Overwegingen
1. Deze zaak gaat over een uitgebreide last onder dwangsom met betrekking tot een groot aantal overtredingen. Verzoekster wil, kort samengevat, voorkomen dat zij tijdens de bezwaarfase dwangsommen verbeurt. In deze uitspraak krijgt verzoekster voor een deel gelijk en voor een deel ook niet. Hieronder wordt eerst een overzicht gegeven van alle feiten en omstandigheden. Daarna worden de belangrijkste onderdelen van het verzoek op een rij gezet. Die onderdelen worden vervolgens behandeld. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak, is als bijlage bij deze uitspraak een tabel met de overtredingen en de termijnen daarvan opgenomen. Verder is als bijlage bij deze uitspraak ook de relevante wettelijke bepalingen opgenomen.
Feiten en omstandigheden
2. Verzoekster exploiteert sinds het jaar 2012 een bierbrouwerij aan de [adres] (de locatie). Dit adres bestaat uit meerdere percelen waarbij op de percelen OENOO F 155 en OSSOO p 8 het bestemmingsplan “Bierbrouwerij –Oijen 2012” van toepassing is. Dit is een op maat gemaakt bestemmingsplan waarin een bierbrouwerij is toegestaan met daaraan ondergeschikt horeca-activiteiten tot een oppervlakte van maximaal 113 m2 op de in het bestemmingsplan aangeduide percelen. Op het perceel OENOO F 184 geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Lith 2013”.
3. Verweerder heeft op 3 september 2013 aan verzoekster een exploitatievergunning verleend waarin onder andere is opgenomen dat het bedrijf om 23.00 uur gesloten moet zijn, er inpandig maximaal 80 personen gelijktijdig aanwezig mogen zijn en het terras in de periode 1 oktober tot 1 april voor het publiek geheel gesloten en opgeruimd dient te zijn.
4. Verzoekster wil onder andere graag haar horeca-activiteiten uitbreiden. Zij is daarover al enige tijd in overleg met verweerder die daar voor het laatst in december 2018 nog randvoorwaarden heeft gesteld. Er is een concept-bestemmingsplan en verzoekster heeft hierop de bijbehorende toelichting gemaakt, maar het concept is nog niet als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Vooruitlopend op het bestemmingsplan heeft verzoekster onder andere al een groter terras aangelegd, laat zij meer personen toe dan toegestaan en is de horeca niet meer ondergeschikt aan de bierbrouwerij.
5. Een aantal buren (de derde belanghebbenden) zijn het niet eens met deze gang van zaken en hebben daarover al vaker bij verweerder geklaagd. Naar hun mening heeft verweerder daar onvoldoende op gereageerd. Om deze reden hebben de families [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] op 2 april 2019 een schriftelijk verzoek tot handhaving ingediend. Zij hebben aangegeven vooral last te hebben van parkeer- en geluidsoverlast. Verder klagen zij over het feit dat verzoekster zich niet aan de openingstijden van het terras houdt aangezien deze het hele jaar wordt opengehouden en zij heeft het terras vergroot zonder daarvoor een vergunning aan te vragen. Verzoekster laat meer bezoekers toe dan toegestaan, er zijn diverse bijgebouwen gerealiseerd zonder dat daarvoor een vergunning is verleend en de bewoning van het huisje op deze locatie is in strijd met het bestemmingsplan.
6. Naar aanleiding van het verzoek tot handhaving, heeft verweerder eerst gecontroleerd of sprake is van een overtreding van de openingstijden. Op 4 en 11 mei 2019 heeft een toezichthouder van verweerder gecontroleerd. Deze toezichthouder heeft geconstateerd dat er na 23.00 uur nog bezoekers aanwezig waren, er stond geen muziek meer aan en de lichten waren gedimd. Verder werd er geen nieuwe alcoholische drank meer verstrekt en het personeel was nog aan het opruimen. Op 11 mei 2019 werd daarnaast nog waargenomen dat de laatste bezoekers om 23.45 uur vertrokken. Op 17 mei 2019 heeft de omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) een algehele controle uitgevoerd op de percelen en in het bedrijf van verzoekster. Er zijn 19 overtredingen geconstateerd. Verweerder heeft vervolgens een brief (een vooraankondiging) aan verzoekster gestuurd waarin hij heeft bericht dat hij van plan is om een last onder dwangsom op te gaan leggen, maar dat hij dat nog niet definitief heeft besloten. Verzoekster heeft daarop gereageerd. Op 11 juli 2019 heeft verweerder de last onder dwangsom opgelegd.
7. In deze last onder dwangsom worden 20 overtredingen genoemd. Een aantal overtredingen (overtreding 16 tot en met 20) moeten per direct worden beëindigd, een aantal overtredingen (overtreding 2 tot en met 5, 7 tot en met 11, 13 tot en met 15) moeten binnen 2 maanden worden beëindigd, overtreding 12 moet binnen 6 maanden worden beëindigd en overtreding 1 en 6 moeten binnen 12 maanden worden beëindigd.
8. Verzoekster heeft een voorlopige voorziening ingediend omdat verweerder heeft geweigerd de termijn waarbinnen de overtreding moet worden beëindigd (de zogeheten begunstigingstermijn) te verlengen tot dat er beslissing is genomen op het door haar ingediende bezwaarschrift. In dit bezwaarschrift betwist verzoekster 3 overtredingen (overtreding 1,12 en 18). Zij wil 8 overtredingen beëindigen (5,9,10,13,15,16,17 en 20). Volgens verzoekster kunnen 9 overtredingen (2,3,4,6,7,8,11,14 en 19) op termijn worden gelegaliseerd zodra verweerder het ingediende concept bestemmingsplan goedkeurt.
9. Verweerder heeft de begunstigingstermijn pas op 10 september 2019 geschorst. Deze schorsing heeft niet automatisch terugwerkende kracht. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting aangegeven dat dit ook niet de bedoeling was. De schorsing heeft dus geen betrekking op de lasten ten aanzien van overtredingen 16 tot en met 20. Daarnaast moeten een aantal overtredingen binnen 2 maanden worden beëindigd. Die laatste termijn was bijna verstreken en verweerder heeft enkel toegezegd dat hij de begunstigingstermijn opgeschort tot dat op de voorlopige voorziening is beslist. Dat betekent dat direct na de uitspraak de schorsing van de begunstigingstermijn is afgelopen. Verweerder heeft daarna uitdrukkelijk bevestigd dat het de bedoeling is om voor 1 april 2020 de beslissing op bezwaar te nemen.
10. Om te voorkomen dat er voor 1 april 2020 onomkeerbare dingen gebeuren voordat verweerder op het bezwaar van verzoekster heeft beslist, biedt de Awb de mogelijkheid aan de bestuursrechter om maatregelen te laten treffen om die onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Tijdens de zitting heeft verzoekster aangegeven op welke overtreding het verzoek tot voorlopige voorziening betrekking heeft. Het gaat verzoekster om overtreding 4,7,8,9,11,12,14,18,19 en 20. Ten aanzien van die overtredingen, gaat de voorzieningenrechter hierna per overtreding in op de vraag of er in de tussentijd een ordemaatregel moet worden getroffen. Het verzoek ziet dus niet op de overige overtredingen. De daarop betrekking hebbende lasten worden dus niet geschorst.
11. Hieronder worden de resterende overtredingen behandeld. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. Een concreet zicht op legalisatie van de overtreding wil zeggen dat binnen redelijke termijn de overtreding wordt opgeheven door bijvoorbeeld een wijziging van het bestemmingsplan of verlening van een vergunning.
13.1.Verweerder heeft gelast de destilleerderij en productie anders dan bierbrouwen, te verwijderen en verwijderd te houden aangezien voor de destilleerderij geen vergunning is verleend. Verzoekster handelt in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1. lid 1 onder c van de Wabo). Verweerder heeft een dwangsom opgelegd van € 1.000,- per week met een maximum van € 6.000,-,
13.2.Verzoekster voert aan dat de destilleerderij noodzakelijk is voor het neerzetten van zijn concept. Legalisatie onder het nieuwe bestemmingsplan zal dan ook noodzakelijk zijn. De restalcohol die overblijft na het brouwen van bier wordt gedestilleerd tot diverse soorten jenever en limoncello. Nu de destilleerderij past binnen de randvoorwaarden die door verweerder zijn gesteld, vertrouwt verzoekster op toekomstige legalisatie.
13.3.Op grond van het huidige bestemmingsplan is alleen een bierbrouwerij toegestaan en dus niet een destilleerderij. Verzoekster wil deze overtreding gaan legaliseren door middel van het conceptplan, maar dat is nog niet ter inzage gelegd. Pas als dat is gebeurd, kan een concreet zicht op legalisatie worden aangenomen. De voorzieningenrechter ziet daarom nog geen concreet zicht op legalisatie op grond van het conceptbestemmingsplan. Maar een ontwerpbestemmingsplan is niet de enige manier waarop deze overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan ook met een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Weliswaar is deze vergunning (nog) niet aangevraagd, maar dat neemt niet weg dat verweerder wel moet nagaan of zo’n vergunning kan worden verleend als daarvoor een aanvraag wordt ingediend. Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij in zijn besluit niet heeft onderzocht of voor de destilleerderij een vergunning kan worden verleend. Verweerder heeft dit onderdeel van zijn besluit onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter denkt dat dat de verschillen tussen een brouwerij en een destilleerderij klein zullen zijn, omdat deze in het gebouw staat. Nu de omwonenden niet hebben gezegd dat ze last hebben van de destilleerderij, schorst de voorzieningenrechter het besluit ten aanzien van overtreding 4 tot 6 weken na het nemen van het besluit op bezwaar.
14.1.Verweerder heeft gelast om de air-trampoline binnen 2 maanden te verwijderen en daarbij een dwangsom opgelegd van € 500,- per week dat de overtreding van artikel 2.1 lid 1 onder a en c van de Wabo niet binnen 2 maanden is beëindigd doordat de air-trampoline (Y op bijlage 2) nog steeds aanwezig is zonder vergunning, met een maximum van € 3.000,-
14.2.Verzoekster stelt dat de air-trampoline past binnen de randvoorwaarden, ten aanzien van de mogelijkheden voor speelvoorzieningen en toestellen. Legalisatie behoort op grond van het nieuwe bestemmingsplan tot de mogelijkheden. De huidige locatie van de air-trampoline is op dezelfde plaats waar deze in de tekening behorende bij de randvoorwaarden is gesitueerd. Verwijderen van de air-trampoline kan gelet hierop, dan ook niet verlangd worden.
14.3.De voorzieningenrechter stelt vast dat de air-trampoline vooral voor overlast zorgt als deze wordt gebruikt. Zolang deze niet wordt gebruikt, zal de air-trampoline ook geen overlast veroorzaken. Verzoekster heeft tijdens de zitting aangegeven dat de air-trampoline niet zal worden gebruikt in de herfst- en wintermaanden. Nu verweerder heeft aangegeven dat hij voor 1 april 2020 een besluit op bezwaar zal nemen, schorst de voorzieningenrechter dit onderdeel van het besluit worden geschorst tot 6 weken na het nemen van het besluit op bezwaar onder de voorwaarde dat de air-trampoline niet wordt gebruikt.
15.1.Verweerder heeft gelast om binnen 2 maanden het voetbalveld en de daarbij behorende voorzieningen zoals de goals en ballenvangers te verwijderen. Verweerder heeft een dwangsom opgelegd van € 500,- per week dat de overtreding van artikel 2.1 lid 1 onder a en c van de Wabo niet binnen 2 maanden is beëindigd doordat het voetbalveld en de daarbij horende voorzieningen nog steeds aanwezig zijn zonder vergunning, met een maximum van € 3.000,-.
15.2.Verzoekster is van mening dat ten onrechte gesteld wordt dat binnen de gestelde randvoorwaarden toekomstige legalisatie niet mogelijk is. Zij is van mening dat onder de randvoorwaarden speelterrein-speeltoestellen, een voetbalveld wel degelijk tot de mogelijkheden behoort. Toekomstige realisatie is mogelijk en het voetbalveld is gesitueerd binnen het toekomstige bestemmingsvlak speelterrein.
15.3.Het huidige voetbalveld past niet in het conceptplan. Daarom is er geen concreet zicht op legalisatie, zelfs niet als het conceptplan ter inzage wordt gelegd. De voorzieningen zoals de goals en ballenvangers zijn makkelijk te verwijderen en elders te zetten. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om deze overtreding te schorsen. Dit onderdeel van het verzoek zal worden afgewezen. Dat betekent dat de voorzieningen zo snel mogelijk zullen moeten worden verwijderd.
16.1.Verweerder heeft gelast om de verharding binnen 2 maanden te verwijderen en daarbij een dwangsom opgelegd van € 500,- per week dat de overtreding van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo niet binnen 2 maanden is beëindigd doordat de verharding binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden — Landschap’ nog steeds aanwezig is zonder vergunning, met een maximum van € 3.000,-.
16.2.Verzoekster voert aan dat zij de verharding zal verwijderen voor zover deze niet ingevolge de randvoorwaarden legaliseerbaar is in het nieuwe bestemmingsplan. De verharding die niet wordt verwijderd, zal worden opgenomen in dat nieuwe bestemmingsplan.
16.3.De voorzieningenrechter begrijpt dit verzoek aldus dat verzoekster alleen verzoekt om een schorsing van de verwijdering van de verharding die past in het conceptplan en niet om een schorsing van de verwijdering van de overige verharding (want die wil hij kennelijk toch al weghalen). Het conceptplan is nog niet ter inzage gelegd zodat er op grond daarvan geen concreet zicht op legalisatie in het conceptbestemmingsplan. Echter, deze overtreding kan ook worden opgeheven door de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van de verharding en het afwijken van het huidige bestemmingsplan. Verweerder heeft in zijn besluit niet onderzocht of deze vergunning kan worden verleend. Ten aanzien van deze overtreding dient verweerder nog na te gaan indien er een aanvraag zou worden ingediend, een aanlegvergunning voor de verharding zou kunnen worden verleend. Verweerder heeft dit onderdeel van zijn besluit onvoldoende gemotiveerd. Dit onderdeel van het verzoek zal worden toegewezen en het besluit zal ten aanzien van deze overtreding worden geschorst tot 6 weken na het nemen van het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter benadrukt dat deze schorsing geen betrekking heeft op de verharding die niet past in het conceptplan want daar ziet het verzoek om voorlopige voorziening niet op.