ECLI:NL:RBOBR:2019:6310

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
01/881074-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke schending van de geheimhoudingsplicht door wethouder in burgemeestersbenoemingsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 4 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een wethouder van de gemeente 's-Hertogenbosch. De verdachte is beschuldigd van opzettelijke schending van zijn geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in artikel 61c van de Gemeentewet. De zaak kwam aan het licht na een publicatie in het Brabants Dagblad op 12 juli 2017, waarin vertrouwelijke informatie over de benoeming van een nieuwe burgemeester werd onthuld. De verdachte had tijdens een wethoudersoverleg en later in een café de naam van de kandidaat die op nummer 1 van de aanbevelingslijst stond, gedeeld met zijn collega-wethouders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk schenden van zijn ambtsgeheim, omdat hij wist dat deze informatie vertrouwelijk was en niet met anderen gedeeld mocht worden. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, subsidiair 20 dagen hechtenis, en verwierp de verweren van de verdediging die stelden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de schending van de geheimhoudingsplicht en de impact daarvan op de integriteit van de benoemingsprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/881074-17
Datum uitspraak: 4 november 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats en -datum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 augustus 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2017 tot en met 10 juli 2017, te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een geheim
waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten als wethouder van de gemeente 's-Hertogenbosch, en/of op grond van artikel 61c van de Gemeentewet,
verplicht was te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
door informatie uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie (die was ingesteld om de aanbeveling tot benoeming van de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch voor te bereiden), te weten
de naam van de kandidaat die op nummer 1 van de aanbeveling van de vertrouwenscommissie stond/zou komen te staan
te verstrekken en/of te bevestigen aan
- een of meer wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, te weten [wethouder 1] en/of [wethouder 2] en/of [wethouder 3] en/of [wethouder 4] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw, kort en zakelijk weergegeven, de volgende argumenten aangevoerd:
a. a) er is sprake van een onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden, namelijk het aftappen en het vorderen van historische printgegevens van twee telefoonnummers die in gebruik waren bij verdachte. De inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheden was louter gebaseerd op de verdenking dat verdachte informatie had doorgespeeld aan de [journalist] , terwijl destijds onvoldoende grond bestond voor deze verdenking. Deze verdenking berustte destijds slechts op de aangifte van de Commissaris van de Koning (hierna: CvdK) en de verklaring van [getuige 1] . Datzelfde geldt onder meer voor de beslissing tot doorzoeking, machtiging binnentreden en de aanhouding. Door deze gang van zaken is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
b) bronnen moeten erop kunnen vertrouwen dat hetgeen zij melden bij een geheimhouder, in dit geval een journalist, vertrouwelijk en geheim blijft, zodat een effectieve controle van de rechtsstaat en overheid daadwerkelijk mogelijk blijft. In casu is, door het aftappen van telecommunicatie tussen verdachte en [journalist] en het opvragen van historische printgegevens van de journalist, dit vertrouwen geschonden. In lijn met de uitspraak in het Acroniem onderzoek [1] is hier ook sprake van een schending van het verschoningsrecht. Door deze gang van zaken is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Bovendien wordt deze schending niet weggenomen door toepassing van de Schutznorm, omdat het hier gaat om het vertrouwen in de rechtspleging in het algemeen.
c) de tapgesprekken tussen de [journalist] en verdachte en de historische printgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij de [journalist] zijn niet integraal uit het dossier verwijderd. Derhalve dient de rechtbank te oordelen op basis van een gemankeerd dossier, hetgeen toetsing van het gebeurde onmogelijk maakt. Door deze gang van zaken is eveneens ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
d) alle belastende getuigenverklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze uitsluitend en rechtstreeks zijn verkregen op basis van onrechtmatig verkregen telecomgegevens van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in reactie op de door de raadsvrouw naar voren gebrachte argumenten het volgende aangevoerd:
a. a) ten tijde van de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen verdachte bestond voldoende grond voor de verdenking dat de verdachte informatie had doorgespeeld aan [journalist] . Deze verdenking was gebaseerd op verklaringen van diverse getuigen, alsmede op de telefoongegevens van verdachte en [medeverdachte] .
Door de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden is derhalve niet zodanig ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde, dat daardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
b) een journalist is, anders dan een advocaat, geen geheimhouder, zodat de vergelijking met de situatie dat geheimhoudersgesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt in het dossier worden gevoegd, onterecht is. Bovendien is in het kader van dit onderzoek de telefoon van [journalist] nooit afgetapt. Ook hierdoor is niet sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde, dat daardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
c) de historische printgegevens van de [journalist] en de tapgesprekken tussen verdachte en de [journalist] zijn uit het dossier verwijderd zoals eerder toegezegd en gecommuniceerd. Ook alle ‘vruchten’ hiervan zijn uit het dossier gehaald. Bovendien is het ten laste gelegde ingeperkt. Van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan is dan ook geen sprake geweest.
Beoordeling.
A. De rechtmatigheid van de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen verdachte.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, niet in dat ten tijde van de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen verdachte onvoldoende grond bestond voor de verdenking dat verdachte informatie had doorgespeeld aan de [journalist] .
Uit het proces-verbaal van verdenking tegen verdachte van 21 november 2017 blijkt dat de verdenking met betrekking tot het lekken van informatie door verdachte aan de [journalist] niet slechts was gebaseerd op de aangifte, het op 12 juli 2017 verschenen krantenartikel in het Brabants Dagblad en de verklaring van [getuige 1] , maar tevens op diverse verklaringen van getuigen, de verklaring van [medeverdachte] en op de bevindingen van internetonderzoek. De stelling van de raadsvrouw dat de informatie verkregen door de historische printgegevens van de [journalist] en de inhoud van de tapgesprekken tussen de [journalist] en verdachte bepalend zijn geweest voor de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen verdachte, is niet nader onderbouwd en ook overigens geenszins aannemelijk geworden.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat niet valt in te zien waarom contacten tussen de [journalist] en derden, voor zover die contacten relevant zouden zijn voor de bewijsvoering, niet gebruikt zouden mogen voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen verdachte onrechtmatig is geweest. In het verlengde hiervan behoeft het onder het standpunt van de verdediging onder d) weergegeven bewijsuitsluitingsverweer van de raadsvrouw geen bespreking meer, omdat geenszins is gebleken dat de belastende getuigenverklaringen in het dossier uitsluitend en rechtstreeks zijn verkregen door onrechtmatig verkregen telecomgegevens afkomstig van verdachte.
B. Onvolledige verwijdering van historische printgegevens [journalist] en de inhoud van de tapgesprekken tussen [journalist] en verdachte.
De rechtbank stelt vast dat in het rechtbankdossier, anders dan door de raadsvrouw is betoogd, de passages die betrekking op de historische printgegevens van de [journalist] en de inhoud van de tapgesprekken tussen de [journalist] en verdachte, volledig zijn weggestreept, met uitzondering van een passage waarin staat dat er geen telefooncontacten zijn geweest tussen het [telefoonnummer 1] dat destijds in gebruik was bij verdachte en het [telefoonnummer 2] dat destijds in gebruik was bij de [journalist] . Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat sprake zou zijn van een onvolledige verwijdering van de historische printgegevens van de [journalist] en de inhoud van de tapgesprekken tussen de [journalist] en verdachte. Evenmin is de rechtbank op basis van het dossier gebleken dat een (of meer) telefoons in gebruik bij de [journalist] zijn afgetapt. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, voor zover wel zou zijn gebleken dat een (of meer) telefoons in gebruik bij de [journalist] waren afgetapt, de door de raadsvrouw gemaakte vergelijking met het niet of niet tijdig vernietigen van tapgesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt ten onrechte wordt gemaakt, omdat het recht op geheimhouding van een journalist niet onbeperkt is. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw.
Gelet op hetgeen hiervoor is besproken verwerpt de rechtbank het tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie strekkende verweer van de raadsvrouw.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 31 januari 2017 werd door de gemeenteraad van de gemeente ’s-Hertogenbosch bij verordening een vertrouwenscommissie ingesteld die tot taak had de aanbeveling tot benoeming van de nieuwe burgemeester van ’s-Hertogenbosch voor te bereiden.
Op maandag 10 juli 2017 werd door [getuige 2] , per e-mailbericht aan de gemeenteraadsleden gecommuniceerd dat diezelfde dag om 20:00 uur een extra raadsvergadering zou plaatsvinden. Tijdens deze extra raadsvergadering werd medegedeeld dat concrete signalen bestonden dat vanuit de vertrouwenscommissie informatie werd gelekt richting de pers en dat de aanbeveling tot benoeming van de nieuwe burgemeester van ’s-Hertogenbosch om die reden al dezelfde avond zou worden besproken in plaats van op de aanvankelijke datum van dinsdag 11 juli 2017.
Op woensdag 12 juli 2017 verscheen in het Brabants Dagblad een uitgebreid artikel van de [journalist] . Nog diezelfde dag werd door de Commissaris van de Koning van de provincie Noord-Brabant (hierna: CvdK) aangifte gedaan wegens onder meer schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 61c van de Gemeentewet.
De CvdK was van oordeel dat genoemde publicatie een zodanig gedetailleerde weergave van de gebeurtenissen rondom de burgemeestersbenoeming bevatte, dat hij tot geen andere conclusie kon komen dan dat een lid van de vertrouwenscommissie zijn geheimhoudingsplicht als neergelegd in artikel 61c Gemeentewet had geschonden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte tijdens een slotrondvraag in het wethoudersoverleg slechts de naam van een burgemeesterskandidaat heeft bevestigd. Verdachte vond dat het belang van zijn collegialiteit jegens de overige wethouders prevaleerde boven het belang dat de door hem gedeelde informatie die afkomstig was uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie geheim zou blijven. Bovendien hadden zijn collega-wethouders ook een eigen geheimhoudingsplicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen. [2]
1.
Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] mede namens de gemeente ’s-Hertogenbosch, d.d. 12 juli 2017 (p. 274 t/m 277, i.h.b. p. 274-275), alsmede bijlage 2 (p. 278), voor zover inhoudende:
’s-Hertogenbosch 12 juli 2017
Geachte mevrouw [betrokkene] ,
Middels deze weg doe ik, mede namens de gemeente ’s-Hertogenbosch, aangifte wegens schending van de geheimhoudingsplicht ex artikel 61c Gemeentewet in de burgemeestersprocedure van de gemeente ’s-Hertogenbosch (..).
De besloten raadsvergadering waarin de aanbeveling werd vastgesteld is vanwege concrete signalen van een lek richting de pers vervroegd van dinsdagavond 11 juli 2017 naar maandagavond 10 juli 2017.
Op woensdag 12 juli 2017 verscheen er een uitgebreid stuk in het Brabants Dagblad, waarin de procedure wordt gereconstrueerd. Ondanks dat er ook onwaarheden in het stuk staan, is het detailniveau zodanig dat ik niet anders kan concluderen dan dat er iemand, die gehouden was tot geheimhouding, deze plicht heeft geschonden.
Gezien de schade die hierdoor wordt berokkend aan de betrokken personen, maar ook in het algemeen aan het ambt van burgemeester en aan toekomstige benoemingsprocedures van burgemeesters, wil ik u met klem vragen deze aangifte in behandeling te nemen en met de Rijksrecherche te onderzoeken wie deze strafbare feiten heeft gepleegd.
Ter bevordering van het onderzoek treft u in de namen van de leden en ondersteuners van de vertrouwenscommissie, alsmede de namen van een aantal medewerkers van mijn Kabinet. Dit is de groep mensen die tot de kring van geheimhouding behoren. (..).
Bijlage 2
Leden vertrouwenscommissie ’s-Hertogenbosch
[voorzitter] (voorzitter vertrouwenscommissie, (..)
[lid vertrouwenscommissie 1]
[medeverdachte]
[lid vertrouwenscommissie 3]
[lid vertrouwenscommissie 4]
[lid vertrouwenscommissie 5]
[lid vertrouwenscommissie 6]
[lid vertrouwenscommissie 7]
[lid vertrouwenscommissie 8]
[lid vertrouwenscommissie 10]
[lid vertrouwenscommissie 11]
[getuige 2]
[getuige 3]
(..)
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [wethouder 1] d.d. 20 februari 2018 (p. 666 t/m 669, i.h.b. p. 667), voor zover inhoudende:
V: hoe laat heeft u elke maandag (..) wethoudersoverleg?
A: omstreeks 09.00 uur.
V: wie zijn er aanwezig bij dit wethoudersoverleg?
A: Dat zijn de 5 wethouders. Dat zijn naast mij de heer [wethouder 4] , de heer [wethouder 3] , de heer [wethouder 2] en tot voor kort ook de heer [verdachte] , maar die is afgetreden.
(..).
V: wat heeft [verdachte] op maandag 10 juli 2017 in dit wethoudersoverleg tegen jullie gezegd aangaande de burgemeesters benoeming in de gemeente ’s-Hertogenbosch?
A: (..). Wethouder [wethouder 4] heeft toen gevraagd wat wij dachten wie de nieuwe burgemeester zou worden. Iedereen heeft toen een naam genoemd en ook de heer [verdachte] heeft toen een naam genoemd. De heer [verdachte] heeft toen de naam [naam] genoemd. Naar mijn herinnering heeft de heer [verdachte] gezegd: “ik weet het zeker, [naam] , ik weet het zeker.”
(..)
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [wethouder 2] d.d. 20 februari 2018 (p. 670 t/m 673, i.h.b. p. 671-672), voor zover inhoudende:
V: hoe laat heeft u elke maandag (..) wethoudersoverleg?
A: van 09.00 uur tot 10.00 uur.
V: wie zijn er aanwezig bij dit wethoudersoverleg?
A: doorgaans de 5 wethouders. Dat zijn naast mij de collega’s [wethouder 1] , [wethouder 4] , [wethouder 3] en tot een paar maanden geleden ook [verdachte] .
(..).
V: wat heeft [verdachte] op maandag 10 juli 2017 in dit wethoudersoverleg tegen jullie gezegd aangaande de burgemeesters benoeming in de gemeente ’s-Hertogenbosch?
A: (..) wij hebben op maandagochtend 10 juli 2017 in de informele sfeer gesproken over wie de nieuwe burgemeester van ’s-Hertogenbosch zou worden. We hebben toen een rondje gemaakt onder de wethouders en hebben daar toen allemaal ons beeld gegeven van de kandidaat die het zou worden. (..). [verdachte] zei daar heel stellig dat het [naam] zou worden. (..). [verdachte] was het stelligste van ons allemaal. (..).
(..).
V: hebt u verder nog iets te verklaren?
A: op maandag 10 juli 2017 werd de raadsvergadering met betrekking tot de burgemeestersbenoeming naar voren gehaald. (..). Wij zijn toen even de stad in gegaan om wat te eten. Met wij bedoel ik wethouders [wethouder 3] , [wethouder 4] en ik. We zijn toen beland in een cafeetje in de Korte Putstraat te Den Bosch. We hebben daar zitten wachten op de burgemeestersbenoeming, de burgemeester zou een uur later komen, niet wetende wie dat was. Toen we daar vertrokken kwam [verdachte] binnen. Dat was rond 18.00 uur/18.30 uur. (..). Ook daar was [verdachte] weer stellig richting [wethouder 4] . [verdachte] zei stellig dat hij wist de nieuwe burgemeester werd en noemde daar ook de naam [naam] . Ik was aan het afrekenen en [wethouder 4] liep naar buiten en zei die dat hij dat helemaal niet wilde weten of iets dergelijks en dat hij daar niet zo mee om kon gaan. Op dat moment was er even wat spanning. Ik ben er toen naartoe gelopen en heb hen aangesproken.
V: waarom was er spanning?
A: nou ja, [wethouder 4] die maakte aan [verdachte] kenbaar dat hij dat helemaal niet wilde weten en ik hoorde dat [wethouder 4] zei: “wat moet ik hier mee”. [verdachte] wekte de indruk dat dit vierkant voor hem was. (..). Nog vierkanter dan in de ochtend. [verdachte] was toen nog veel stelliger. Ik heb [wethouder 4] en [verdachte] toen even aangesproken (..). [wethouder 4] zei dat hij er niets van wilde weten.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [wethouder 3] d.d. 20 februari 2018 (p. 674 t/m 677, i.h.b. p. 675, 677), voor zover inhoudende:
V: hoe laat heeft u elke maandag (..) wethoudersoverleg?
A: van 09.00 uur tot 10.00 uur.
V: wie zijn er aanwezig bij dit wethoudersoverleg?
A: de wethouders. Dat zijn naast mij [wethouder 2] , [verdachte] , [wethouder 4] en [wethouder 1] .
(..).
V: wat heeft [verdachte] op maandag 10 juli 2017 in dit wethoudersoverleg tegen jullie gezegd aangaande de burgemeesters benoeming in de gemeente ’s-Hertogenbosch?
A: (..). op die maandagmorgen 10 juli 2017 heeft [wethouder 4] in dit koffie-uurtje gevraagd wie de nieuwe burgemeester zou worden. Hier heeft [verdachte] op geantwoord dat het [naam] zou worden en dat hij dat zeker wist. Daarna werd het licht tumultueus (..).
V: wat bedoelt u met licht tumultueus?
A: Nou ja, toen werd er gevraagd hoe hij dat zeker wist en daar heeft hij geen uitlatingen over gedaan voor zover ik me herinner. Hij zei wel dat hij het zeker wist. (..).
V: hoe kwam het ter sprake?
A: via de vraag van [wethouder 4] wie de nieuwe burgemeester zou worden. (..).
(..)
V: Uit een eerder opgenomen verklaring is gebleken dat u samen met enkele andere wethouders op 10 juli 2017 een hapje bent gaan eten in de stad en dat er toen iets is gebeurd tussen [verdachte] en [wethouder 4] ?
A: ja, daar heb ik wel herinneringen aan. Om de tijd te doden zijn we, [wethouder 2] , [wethouder 4] en ik, op maandag 10 juli 2017 bij de Griek gaan eten en daarna hebben we nog wat gedronken bij het café genaamd Klassiek. Toen kwam [verdachte] binnen. [verdachte] die zei iets en toen kregen [verdachte] en [wethouder 4] woorden (..).
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [wethouder 4] d.d. 20 februari 2018 (p. 678 t/m 682, i.h.b. p. 679-681), voor zover inhoudende:
V: hoe laat heeft u elke maandag (..) wethoudersoverleg?
A: in principe van 09.00 uur tot 10.00 uur.
(..).
V: wat heeft [verdachte] op maandag 10 juli 2017 in dit wethoudersoverleg tegen jullie gezegd aangaande de burgemeestersbenoeming in de gemeente ’s-Hertogenbosch?
A: (..). Geen van de wethouders is lid van de vertrouwenscommissie dus voor ons was het een black box wie het zou worden. (..). Ik ben toen begonnen om een rondje onder de wethouders te doen over wat iedereen dacht wie de nieuwe burgemeester zou worden.
Ik ben die ronde toen begonnen (..). Naast mij zat [wethouder 2] en dan [wethouder 3] , [wethouder 1] en [verdachte] . (..). [verdachte] zei daar toen: “ik weet het zeker, het is [naam] ” of “het is [naam] , ik weet het zeker”. Het was een hele stellige uitspraak van [verdachte] . Ik ken [naam] als oud collega en in mijn beleving zou [naam] nooit een kandidaat geweest zijn. Het verraste mij dus en de stelligheid verraste mij al helemaal.
V: hoe laat was dat?
A: ik denk ergens rond 09.30 uur, want volgens mij zaten we al halverwege.
V: heeft [verdachte] (..) verteld hoe hij deze informatie te weten was gekomen?
A: nee, hij zei ik weet het zeker en op dat moment heeft hij dat nog niet gezegd.
V: wat bedoelt u met de woorden: “op dat moment heeft hij dat nog niet gezegd?”
A: nou ergens in de geplande raadsvergadering van disndag naar maandagavond 10 juli 2017 gezet. (..). Na het coalitieoverleg met de fractievoorzitters zijn wij, [wethouder 3] , [wethouder 2] en ik, ’s avonds op maandag 10 juli 2017 een hapje gaan eten. (..). Het was namelijk zo dat we ingevlogen zouden worden op het moment dat in de raad bekend zou worden gemaakt wie de nieuwe burgemeester zou worden. Dat is te doen gebruikelijk. (..).
Dus we hebben eerste een hapje gegeten en zijn niet naar huis gegaan. Daarna zijn we naar cafe Klassiek in Den Bosch gegaan. We waren daar met zijn drieën, [wethouder 2] , [wethouder 3] en ik. (..). Daar in dat café Klassiek is [verdachte] toen gekomen. Op een gegeven moment zei [verdachte] : “ik weet het van [medeverdachte] ”. Toen viel ik zo’n beetje van mijn stoel. (..).
V: wat zei [verdachte] letterlijk?
A: [verdachte] zei: “ik heb het gehoord van [medeverdachte] ”.
V: wat had hij gehoord van [medeverdachte] ?
A: ja, de informatie over dat [naam] de nieuwe burgemeester zou worden.
(..).
V: zaten jullie toen nog in het restaurant?
A: nee, (..) dit was allemaal in het café. (..).
Ik weet 100% zeker dat [verdachte] tegen mij gezegd heeft: “ik heb de informatie van [medeverdachte] ”.
6.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2019, voor zover inhoudende:
(..) Ik wist dat ik de naam [naam] had gekregen van iemand uit de vertrouwenscommissie, maar ik dacht dat ik die informatie wel kon delen met de andere wethouders, omdat zij uit hoofde van hun ambt ook verplicht zijn tot geheimhouding. (..).
Dit is mijn eigen afweging geweest (..).

Bewijsoverweging van de rechtbank.

De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Tijdens de slotrondvraag van het wethoudersoverleg in de ochtend van 10 juli 2017 heeft verdachte de naam [naam] , de kandidaat die op dat moment op nummer één van de aanbevelingslijst voor de burgemeestersbenoeming stond, op stellige wijze aan de daar aanwezige wethouders medegedeeld. Tevens heeft verdachte diezelfde dag ’s avonds tijdens een bijeenkomst met de overige wethouders in of bij het Bossche café Klassiek, die naam opnieuw genoemd en tegen [wethouder 4] medegedeeld dat hij deze naam had gekregen van [medeverdachte] , die destijds lid was van de vertrouwenscommissie.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, stelt de rechtbank vast dat verdachte door de naam [naam] op deze manier met de overige wethouders te delen, zijn ambtelijke geheimhoudingsplicht opzettelijk heeft geschonden. Het moest voor verdachte zonder meer duidelijk zijn dat hij deze informatie, waarvan hij wist dat die rechtstreeks uit de vertrouwenscommissie kwam, niet met anderen mocht delen, dus ook niet met andere wethouders. De reden waarom verdachte de informatie heeft gedeeld, is niet relevant.
Dat verdachte dit naar eigen zeggen heeft gedaan omdat hij de collegialiteit naar zijn collega-wethouders zwaarder vond wegen dan de vertrouwelijkheid van de door hem gedeelde informatie, maakt dit dus niet anders.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 juli 2017 in Nederland, meermalen, telkens een geheim waarvan hij, verdachte wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten als wethouder van de gemeente ’s-Hertogenbosch, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door informatie uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie die was ingesteld om de aanbeveling tot benoeming van de burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch voor te bereiden, te weten de naam van de kandidaat die op nummer 1 van de aanbeveling van de vertrouwenscommissie stond te verstrekken aan wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, te weten [wethouder 1] en [wethouder 2] en [wethouder 3] en [wethouder 4] .

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van €1.000,- subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een voorwaardelijke geldboete op te leggen. Daartoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat in media reeds uitvoerig aandacht is besteed aan de strafzaak tegen verdachte en dat verdachte al geruime tijd in slopende onzekerheid verkeert over de afloop van de strafzaak.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Strafmaatoverwegingen.
Verdachte heeft zich als toenmalig wethouder in de gemeente ’s-Hertogenbosch tweemaal schuldig gemaakt aan opzettelijke schending van zijn ambtsgeheim door informatie te delen uit de vertrouwenscommissie, inhoudende dat dhr. [naam] als eerste kandidaat op de aanbevelingslijst voor de burgemeestersbenoeming stond.
De eerste keer was tijdens het wethoudersoverleg in de ochtend van 10 juli 2017 met de vier overige wethouders [wethouder 1] , [wethouder 2] , [wethouder 3] en [wethouder 4] .
De tweede keer was tijdens een bijeenkomst op diezelfde dag in of bij café Klassiek te ’s-Hertogenbosch, ook met de collega-wethouders.
In de hoedanigheid van wethouder van de gemeente ’s-Hertogenbosch had verdachte uit hoofde van zijn ambt een geheimhoudingsplicht. Niettemin heeft verdachte, terwijl hij wist dat hij de informatie waarover hij beschikte had gekregen van een lid van de vertrouwenscommissie en dat deze informatie afkomstig was uit de beraadslagingen van die commissie, die informatie bewust gedeeld met zijn collega-wethouders. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk schenden van de voor hem uit hoofde van zijn ambt geldende geheimhoudingsplicht.
Verdachte heeft de integriteit van de benoemingsprocedure ernstige schade berokkend en afbreuk gedaan aan het op ordelijke wijze functioneren van het openbaar bestuur.
Verdachte heeft bovendien zijn collega-wethouders in een lastig parket gebracht door de voormelde vertrouwelijke informatie aan hen mede te delen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Dat dhr. [naam] zich in verband met zijn voordracht als burgemeester van Zaanstad nog diezelfde dag heeft teruggetrokken uit de benoemingsprocedure voor het burgemeesterschap van de gemeente ’s-Hertogenbosch, doet op geen enkele wijze af aan de ernst van het feit.
De rechtbank ziet in het feit dat er naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit veel (negatieve) publiciteit over verdachte is geweest, geen reden om aan verdachte een lagere straf op te leggen. Verdachte bekleedde als wethouder een publieke functie en had in die hoedanigheid ook een voorbeeldfunctie voor de burger. Verdachte had op voorhand kunnen en moeten weten dat indien bekend zou worden dat hij informatie uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie aan zijn collega-wethouders had medegedeeld veel opschudding zou ontstaan en dat die opschudding publiciteit teweeg zou brengen.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Gezien de ernst van de feiten is het opleggen van een geldboete niet de juiste vorm van straffen. Een werkstraf is passend en geboden.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat het tijdsverloop in de onderhavige zaak onder meer te wijten is aan de onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen de [journalist] , hoe kwalijk dat ook mag zijn, geen reden vormt om aan verdachte een lagere straf op te leggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
22c, 22d, 272 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Taakstrafvoor de duur van
40 uren subsidiair 20 dagen hechtenismet
aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een inverzekeringstelling doorgebrachte dag op twee uren te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Brouwer, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. L.J. Bronkhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 4 november 2019.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 20 december 2017, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0685.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de Rijksrecherche Regio Zuid, genummerd 20170055, aantal pagina’s: 1 tot en met 992.