vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/845101-19
Datum uitspraak: 08 november 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988 ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juli 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 mei 2019 te Cuijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte met een mes (groot ongeveer 27 cm), althans een steekvoorwerp, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in (de kleding over) zijn schouder gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 mei 2019 te Cuijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een mes (groot ongeveer 27 cm), althans een steekvoorwerp, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in (de kleding over) zijn schouder gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
- opzettelijk en wederrechtelijk kleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor de duidelijkheid zal de rechtbank de onderscheidenlijke varianten van het subsidiair
ten laste gelegde afzonderlijk duiden en wel als subsidiair onder A.
(artikel 285 Sr.)en subsidiair onder B.
(artikel 350 Sr.).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
Inleiding.
Verdachte wordt er primair van beschuldigd dat hij op 2 mei 2019 in Cuijk heeft geprobeerd
[slachtoffer 1] zwaar te mishandelen door hem met een mes in zijn schouder te steken.
Subsidiair wordt hem verweten dat hij [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te bedreigen met een mes – waarbij opvalt dat in de tenlastelegging niet is opgenomen dat verdachte heeft gehandeld ‘ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf’ – en/of diens kleding heeft vernield.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen en vordert een gevangenisstraf van 190 dagen met aftrek
van voorarrest. (
bijlage)
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de poging tot zware mishandeling (primair) vanwege het ontbreken van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat verdachte geen stekende doch slechts prikkende bewegingen met het mes heeft gemaakt. Voor wat betreft de subsidiaire varianten onder A (bedreiging)
en B (vernieling) heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouwe heeft een gevangenisstraf overeenkomstig de duur van het ondergane
voorarrest bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De feitelijke toedracht
De rechtbank acht het van belang om eerst stil te staan bij de bespreking van de feitelijke toedracht die als uitgangspunt zal worden genomen.
De verklaringen van (aangever) [slachtoffer 1] en [betrokkene] komen er in de kern op neer dat zij op
2 mei 2019 midden in de nacht samen in een auto zaten op een parkeerplaats in Cuijk. [slachtoffer 1] zat op de bestuurdersplek en [betrokkene] op de bijrijdersplek. Op enig moment kwam
er een voor hen onbekende man (verdachte) aanfietsen, die zijn fiets neergooide en bij hen rechts achterin de auto stapte. Kennelijk zonder enige aanleiding, heeft verdachte vervolgens [slachtoffer 1] meerdere keren met een mes in diens rechterschouder gestoken dan wel geprikt. [slachtoffer 1] en [betrokkene] zijn uit de auto gevlucht en waren erg geschrokken.
Op foto’s van het vest van [slachtoffer 1] zijn enkele (prik)gaatjes te zien ter hoogte van de rechterschouder.
Nadat verdachte zich bij alle eerdere gelegenheden op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij - na enig aandringen van de rechtbank - ter terechtzitting zijn versie van het incident gegeven met een toelichting over de achtergrond ervan. Hierbij gevraagd naar de redenen voor zijn eerdere zwijgen, heeft hij verwezen naar het milieu waarin hij is opgegroeid en waar praten met de politie ‘uit den boze’ is.
De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte komt op het volgende neer. Hij kocht regelmatig cocaïne van [slachtoffer 1] en [betrokkene] en bij de laatste transactie is hij door hen belazerd met zwaar versneden, en dus slechte, cocaïne. Op 2 mei 2019 had verdachte weer met hen afgesproken om cocaïne te kopen. Omdat hij hen met de eerdere slechte kwaliteit van de door hen geleverde cocaïne wilde confronteren, had hij een mes meegenomen. Hij wist niet hoe zij zouden reageren en wilde iets ter verdediging bij zich hebben. Op enig moment nadat verdachte bij hen achterin de auto is gaan zitten, heeft hij het mes ter hand genomen en aan [slachtoffer 1] en [betrokkene] getoond. Verdachte heeft naar eigen zeggen ‘een beetje met het mes gedreigd’, doch ontkent uitdrukkelijk stekende bewegingen met het mes te hebben gemaakt dan wel [slachtoffer 1] ermee te hebben te geraakt. Zodra verdachte het mes toonde, zijn [slachtoffer 1] en [betrokkene] uit de auto gesprongen en hebben zij de achterdeur van de auto, in afwachting van de politie, op slot gedaan.
De rechtbank waardeert deze door verdachte ter zitting afgelegde verklaring als authentiek en acht zijn versie van het gebeuren, gezien de dubieuze situatie waarin het een en ander heeft plaatsgevonden, niet ongeloofwaardig en ook niet onaannemelijk. Het alternatief zou zijn een volstrekt willekeurige gewelddadige actie door verdachte gepleegd tegen personen die hij niet kende. Dat scenario acht de rechtbank niet plausibel. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de feitelijke toedracht dan ook uit van de versie van verdachte. De in het vest van [slachtoffer 1] aangetroffen gaatjes bieden weliswaar enige steun aan het scenario dat verdachte prikkende bewegingen met het mes in diens richting heeft gemaakt, doch de rechtbank kent daar in het licht van verdachtes verklaring dat [slachtoffer 1] en [betrokkene] direct na het zien van het mes uit de auto zijn gevlucht, geen doorslaggevende betekenis toe. In dit verband acht de rechtbank de uitlatingen van [slachtoffer 1] en [betrokkene] aan de ter plaatse gearriveerde verbalisanten, inhoudende dat verdachte hen had bedreigd en
gepoogdte steken met een mes, ook relevant. Ten slotte heeft daarbij meegespeeld dat aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene] ook aspecten kleven die maken dat aan hun betrouwbaarheid moet worden getwijfeld, waaronder hun beider verklaring dat zij de verdachte niet kennen en nooit eerder hadden gezien. Het enkele aanwezig zijn van enkele gaatjes in het vest, ziet de rechtbank bij deze stand van zaken als onvoldoende steunbewijs om in weerwil van de verklaring van verdachte uit te gaan van de versie van aangevers.
De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat niet meer kan worden vastgesteld dan dat verdachte op 2 mei 2019 te Cuijck een mes aan [slachtoffer 1] heeft getoond. Hoewel dat onder de omstandigheden van het geval zonder meer als een strafbare bedreiging kan worden aangemerkt, moet de rechtbank vaststellen dat de subsidiair onder A tenlastegelegde bedreiging niet rept van het ‘tonen’ van een mes en bovendien als een poging is geredigeerd, terwijl de rechtbank dit ziet als een voltooide bedreiging met minst genomen zware mishandeling. Nu dat niet is tenlastegelegd en onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om hetgeen wel is tenlastegelegd bewezen te kunnen verklaren, zal de rechtbank de verdachte integraal van het tenlastegelegde vrijspreken.