Overwegingen
1. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 6 augustus 2019 blijkt dat er op maandag 5 augustus 2019 in het restaurant twee personeelsleden van verzoekster ruzie met elkaar hebben gekregen. Daarbij heeft personeelslid 1 personeelslid 2 geslagen, waarna personeelslid 2 personeelslid 1 met een mes heeft verwond. Personeelslid 1 had een snee van 15 centimeter in zijn been. De wond stond open en er was een spier te zien.
Bij brief van 20 augustus 2019 heeft de burgemeester verzoekster laten weten dat hij van plan is het restaurant voor twee weken te sluiten. Verzoekster heeft bij brieven van 29 augustus 2019, 5 september 2019 en 6 september 2019 en mondeling op 9 september 2019 laten weten wat zij hiervan vindt.
De andere feiten staan onder het kopje procesverloop.
Het karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
2. Het gaat hier om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat een bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij het besluit op zijn bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van het besluit op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die op een later moment in een mogelijke bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
3. De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening voldoende spoedeisend. Gevolg van het bestreden besluit is immers dat het restaurant op korte termijn twee weken zal worden gesloten. Anders dan de burgemeester heeft gesteld, is dit niet een puur financieel belang.
4. De burgemeester heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 2:40a van de APV en hoofdstuk 14 van het Horecastappenplan 2016 (Hsp). Volgens de burgemeester is een sluiting van twee weken redelijk.
De gronden van het verzoek
5. Verzoekster vindt dat de burgemeester niet bevoegd is om het restaurant op grond van het Hsp te sluiten, omdat het incident niet in het openbaar heeft plaatsgevonden. Het restaurant was nog gesloten, er waren nog geen gasten aanwezig en het incident was van buitenaf niet zichtbaar. Er was daarom volgens verzoekster geen verstoring van de openbare orde. Verder vindt verzoekster de sluiting niet proportioneel. De burgemeester had rekening moeten houden met de financiële gevolgen van de sluiting en had een waarschuwing kunnen geven. Subsidiair vindt verzoekster dat als de sluiting toch doorgaat, de burgemeester de mogelijkheid heeft om in overleg met verzoekster een sluitingsperiode te bepalen, bij voorkeur de derde en vierde week van januari 2020.
De bevoegdheid tot sluiting op grond van artikel 2:40a van de APV en Hoofdstuk 14 van het Hsp
6. De burgemeester heeft het bestreden besluit gebaseerd op hoofdstuk 14 van het Hsp. Dat hoofdstuk vindt zijn basis in artikel 2:40a van de APV. In hoofdstuk 14 van het Hsp staat onder meer dat als sprake is van een (dreigend) ernstig incident of een (dreigende) ernstige verstoring van de openbare orde of andere in de voorgaande hoofdstukken genoemde belangen, het horecabedrijf zonder voorafgaande stap tijdelijk kan worden gesloten. In artikel 2:40a, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV staat onder meer dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27 tijdelijke sluiting kan bevelen.
De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat het incident in het restaurant een ernstig incident is: er is gestoken met een mes, het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen en het incident speelde zich af tussen twee personeelsleden van het restaurant. Daarom is volgens de burgemeester hoofdstuk 14 van het Hsp van toepassing. De burgemeester vindt dat de sluiting in het belang van de openbare orde is, zoals vermeld in artikel 2:40a van de APV. De burgemeester heeft hierbij van belang geacht dat het restaurant een openbare inrichting is en hij heeft gesteld dat daarom voor het restaurant de voorwaarden voor openbare inrichtingen uit de APV 24 uur per dag en 7 dagen per week gelden. Daarom maakt het volgens de burgemeester niet uit of het restaurant open was op het moment van het incident en of het incident van buitenaf zichtbaar was. In het verweerschrift heeft de burgemeester bij de vraag of de openbare orde een rol speelt verder van belang geacht dat het incident een direct verband heeft met de exploitatie van het restaurant, omdat het kort voor openingstijd plaatsvond en het personeel bezig was met de voorbereidingen om open te kunnen gaan. Ook heeft de burgemeester gesteld dat er tumult buiten was waar het publiek op straat mee werd geconfronteerd en dat het slachtoffer met een ambulance werd afgevoerd.
7. De voorzieningenrechter is het eens met de burgemeester dat het restaurant een openbare inrichting is als bedoeld in de APV en dat het incident een direct verband heeft met de exploitatie van het restaurant, in die zin dat op het moment van het incident het personeel bezig was om te zorgen dat alles gereed was voor opening van het restaurant. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter leidt echter niet ieder incident in een openbare inrichting automatisch tot een verband met de openbare orde. Voor de vraag of het incident een verband heeft met de openbare orde, vindt de voorzieningenrechter wél van belang dat het restaurant gesloten was op het moment van het incident, dat er geen klanten aanwezig waren in het restaurant en dat het incident niet van buitenaf zichtbaar was. Dat het incident van buitenaf niet zichtbaar was, blijkt duidelijk uit het filmpje dat de gemachtigde van verzoekster heeft gemaakt van het restaurant; de ramen zijn allemaal voorzien van spiegelend glas. Ook was de deur op het moment van het incident gesloten. Dat er tumult op straat was, zoals de burgemeester heeft gesteld, is niet onderbouwd. Dit blijkt in ieder geval niet uit de bestuurlijke rapportage over het incident. Voor zover de burgemeester het verband met de openbare orde heeft willen onderbouwen door erop te wijzen dat het slachtoffer met een ambulance is afgevoerd, vindt de voorzieningenrechter ook dit niet goed onderbouwd.
8. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de burgemeester niet voldoende heeft gemotiveerd dat sluiting van het restaurant in het belang is van de openbare orde als bedoeld in artikel 2:40a van de APV. In zoverre kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit.
9. Als de voorzieningenrechter dan vervolgens kijkt naar de belangen die de burgemeester heeft bij onmiddellijke sluiting en de belangen van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit, komt zij tot de volgende overweging.
10. De burgemeester heeft gesteld dat een spoedige sluiting in het belang van de openbare orde is, maar zoals hiervoor is overwogen, is op dit moment niet duidelijk dat die openbare orde daadwerkelijk in het geding is. Verder heeft de burgemeester in het bestreden besluit kanttekeningen geplaatst bij de maatregelen die verzoekster heeft getroffen naar aanleiding van het incident. Verzoekster heeft de werknemer die met het mes heeft gestoken op staande voet ontslagen en er komt een nieuwe voorwaarde in de arbeidscontracten waarin staat dat incidenten gevolgen kunnen hebben voor de dienstbetrekking. De burgemeester heeft hierover opgemerkt dat de andere bij de ruzie betrokken werknemer nog wel bij verzoekster werkt, terwijl verzoekster niet weet wat de reden van de ruzie was en dat verzoekster zou hebben gezegd dat klappen tussen personeelsleden nog wel kunnen maar dat steken met een mes echt te ver gaat. Hoewel het hier om een ernstig incident gaat, stelt de voorzieningenrechter vast dat het om één incident gaat en dat er geen enkele aanwijzing is dat een dergelijk incident vaker is voorgekomen of dat er concrete vrees voor bestaat dat dit in de toekomst nog eens zal voorkomen. Sinds 5 augustus 2019 is er niets meer gebeurd. Verzoekster heeft gesteld dat zij een flink omzetverlies van ongeveer € 60.000,– zal lijden bij de sluiting, maar ook dat zij reputatieschade zal lijden. Die reputatieschade zal zich ook uit kunnen strekken tot de andere vestigingen van verzoekster. Onder deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit zwaarder wegen dan de belangen van de burgemeester bij onmiddellijke sluiting van het restaurant.
11. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
12. Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht van € 345,– aan haar moet terugbetalen.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 512,– en wegingsfactor 1).