieel (nog) niet bij machte om de huisvestingslasten van de woning in [woonplaats] alleen te dragen.
5.3.
Toewijzing van de vordering van [eiseres] in kort geding zou, mede gelet op de daarvoor aangevoerde grondslag, betekenen dat de voorzieningenrechter ingrijpt in de rechten en plichten van partijen zoals voortvloeiend uit de leveringsakte. Immers, ook een tijdelijke ontheffing van de zelfbewoningsverplichting moet worden gezien als een wijziging in de zin van artikel 6:259 BW. Met Woonbedrijf SWS is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijke vordering vanwege het constitutieve karakter van de gevraagde beslissing zich niet leent voor beoordeling in een procedure in kort geding. Een dergelijke vordering vergt een beoordeling in een bodemprocedure. Dit geldt te meer nu Woonbedrijf SWS er terecht op wijst dat het verlangde ingrijpen in de onderhavige zaak – mede vanwege de inschrijfbaarheid van een dergelijke veroordeling, vide artikel 6:260 lid 3 BW - grote gevolgen kan hebben voor andere huiseigenaren die woningen in de wijk hebben gekocht met een soortgelijk zelfbewoningsbeding.
5.4.
Dat neemt evenwel niet weg dat de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden kunnen nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van een tijdelijke ordemaatregel.
In dat verband heeft [eiseres] genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij vanwege de wijziging in haar werkomstandigheden in een noodsituatie is komen te verkeren. Het zelfbewoningsbeding dwingt haar - op straffe van een aanmerkelijke boete - haar hoofdverblijf in [woonplaats] aan te houden terwijl dat thans, vanwege de veranderde werkomstandigheden, redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd, nu haar dit zou nopen tot onrealistisch lange werkdagen vanwege het drukke woon/werkverkeer op het traject [woonplaats] – Amsterdam - [woonplaats] . Woonbedrijf SWS heeft weliswaar aangevoerd dat reizen met het openbaar vervoer geen onaanvaardbare reistijd met zich brengt maar [eiseres] heeft daar onweersproken tegen in gebracht dat haar werkgever in het kader van een behoorlijke taakvervulling van haar verlangt dat zij voor haar werk gebruik maakt van een auto, mede vanwege het feit dat zij met grote regelmaat vanaf Schiphol klanten in Noord-Europa dient te bezoeken.
5.5.
[eiseres] heeft aangevoerd dat Woonbedrijf SWS geen belang (meer) heeft bij onverkorte handhaving van de zelfbewoningsplicht, althans geen redelijk belang om zich te verzetten tegen een tijdelijke ontheffing van die zelfbewoningsplicht en dat de weigering om [eiseres] tijdelijk te ontheffen van de zelfbewoningsplicht misbruik van recht oplevert. [eiseres] beroept zich daarbij op art. 6:259 lid 1 sub b BW:
Indien een overeenkomst ertoe strekt een rechthebbende op of een gebruiker van een registergoed als zodanig te verplichten tot een prestatie die niet bestaat in of gepaard gaat met het dulden van voortdurend houderschap, kan de rechter op zijn vordering de gevolgen van de overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden:
b. indien de schuldeiser bij de nakoming van de verplichting geen redelijk belang meer heeft en het niet aannemelijk is dat dit belang zal terugkeren.
5.6.
Woonbedrijf SWS heeft met betrekking tot handhaving van het zelfbewoningsbeding (onder meer) gesteld dat zij indertijd bewust heeft gekozen voor een gemengde wijk met huur- en koopwoningen waarbij de eigenaren verplicht zijn om hun woning zelf te bewonen. In combinatie met de - eveneens bij wege van kettingbeding – opgenomen aanbiedingsplicht bij voorgenomen verkoop leidt dit tot een bepaalde dynamiek en betrokkenheid die de leefbaarheid duurzaam ten goede komt en waar Woonbedrijf SWS – via deze bedingen – ook invloed op kan blijven uitoefenen. Indien de zelfbewoningsverplichting vervalt en eigenaren kunnen kiezen tussen het zelf bewonen of het verhuren van hun woning dan dreigt het indertijd bij de renovatie van de wijk zorgvuldig gekozen evenwicht tussen huren en kopen te worden verstoord. Daar komt bij dat een verhuurde woning een andere uitstraling heeft (qua onderhoud, vernieuwing en duurzaamheid) dan een woning die door de eigenaar zelf wordt bewoond. Zelfbewoning wordt gezien als waarborg voor een kwalitatief goed onderhouden woning. Verder is Woonbedrijf SWS er beducht voor dat het loslaten van de zelfbewoningsplicht allerlei ongewenste vormen van exploitatie zal aantrekken. Woonbedrijf SWS is beducht dat gewone beleggers, maar ook criminelen, pandjesbazen en/of huisjesmelkers geïnteresseerd zullen zijn om dan woningen aan te kopen met mogelijk ongewenste neveneffecten zoals (illegale) kamerverhuur, overbewoning, prostitutie, witwaspraktijken en andere vormen van ondermijning, met alle gevolgen van dien voor het leefmilieu van de buurt. Tenslotte wijst Woonbedrijf SWS op de precedentwerking die uit zou gaan van een ontheffing, mede vanwege de inschrijfbaarheid van een daartoe strekkende beslissing.
5.7.
[eiseres] heeft aangevoerd dat voor de beoordeling van de vraag of Woonbedrijf SWS nog enig belang heeft bij het zelfbewoningsbeding gekeken dient te worden naar hetgeen partijen indertijd bij het introduceren van het beding voor ogen stond en dat daarbij slechts gekeken mag worden naar bedoelingen zoals die uit de akte blijken. Uit de oorspronkelijke leveringsakte van 30 juni 2006 blijkt dat de in de akte genoemde kettingbedingen en kwalitatieve verbintenissen daarin zijn opgenomen teneinde de collectiviteit van de wijk voor de toekomst te behouden. Onder collectiviteit dient, aldus [eiseres] , volgens Wikipedia te worden verstaan
“een groep die dusdanig groot is, dat niet alle leden interactie met elkaar hebben, mar waarbij nog wel sprake is van gedeelde waarden, doelen en samenhorigheid”. Volgens [eiseres] is het belang van de collectiviteit de afgelopen jaren sterk afgenomen als gevolg van het feit dat de rol van [naam bedrijf 1] als werkgever in de regio [woonplaats] sterk aan belang heeft ingeboet en dat dit ingrijpende gevolgen heft gehad voor de samenstelling van de wijk [naam] . De meeste huurders en eigenaren zijn geen fabrieksarbeider meer maar geschoolde mensen die zelden of nooit een fabriek van binnen hebben gezien. Er is volgens [eiseres] binnen de wijk geen sprake meer van een grotere mate van ‘gedeelde waarden en doelen’ dan binnen een willekeurige andere wijk in [woonplaats] of daarbuiten. Hetgeen Woonbedrijf SWS aanvoert ter onderbouwing van haar belang bij het beding staat op zichzelf maar heeft niets van doen met het in de akte tot uitdrukking gebrachte belang van de collectiviteit.
5.8.
Het is de voorzieningenrechter vooralsnog niet duidelijk geworden welke bedoelingen indertijd bij het introduceren van de zelfbewoningsplicht hebben vooropgestaan. In de oorspronkelijke akte wordt gesproken van het aanpassen van de bestaande bebouwing aan de eisen van deze tijd en het gelijktijdig behouden van de vorm van collectiviteit en maatschappelijke verbondenheid. Verderop wordt overwogen ‘
Om het specifieke karakter in de wijk te behouden zijn tussen verkoper en koper afspraken gemaakt omtrent ruimtelijke- en architectonische kenmerken”. Art. 12 vervolgt met
“Om de collectiviteit van de wijk ook voor de toekomst te behouden zijn in het wijkvernieuwingsplan een aantal plannen uitgewerkt met betrekking tot de architectonische en de ruimtelijke karakteristieken. Het bestek en de bijbehorende tekeningen zijn gedeponeerd bij de notaris. Voor zover mogelijk en nodig worden aan koper de volgende voorwaarden opgelegd als kettingbeding en kwalitatieve verbintenis om deze collectiviteit voor de toekomst te kunnen behouden.
1. erfafscheiding/haag
(…)
2. Rolluiken/marlkiezen
(…)
3. gevelindeling
(…)
4. kleur- en materiaalgebruik
(…)
5. kettingbeding
Koper verbindt zich jegens verkoper (… de hiervoor sub 1 tot en met 4 vermelde verplichtingen alsmede de zelfbewoningsverplichting en aanbiedingsplicht bij geheel of gedeeltelijke vervreemding van het verkochte (…) op te leggen (…)”.
5.9.
De voorzieningenrechter is geneigd om de zelfbewoningsplicht bij een eerste lezing te plaatsen in de context van de voorschriften die zien op het behoud van de ruimtelijke en architectonische kenmerken van de wijk na de renovatie en dus niet op de sociale samenstelling van de wijk zelf die immers, zo zal ook Woonbedrijf SWS moeten onderkennen, door de ontwikkelingen zoals door [eiseres] aangehaald in de inleidende dagvaarding in de loop der jaren aanmerkelijk is veranderd.
Duidelijk is in ieder geval dat de vraag naar het (al dan niet resterend) belang van Woonbedrijf SWS bij handhaving van het zelfbewoningsbeding nadere toelichting en debat vergt teneinde te beoordelen of dit belang nog bestaat en zo ja, in hoeverre Woonbedrijf SWS zich in redelijkheid jegens [eiseres] op dat (resterend) belang kan beroepen, gelet op de belangen die zij van haar kant heeft aangevoerd om tijdelijk van deze zelfbewoningsverplichting te worden ontheven. Anders dan Woonbedrijf SWS heeft betoogd is de voorzieningenrechter namelijk van oordeel dat bij de beoordeling van een vordering op voet van art. 6:259 lid 1 sub b BW mede betrokken dienen te worden de belangen van [eiseres] nu haar beroep op deze bepaling materieel samenvalt met een beroep op misbruik van recht als bedoeld in het – ook door [eiseres] aangehaalde - art. 3:13 BW:
Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Dat betekent dat in een bodemprocedure niet alleen onderzocht dient te worden of Woonbedrijf SWS nog (enig) belang heeft bij handhaving van het zelfbewoningsbeding maar ook of en in hoeverre Woonbedrijf SWS zich in redelijkheid op de door dat belang geschraagde zelfbewoningsplicht mag beroepen, indien haar belang bij handhaving wordt afgezet tegen de belangen van [eiseres] om tijdelijk van die verplichting te worden ontheven.
5.10.
De voorzieningenrechter schat in dat een door [eiseres] in te stellen vordering tegen Woonbedrijf SWS in de bodemprocedure op voet van art. 6:259 lid 1 sub b BW, strekkende tot wijziging (te weten tijdelijke ontheffing) van de voorhaar geldende zelfbewoningsverplichting een realistische kans van slagen maakt, in aanmerking nemende hetgeen door partijen over en weer daarover naar voren is gebracht en het gegeven dat [eiseres] ‘slechts’ streeft naar een tijdelijke ontheffing van de zelfbewoningsverplichting en voorts bereid lijkt (vide randnummer 27 van haar pleitnota) om daarbij ook voorwaarden te aanvaarden die tegemoet komen aan de eventueel nog bij handhaving betrokken belangen aan de zijde van Woonbedrijf SWS.
5.11.
Gelet op de wederzijds betrokken belangen bestaat aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening die er toe strekt dat [eiseres] geen boetes zal verbeuren in het geval zij niet langer voldoet aan de zelfbewoningsverplichting. Deze voorziening komt te vervallen indien [eiseres] niet binnen 14 dagen na dit vonnis in een bodemprocedure een vordering aanhangig maakt waarin zij op voet van art. 6:259 BW om wijziging van het zelfbewoningsbeding vraagt. Indien tijdig een bodemprocedure aanhangig wordt gemaakt dan geldt deze ordemaatregel voor de duur van de bodemprocedure. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding, ter waarborging van de door Woonbedrijf SWS aangevoerde belangen, om [eiseres] als bijkomende voorwaarde de verplichting op te leggen om vooraf aan Woonbedrijf SWS opgave te doen van de persoon of personen aan wie zij voornemens is haar woning te [woonplaats] tijdelijk te verhuren. Zij dient dat te doen uiterlijk één maand voor de beoogde aanvang van de huurovereenkomst. Woonbedrijf SWS heeft één kalenderweek na ontvangst van deze opgave gelegenheid om hetzij schriftelijk in te stemmen met de voorgestelde huurder(s) hetzij schriftelijk en gemotiveerd bezwaren tegen de voorgestelde huurder(s) naar voren te brengen. Indien partijen in het laatste geval niet tot overeenstemming weten te komen dan kan Woonbedrijf SWS in kort geding een verbod vorderen om de woning aan de voorgestelde huurder(s) ter beschikking te stellen. Hangende deze beslissing zal [eiseres] haar woning niet aan de betreffende huurder(s) ter beschikking mogen stellen. Indien Woonbedrijf SWS niet binnen een week reageert op de voorgestelde huurder(s) dan heeft [eiseres] het recht haar woning aan deze huurder(s) ter beschikking te stellen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aldus op evenwichtige wijze en in voldoende mate met de belangen van beide partijen rekening is gehouden.
In reconventie
5.12.
De voorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie behoeft, gelet op de getroffen voorziening in conventie, geen behandeling nu aan de voorwaarde waaronder deze werd ingesteld niet is voldaan..
De proceskosten in conventie en in reconventie
5.13.
Woonbedrijf SWS zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 297,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.376,01
5.14.
Nu niet voldaan is aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie werd ingesteld bestaat, mede belet op het beperkte debat dienaangaande, geen aanleiding voor een beslissing ten aanzien van de kosten.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
bepaalt bij wijze van ordemaatregel dat [eiseres] - tot de bodemrechter in eerste aanleg een eindbeslissing heeft genomen in het nog aanhangig te maken geschil tussen [eiseres] en Woonbedrijf SWS - geen boetes zal verbeuren in de zin van artikel 12, onderdeel 6 van de akte van levering van 19 oktober 2015 in het geval zij haar verplichting tot zelfbewoning van haar woning aan de [straat] te [woonplaats] niet nakomt,
6.2.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij voornemens is om haar woning aan de [straat] te [woonplaats] tijdelijk te verhuren daarbij de voorwaarden in acht dient te nemen zoals vermeld in rechtsoverweging 5.11;
6.3.
bepaalt dat de voorziening onder 6.1 komt te vervallen:
  • indien [eiseres] niet binnen 14 dagen na dit vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt tegen Woonbedrijf SWS waarin zij op voet van art. 6:259 BW een vordering instelt tot wijziging van het zelfbewoningsbeding uit de akte van levering van 19 oktober 2015
  • indien [eiseres] zich niet houdt aan de voorwaarde onder 6.2;
6.4.
veroordeelt Woonbedrijf SWS in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.376,01,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
verstaat dat niet voldaan is aan de voorwaarde waaronder de vordering werd ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.