Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1] ,
1.De verdere procedure
16 januari 2019 ter griffie is gedeponeerd;
2.De verdere beoordeling
De bezwaren van [eiseres] over de juistheid van de zienswijze van de deskundigen houden in de kern in dat de deskundigen bij de beantwoording van vraag 3 ten onrechte tot uitgangspunt hebben genomen dat het relevant is of er een causaal verband bestaat tussen de kreupelheid RA en de echografische afwijkingen. De deskundigen hebben vraag 3, en de door [eiseres] op een andere (meer algemene) wijze geformuleerde aanvullende vragen, ten onrechte onbeantwoord gelaten, aldus [eiseres] .
30 september 2016, terwijl de koop is gesloten op 16 augustus 2016. Tijdens de keuring van 16 augustus 2016 zijn de schenkels en de bifurcatie niet echografisch onderzocht. De deskundigen hebben voldoende gemotiveerd dat de peesblessure in kwestie niet kan worden geantedateerd, omdat echografische veranderingen aan pezen zich snel kunnen ontwikkelen en tussen de keuring/koop en de UTC-beelden te veel tijd (6,5 week) is verstreken. De deskundigen hebben ook de stelling van [eiseres] , dat het met UTC mogelijk is om vast te stellen in welk stadium een peesblessure zich bevindt, voldoende gemotiveerd weersproken, althans genuanceerd. [eiseres] heeft daarentegen volstaan met een verwijzing naar de verklaring van drs. [dierenarts 1] van 9 april 2017. Die verklaring omvat niet meer dan de enkele stelling dat het littekenweefsel (in de pees) te antedateren is tot vóór 16 augustus 2016, zonder die stelling deugdelijk te onderbouwen.