ECLI:NL:RBOBR:2019:6265

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
01/865000-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en drugshandel met schadevergoeding aan slachtoffer

Op 31 oktober 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van drugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam voort uit een incident op 31 december 2018, waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat de omstandigheden niet voldeden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van cocaïne en hennep. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen, waarbij de verdachte € 2.031,43 aan schadevergoeding moet betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een mes dat in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de jongste rechter was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/865000-19
Parketnummer vordering: 15/871194-16
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum en -plaats] ,
BRP adres: 7207 BJ Zutphen, Verlengde Ooyerhoeksweg 21 (= P.I. Achterhoek),
thans gedetineerd in P.I. Achterhoek, huis van bewaring Ooyerhoek, te Zutphen.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in
de nek/hals heeft gestoken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in
de schouder en/of rug, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 31 december 2018 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 328 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 15/871194-16 is aangebracht bij vordering van 26 februari 2019. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland, van 5 december 2017. Een kopie van de vordering is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de onder 1 tenlastegelegde voorbedachte raad, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is net als de officier van justitie van mening dat de onder feit 1 tenlastegelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 2 en 3 aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van feit 1.

De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal aangifte met nummer 2018264407-1 van 1 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 146 – 149. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 31 december 2018 omstreeks 14.19 uur kwam ik thuis en parkeerde ik mijn auto voor mijn woning aan de [adres 1] . Ik zag voor de deur van mijn woning een jongeman staan die ik herkende als [verdachte] . We hebben éém tot twee minuten staan praten voor mijn woning. Daarna ben ik door de brandgang naast de woning [adres 2] , mijn buren, gelopen. (…) Toen ik mij van [verdachte] wegdraaide werd ik meteen door hem gestoken. Ik voelde als eerste pijn onder mijn schouderblad en daarna in mijn nek.
2. Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer 2018264407-39 van 11 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pag. 121 – 126. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaringen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Door ons verbalisanten werden de letsels van het slachtoffer [slachtoffer] die op 31 december 2018 zijn toegebracht, fotografisch vastgelegd. De letsels betroffen steekverwondingen. Wij verbalisanten zagen 4 beschadigingen in de huid. Er was een verticale verwonding in de nek aan de linker achterzijde, doorlopend in de haargrens. Er was een verticale verwonding tussen zijn beide schouderbladen. Er was een verticale verwonding op zijn rug onder zijn rechter schouderblad.
3. Een geschrift, te weten een forensisch geneeskundig onderzoek van 6 maart 2018, opgemaakt door Forensisch geneeskundige [naam geneeskundige] , doorgenummerde pag. 127 – 129. Dit geschrift houdt onder meer het volgende in:
Ik heb [slachtoffer] op 10 januari 2019 onderzocht naar aanleiding van het voorval op 31 december 2018. Rechts achter in de nek/achterhoofd is een streepvormige wond van ongeveer 7 cm lengte, die is gehecht. Boven aan de rug, een streepvormige wond van ongeveer 3 cm, gehecht. Ter hoogte van de onderkant van het linker-schouderblad, een streepvormige gehechte wond van ongeveer 5 cm. De schatting duur van de genezing bedraagt 3 weken. De verwondingen zijn bijna allemaal recht (streepvormig) en lijken ook allemaal scherprandig geweest te zijn. Dit past bij een verwonding door een mes.
4. Een proces-verbaal onderzoek wapen met nummer 2018264407-40, van 13 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pag. 229 -230. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Object : mes (vouw)
Bijzonderheden : ibn in de woning [adres 3] .
Gelet op de aard van het voorwerp en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen kan redelijkerwijs worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan een persoon toe te brengen of te dreigen. Het mes betreft een opvouwbaar mes, welke ingevouwen een lengte heeft van 127 millimeter. Het lemmet heeft een lengte van 107 millimeter. Het lemmet heeft aan één zijkant een snijkant welke overgaat in kartels.
5. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2019, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer] op 31 december 2018 met het mes dat is aangetroffen in de woning van mijn vriendin aan de [adres 3] tweemaal gestoken, te weten in zijn nek en schouder.
Bewijsoverweging.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg en dus met voorbedachte raad, heeft gehandeld, zodat verdachte van de tenlastegelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door verdachte meermalen is gestoken met een mes met een lemmet van ongeveer 10,7 centimeter. Gelet op de plaats, de diepte en de vorm van de verwondingen in het bovenlichaam gaat de rechtbank ervan uit dat hij meer dan de door verdachte genoemde twee keren door verdachte met een mes is gestoken. [slachtoffer] is onder meer geraakt in de nek/hals, schouder en/of rug. Dit zijn plekken van het lichaam waar zich kwetsbare en vitale organen bevinden. Vanwege de aard van het mes en de veelvuldigheid van steken en de plaatsen waar [slachtoffer] is geraakt, concludeert de rechtbank dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig was, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.

Ten aanzien van de feiten 2 en 3.

Aangezien verdachte ten aanzien van deze feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden gelet op:
6. een proces-verbaal binnentreden in woning met nummer 2018264407-9 van 31 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pag. 71;
7. een proces-verbaal van bevindingen (met bijlagen) met nummer 2018264407-29, van 1 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pag. 232 – 244;
8. een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer 2018264667-5A, van 31 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pag. 255 – 256;
9. een proces-verbaal nazenden stukken (met bijlagen) met nummer 37, van 29 maart 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [opsporingsambtenaar 6] , niet doorgenummerd;
10. de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2019.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 31 december 2018 te Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer] met een mes in de nek/hals heeft gestoken en
- die [slachtoffer] meermalen met een mes, in de schouder en/of rug, heeft gestoken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

op 31 december 2018 te Oss, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,8 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.
op 31 december 2018 te Oss, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 328 gram, hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van de feiten.

Ten aanzien van feit 1.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waarin verdediging door verdachte tegen de aanranding van zijn lijf noodzakelijk was. Verdachte werd uit het niets door aangever in zijn gezicht geslagen en vervolgens met een mes bedreigd en aangevallen. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte gerechtigd was tot het handelen zoals hij heeft gedaan, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Er is onvoldoende vast komen te staan dat aangever verdachte met een mes heeft aangevallen. Voorts is de klap in het gezicht van verdachte door aangever onvoldoende om te kunnen spreken van een ogenblikkelijke aanranding waarop verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat er sprake was van een noodweersituatie, dan is niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Verdachte had zich kunnen onttrekken aan de confrontatie en bovendien is het geweld dat is toegepast disproportioneel geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereest de vraag moet worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, en vervolgens of de door verdachte tegen deze aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was. Tenslotte moet worden beoordeeld of de verdediging door verdachte tegen de aanranding geboden was.
Feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident.
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is.
Vast staat dat verdachte op 31 december 2018 naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres 1] is gegaan vanwege een (zakelijk) geschil; verdachte was niet tevreden over de kwaliteit en de hoeveelheid van de aan hem geleverde drugs. Voor die woning heeft tussen verdachte en [slachtoffer] een woordelijke confrontatie plaatsgevonden. Deze woordenwisseling vond op een normale toon plaats. Vervolgens zijn verdachte en [slachtoffer] de brandgang naast de woning aan de [adres 2] ingelopen. In de brandgang heeft [slachtoffer] verdachte een klap in zijn gezicht gegeven waardoor de bril van verdachte op de grond viel.
Hierna lopen de lezingen van verdachte en [slachtoffer] uiteen.
Uiteenlopende scenario’s.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij verdachte meermalen heeft gesommeerd om te vertrekken, dat verdachte daar geen gehoor aan gaf, dat hij via de brandgang naar de achterzijde van zijn woning wilde lopen om zijn huis binnen te gaan, dat verdachte hem volgde en dat hij, [slachtoffer] , in de brandgang zich heeft omgedraaid en verdachte een klap in zijn gezicht heeft gegeven, waarna hij zijn weg heeft vervolgd. Vervolgens werd hij, [slachtoffer] , nog steeds in de brandgang, direct door verdachte meermalen gestoken met een mes. Hierbij werd hij geraakt in zijn nek/hals, schouder/rug en enkel. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij wel een mesje bij zich had maar dat hij dit tijdens de confrontatie niet uit zijn jaszak heeft gehaald.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de brandgang door [slachtoffer] in zijn gezicht werd geslagen terwijl [slachtoffer] een mes in zijn hand had. Die klap voelde hij een beetje, aldus verdachte. Zijn bril viel hierdoor op de grond en vervolgens maakte [slachtoffer] met dat mes steekbewegingen in zijn richting. Verdachte deinsde door het handelen van [slachtoffer] achteruit waardoor hij in de brandgang volledig tegen de muur kwam te staan. [slachtoffer] drukte eerst met één hand en later met twee handen het mes tegen verdachtes keel. Verdachte probeerde [slachtoffer] van zich af te duwen maar toen hij merkte dat dit niet lukte, hield hij [slachtoffer] met zijn linkerarm en -hand op afstand, pakte hij met zijn rechterhand een vouwmes uit zijn broeksband, opende dit en zwaaide vervolgens met het mes om zich heen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] daarbij tweemaal heeft gestoken, te weten in zijn nek/hals en in zijn rug.
De klap.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever: laatstgenoemde gaf een klap in het gezicht van verdachte. Op zichzelf genomen was verdachte naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd zich tegen deze aanranding te verdedigen.
Het vervolg.
De rechtbank acht evenwel niet aannemelijk geworden dat aangever [slachtoffer] hem na die klap met een mes aanviel. In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten die de stelling van verdachte dat hij daarna door [slachtoffer] met een mes is bedreigd en aangevallen, ondersteunen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Allereerst constateert de rechtbank dat de 4 steekverwondingen bij [slachtoffer] zich alle aan de achterzijde van diens lichaam bevinden. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] tweemaal heeft gestoken, komt verder niet overeen met het fysieke letsel van [slachtoffer] , namelijk vier steekverwondingen in zijn hals/nek, schouder en/of rug en enkel, welke verwondingen zodanig diep waren dat [slachtoffer] geopereerd moest worden. Er was sprake van drie separate verwondingen in de nek en rug zodat de lezing van verdachte dat er twee verwondingen in één zwaaibeweging zijn toegebracht alleen al om die reden niet aannemelijk is. De verwonding aan de enkel van [slachtoffer] wordt in de lezing van verdachte bovendien in het geheel niet verklaard. De stelling van verdachte ter zitting dat [slachtoffer] die verwonding aan zijn enkel waarschijnlijk aan zichzelf heeft toegebracht acht de rechtbank volstrekt onwaarschijnlijk.
De rechtbank acht het voorts onwaarschijnlijk dat verdachte tijdens de confrontatie kans heeft gezien om [slachtoffer] , die op dat moment blijkens verdachtes verklaring met twee handen een mes op verdachtes keel drukte, met één hand [slachtoffer] op afstand heeft weten te houden en vervolgens met zijn andere hand een mes uit zijn broeksband heeft kunnen pakken en openklappen.
Daar komt tot slot bij dat de handelingen van verdachte na het steekincident een contra-indicatie opleveren voor een noodweersituatie zoals door verdachte naar voren gebracht. Verdachte is direct na de confrontatie in zijn auto gestapt en naar de woning van zijn vriendin gereden. Daar heeft hij het mes schoongemaakt en weggelegd. Hij is vervolgens gaan douchen en is cocaïne gaan gebruiken. Die middag heeft hij nog vuurwerk afgestoken alvorens hij later die dag werd aangehouden door de politie. Bij zijn aanhouding heeft hij niet verklaard over wat er volgens hem was gebeurd maar slechts geprotesteerd dat door de aanhouding zijn oud- en nieuwfeest werd verpest. Op 1 januari 2019, de ochtend na zijn aanhouding, heeft hij nog verklaard dat hij niks met de gewonde man te maken had.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de lezing van verdachte dat hij door [slachtoffer] met een mes is bedreigd en aangevallen onaannemelijk en schuift zij zijn verklaring terzijde. De rechtbank zal daarom uitgaan van de lezing van [slachtoffer] , namelijk dat hij meermalen door verdachte is gestoken met een mes nadat hij verdachte een klap in zijn gezicht had gegeven en wegliep.
De reactie van verdachte op de klap in zijn gezicht door het meermalen steken met een mes in de hals/nek, de schouder en/of rug en enkel van [slachtoffer] terwijl deze wegliep, was volstrekt onnodig en buitensporig. Het voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het door de verdediging gedane beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Nu het bestaan van een rechtvaardigingsgrond ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde niet aannemelijk is geworden, en evenmin van omstandigheden is gebleken die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten, zijn de feiten strafbaar.

De strafbaarheid van verdachte.

Nu er geen sprake is van een strafuitsluitingsgrond en er ook geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten, is verdachte strafbaar.

Oplegging van de straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte indien het beroep op noodweer door de rechtbank niet wordt gehonoreerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het [slachtoffer] meermalen in zijn nek, schouder en/of rug en enkel te steken. [slachtoffer] moest naar het ziekenhuis waar zijn wonden operatief werden gehecht. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel van [slachtoffer] niet zwaarder was. Verdachte heeft dit feit op klaarlichte dag gepleegd, met gevolg dat buurtbewoners ongewild toeschouwer werden van het bebloede slachtoffer die riep dat hij zojuist was neergestoken. Dit alles weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaar.
Verder werden er in de woning van verdachte een geringe hoeveelheid cocaïne en een forse hoeveelheid hennep aangetroffen. Gebruik van (hard)drugs is zeer schadelijk voor de gezondheid en de financiering ervan gaat dikwijls gepaard met diverse vormen van criminaliteit. De verdachte heeft dit door zijn handelen in de hand gewerkt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 juli 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit. Het strafblad van verdachte heeft daarom strafverzwarende invloed. Bovendien liep verdachte in een proeftijd. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zoekt bij de strafoplegging gewoonlijk aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, dan wel bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Nu er geen oriëntatiepunten bestaan voor (poging tot) doodslag, heeft de rechtbank gekeken naar de strafoplegging in soortgelijke gevallen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 16 oktober 2019, opgesteld door [reclasseringsmedewerker] . De reclassering adviseert ondanks de wel volwassen maar nog jeugdige leeftijd van verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering is van mening dat het toepassen van pedagogische middelen geen meerwaarde heeft en dat verdachte gebaat is bij een volwassen aanpak. Voorts schat de reclassering het risico op recidive en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Ten slotte ziet de reclassering op dit moment onvoldoende aanleiding om een reclasseringstoezicht te adviseren. Gelet op de ernst van de verdenking, de volledige ontkenning van verdachte wat betreft de strafbaarheid van zijn handelen en het gebruik van excessief geweld in combinatie met het gegeven dat verdachte zelf geen problemen ziet, maakt dat de reclassering op dit moment onvoldoende mogelijkheden ziet om risico gestuurd invulling te geven aan een reclasseringstoezicht. De rechtbank neemt dit advies over.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank van oordeel is dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking wordt gebracht in de op te leggen straf.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij vordert voor het onder 1 tenlastegelegde € 281,43 aan materiële schadevergoeding en € 3.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Subsidiair dient de vordering aanzienlijk te worden verlaagd gelet op het bepaalde in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 281,43 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door [slachtoffer] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

Ten aanzien van het beslag.

Verbeurdverklaring.
Onder verdachte is een mes, vermeld onder nummer 1 van de beslaglijst, in beslag genomen. Dit voorwerp moet worden verbeurd verklaard omdat met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan.
Teruggave aan de rechthebbende ( [slachtoffer] ).
Onder verdachte is kleding/schoeisel in beslag genomen, vermeld onder de nummers 5 en 8 tot en met 15 van de beslaglijst. Deze voorwerpen behoren aan het [slachtoffer] toe en dienen derhalve aan hem te worden geretourneerd.
Teruggave aan verdachte.
Onder verdachte is kleding in beslag genomen, vermeld onder de nummers 2, 3, 4, 6 en 7 van de beslaglijst. Deze voorwerpen horen aan verdachte toe en dienen aan hem te worden geretourneerd nu het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 15/871194-16.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 36f, 45, 57, 77k en 287.
Opiumwet: 2, 3, 10 en 11.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1.
Poging tot doodslag.
T.a.v. feit 2.
Handelen in strijd met artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 3.
Handelen in strijd met artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. de feiten 1, 2 en 3:
Gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging vande straf, voor zover voorwaardelijke opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Holland, d.d. 5 december 2017, gewezen onder parketnummer 15/871194-16, te weten: jeugddetentie voor de duur van twee maanden.
Bepaalt dat de jeugddetentie van twee maanden zal worden vervangen door
een gevangenisstraf van twee maanden.
Een maatregel van schadevergoedingter hoogte van € 2.031,43 (tweeduizend eenendertig euro en drieënveertig eurocent), subsidiair 30 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] . Voormeld bedrag bestaat uit € 281,43 (tweehonderd eenentachtig euro en drieënveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.750,- (zeventienhonderd vijftig euro) aan immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 2.031,43 (tweeduizend eenendertig euro en drieënveertig eurocent), bestaande uit € 281,43 (tweehonderd eenentachtig euro en drieënveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 1.750,- (zeventienhonderd vijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Verklaart verbeurd:

- 1.00 STK mes, goednummer 1449427.

Gelast de teruggave aan de rechthebbende ( [slachtoffer] ) van:

  • 1.00 STK kleding, goednummer 1448810;
  • 1.00 STK jas, goednummer 1449469;
  • 1.00 STK kleding (trainingsbroek), goednummer 1449471;
  • 1.00 STK kleding (T-shirt), goednummer 1449475;
  • 1.00 STK kleding (hemd), goednummer 1449477;
  • 1.00 STK kleding (sokken), goednummer 1449478;
  • 1.00 STK kleding (linker schoen), goednummer 1449481;
  • 1.00 STK kleding (rechter schoen), goednummer 1449482;
  • 1.00 STK kleding (muts), goednummer 1451818.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

  • 1.00 STK kleding (jas), goednummer 1448793;
  • 1.00 STK kleding (broek), goednummer 1448807;
  • 1.00 STK kleding (T-shirt), goednummer 1448808.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.M. Bossink en mr. T.J. Roest-Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en is uitgesproken op 31 oktober 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.