Overwegingen
De feiten en omstandigheden
1. Verzoekers wonen aan de [adres] en zijn eigenaar van het op dat adres aanwezige bijgebouw.
De politie heeft op 20 september 2019 een bestuurlijke rapportage gemaakt van een door haar verrichte bestuurlijke controle op 3 september 2019. Hierin staat dat tijdens deze controle de volgende goederen zijn aangetroffen:
- 2x kunststof reactieketels, schoon en ongebruikt;
- 2x rol kunststof slang;
- 1 koolstoffilter, nieuw en ongebruikt;
- 11 witte jerrycans van 20 liter, schoon en ongebruikt;
- 18 witte jerrycans van 10 liter, schoon en ongebruikt;
- 15 witte jerrycans van 5 liter, schoon en ongebruikt.
In de bestuurlijke rapportage is over de aangetroffen goederen het volgende opgenomen:
“De kunststof reactieketels betreffen kookketels die zeer waarschijnlijk specifiek gemodificeerd danwel geproduceerd zijn voor de productie van synthetische drugs. Soortgelijke ketels worden vaker aangetroffen in productielocaties voor synthetische drugs. Deze zijn speciaal geproduceerd/gemodificeerd voor de productie van synthetische drugs en kennen geen enkele legale bedrijfsmatige toepassing.
Daarnaast is het binnen de productie van synthetische drugs bekend dat er veelal zeer grote hoeveelheden chemicaliën (lees: duizenden liters) worden geïmporteerd en via bepaalde adressen overgeschonken worden in kleinere jerrycans die gemakkelijker heimelijk te vervoeren zijn. Deze jerrycans worden leeg besteld in het legale circuit om met vloeistoffen te vullen en vervolgens in het illegale circuit, al dan niet voorzien van eigen gemaakte etiketten, te verhandelen/vervoeren. Immers vallen grote hoeveelheden chemicaliën gemakkelijker op in het verkeer en trekt dit de aandacht van politieambtenaren.
Op genoemd adres zit geen bedrijf gevestigd wat gebruik zou kunnen maken van deze grote hoeveelheid lege jerrycans en tevens zijn deze grote hoeveelheden lege jerrycans niet logisch in een doorsnee huishouden. Verder werden er op het woonwagenkamp elders goederen aangetroffen voor de productie van synthetische drugs, waaronder ook grote IBC-vaten én kent het woonwagenkamp een geschiedenis in de faciliterende rol met betrekking tot de productie van synthetische drugs waardoor het aannemelijk is dat de aangetroffen jerrycans bedoeld waren om grote hoeveelheden chemicaliën in kleinere flacons te verdelen en te verhandelen/vervoeren.
Tot slot werd een koolstoffilter aangetroffen. Deze koolstoffilter kent geen huis- tuin en keukendoeleind. Daarnaast worden dergelijke koolstoffilters veelal aangetroffen in hennepkwekerijen en in drugslaboratoria.”
Bij brief van 25 september 2019 heeft de burgemeester verzoekers laten weten dat hij van plan is het bijgebouw van verzoekers voor 12 maanden te sluiten en heeft hij verzoekers in de gelegenheid gesteld om een zienswijze hierop te geven.
Bij brief van 1 oktober 2019 hebben verzoekers de burgemeester laten weten wat zij daarvan vinden.
De sluiting van het bijgebouw heeft op 16 oktober 2019 plaatsgevonden.
De andere feiten staan onder het procesverloop.
Het standpunt van de burgemeester
De burgemeester heeft aan de sluiting het volgende ten grondslag gelegd. Hij vindt dat in dit geval sprake is van voorbereidende handelingen zoals bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, in samenhang met artikel 10a, onder 3°, van de Opiumwet. Er waren voorwerpen voorhanden ten aanzien van middelen in lijst I, waarvan verzoekers weten of ernstige reden moeten hebben om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het plegen van het feit, als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Hierbij heeft de burgemeester betrokken dat verzoeker [naam] bekend is bij de politie en diverse antecedenten heeft, onder andere op het gebied van de Opiumwet.
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
2. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de werking van een besluit niet opschort, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die op een later moment op een eventueel beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Als er onverwijlde spoed is, zal de voorzieningenrechter kijken of een – zoals gezegd voorlopig – oordeel is te geven over de vraag of het besluit rechtmatig is. Valt het besluit niet in de categorie evident rechtmatig of evident onrechtmatig, dan is sprake van een besluit uit de tussencategorie. Bij zo’n besluit moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Dat kan ook nodig zijn als binnen heel korte tijd een beslissing moet worden genomen.
Als geen sprake is van onverwijlde spoed zal de voorzieningenrechter alleen kijken of het bestreden besluit evident, dus zonder enige twijfel, onrechtmatig is.
3. Verzoekers voeren aan dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat zij geen gebruik meer kunnen maken van het bijgebouw. Ze vinden dat het bijgebouw bij hun woonruimte hoort en dat zij het bijgebouw onder meer nodig hebben voor opslag.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van “onverwijlde spoed” zoals bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Verzoekers wonen immers niet in het bijgebouw, maar in de woning daarnaast. Het bijgebouw dient slechts als opslag. Verzoekers hebben ter zitting naar voren gebracht dat hun woning met drie inwonende kinderen te klein is om spullen die zij dagelijks nodig hebben, zoals speelgoed, spullen voor sport en school, en fietsen, op te slaan. Daarom moeten zij gebruik kunnen blijven maken van het bijgebouw, aldus verzoekers. Verzoekers hebben echter hun stellingen op geen enkele wijze onderbouwd. Ook het dossier bevat geen feitelijke gegevens die steun bieden voor hun stellingen. Goede redenen om de sluiting van het bijgebouw voor de duur van de bezwaarprocedure op te schorten, blijken er dus niet te zijn.
Is het besluit evident onrechtmatig?
5. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig dient te worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en het besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit ten aanzien van verzoekers.
6. Volgens verzoekers is sprake van een evident onrechtmatig besluit. Er zijn geen (grond)stoffen gevonden voor het produceren van synthetische drugs. Zij hebben plausibele verklaringen gegeven voor de doeleinden van de aangetroffen voorwerpen. Verder weten verzoekers niet en hebben zij ook geen ernstige reden om te vermoeden dat de voorwerpen die zijn aangetroffen bestemd zijn voor voorbereidingshandelingen.
7. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Uit artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet volgt immers dat het voorhanden hebben van voorwerpen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a voldoende kan zijn voor handhavend optreden. De voorzieningenrechter heeft verder geen ernstige twijfels over het standpunt van de burgemeester dat de aangetroffen voorwerpen in en nabij het bijgebouw kennelijk bedoeld waren voor de productie van harddrugs. De bestuurlijke rapportage biedt hiervoor voldoende feitelijke grondslag. In dit rapport worden de aangetroffen voorwerpen geduid en met andere omstandigheden in verband gebracht. Wat verzoekers daartegenover stellen, levert voorshands geen grond op voor een ander oordeel.
8. Nu niet is gebleken dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening en evenmin gebleken is dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.