ECLI:NL:RBOBR:2019:6046

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
C/01/346512 / JE RK 19-777
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Lammers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 oktober 2019 een beschikking gegeven betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De ouders van [naam kind] betwisten de noodzaak van de ondertoezichtstelling en hebben geen vertrouwen in de jeugdzorgwerker en de Gecertificeerde Instelling (GI). De kinderrechter heeft vastgesteld dat de houding van de ouders de uitvoering van de ondertoezichtstelling bemoeilijkt en de hulpverlening voor het kind in gevaar brengt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van acht maanden, tot 19 juli 2020, om ervoor te zorgen dat er passende hulp voor [naam kind] kan worden ingezet en om te monitoren of er voldoende vooruitgang wordt geboekt. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat in de komende maanden moet worden onderzocht of de ouders bereid en in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening voor [naam kind] voort te zetten in een vrijwillig kader. De beslissing is genomen op basis van artikel 1:260 en 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de kinderrechter de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [naam kind] heeft meegewogen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/346512 / JE RK 19-777
datum uitspraak: 24 oktober 2019

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging Helmond, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),

betreffende de minderjarige:
[kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: (de) vader,

[moeder] ,

wonende te [woonplaats] .
hierna te noemen: (de) moeder.
Deze beschikking is een vervolg op de beschikking van 4 juli 2019, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

Het verdere procesverloop

Bij voormelde beschikking heeft de kinderrechter:
  • de ondertoezichtstelling van [naam kind] met ingang van 19 juli 2019 verlengd voor de duur van vier maanden, dus tot 19 november 2019;
  • de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van
  • 10 oktober 2019, met verzoek aan de GI om de kinderrechter uiterlijk 30 september 2019 nader te informeren.
De kinderrechter heeft vervolgens kennisgenomen van:
  • een brief (met bijlagen) van de GI gedateerd 27 september 2019, bij de griffie ingekomen op 30 september 2019;
  • een brief (met bijlagen) van de ouders, gedateerd 7 oktober 2019.
Op 10 oktober 2019 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- [jeugdzorgwerker] , namens de GI

Het resterende verzoek

Het restant van het verzoek betreft een verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van acht maanden.

De standpunten (ter zitting)

De GI heeft ter zitting gepersisteerd bij het destijds door haar ingediende verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 19 juli 2020. De GI heeft daartoe aangevoerd dat er nog keuzes moeten worden gemaakt over de in te zetten hulpverlening voor [naam kind] en dat de samenwerking met ouders moeizaam verloopt omdat ouders zich (blijven) verzetten tegen de verplichte hulpverlening. De GI stelt zich op het standpunt dat ouders niet in staat zijn om de hulpverlening in het vrijwillige kader voort te zetten.
Ouders hebben verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te beëindigen. Zij betwisten dat het verplichte kader van een ondertoezichtstelling nodig is en stellen dat de hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. Zij stellen dat zij de jeugdzorgwerker [jeugdzorgwerker] vrijwel nooit zien en zelf de afspraken hebben gemaakt met school en met [hulpverleningsinstantie] . Ouders geven verder aan dat zij last hebben van de aanwezigheid en bemoeienis van de GI en daardoor veel spanning ervaren. Zij hebben geen vertrouwen in de jeugdzorgwerker en ook niet in andere medewerkers van de GI. Ouders hebben verder aangegeven dat zij altijd goed hebben meegewerkt als het nodig was voor [naam kind] , zoals het onderzoek bij [onderzoeksinstantie] en het contact met school.
Wat betreft de opvoeding van [naam kind] geven ouders aan dat zij het niet eens zijn met het advies om [naam kind] meer te begrenzen. Zij zeggen juist terughoudend te zijn met het begrenzen van [naam kind] omdat sterkere begrenzing mogelijk strafbare feiten kan opleveren. Ouders willen het beste voor [naam kind] en vinden wel dat [naam kind] hulp nodig heeft.
Moeder heeft nog opgemerkt dat er een plan van aanpak ligt en dat er een aantal keuzes over de hulpverlening voor [naam kind] moeten worden gemaakt. Ouders geven aan een goed contact te hebben met [hulpverleningsinstantie] , met school en met [hulpverleningsinstantie] .

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van telkens maximaal een jaar als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de minderjarige of zijn ouder(s) met gezag.
Ouders betwisten niet dat bij [naam kind] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij willen echter zelf de nodige hulp voor [naam kind] inschakelen en stellen te zullen meewerken aan wat nodig is.
Uit het onderzoeksverslag van [onderzoeksinstantie] blijkt dat [naam kind] nog steeds ernstige gedragsproblemen heeft. Het verslag vermeldt onder meer:
dat de gedragsproblemen een combinatie zijn van aangeboren kindfactoren en daarnaast omgevingsfactoren, met name wat [naam kind] in vroege jeugd heeft meegemaakt;
dat er schoolproblemen zijn, mede als gevolg van een laag gemiddeld IQ;
dat bij [naam kind] sprake is van ADHD en dat de klachten en de onrust die [naam kind] laat zien worden versterkt door systeemfactoren zoals te weinig begrenzing en duidelijkheid krijgen, waardoor het grensoverschrijdend gedrag is toegenomen;
at [naam kind] in zijn vroege jeugd - met name toen moeder ziek was - veiligheidsproblemen heeft ervaren.
[onderzoeksinstantie] adviseert om bij ouders praktische thuisbegeleiding op te starten om ouders te helpen om [naam kind] meer structuur en duidelijkheid te bieden. Ook adviseert [onderzoeksinstantie] thuisbegeleiding en psycho-educatie (uitleg) over de diagnose ADHD aan ouders en [naam kind] . Tot slot wordt geadviseerd om de begeleiding van [naam kind] door [hulpverleningsinstantie] voort te zetten, met als focus het werken aan emotie- en gedragsregulatie.
[naam kind] wil graag zoveel mogelijk meedoen in de klas en om dat te bereiken heeft hij passende hulp nodig waardoor zijn gedragsproblemen zoveel mogelijk afnemen. Op dit moment heeft hij nog zeer veel bijsturing in zijn gedrag nodig.
Er zijn meerdere hulpverleners betrokken en er moeten keuzes worden gemaakt om de juiste hulpverleningsvorm in te zetten. Op dit moment is nog niet duidelijk wie de praktische thuisbegeleiding gaat doen. Ouders zijn het niet eens met het advies meer sturing aan [naam kind] te geven. Daarom valt niet te verwachten dat ouders zonder het kader van een ondertoezichtstelling bereid zullen zijn de adviezen van hulpverleners op dit punt aan te nemen. Verder is geadviseerd om de begeleiding van [hulpverleningsinstantie] voort te zetten. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de wens van [naam kind] om zoveel mogelijk op een normale manier mee te draaien op school. Wellicht dient de huidige invulling van de begeleiding te worden aangepast, zodat aan die wens van [naam kind] tegemoet wordt gekomen.
Nu er nog meerdere keuzes moeten worden gemaakt over de juiste inzet van hulpverlening en gezien het verschil van mening tussen ouders en [onderzoeksinstantie] , is een goede neutrale sturing in de uitvoering van de hulpverlening nog steeds noodzakelijk.
Een probleem daarbij is dat de verhouding tussen ouders en de huidige jeugdzorgwerker en de GI ernstig is verstoord. De ouders geven aan dat zij geen vertrouwen hebben in de GI en zij uiten zich richting GI en jeugdzorgwerker op een diskwalificerende en intimiderende manier; dat gedrag laten ouders ook zien in de zittingszaal.
De houding van ouders bemoeilijkt de uitvoering van de ondertoezichtstelling en brengt de hulpverlening aan [naam kind] in gevaar.
Mogelijk is het helpend wanneer de GI een meer regisserende en coördinerende rol neemt, waarbij de ouders vooral rechtstreeks contact hebben met hulpverleners en de GI alleen keuzes maakt en beslissingen neemt wanneer ouders en hulpverlening er samen niet uitkomen. Ouders hebben immers ter zitting aangegeven dat zij een goed contact te hebben met de school, [hulpverleningsinstantie] en [hulpverleningsinstantie] en dat biedt wellicht voldoende mogelijkheden om de hulpverlening met medewerking van ouders doorgang te laten vinden.
De kinderrechter is van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind] met acht maanden noodzakelijk is. Alleen dan is het mogelijk om voor [naam kind] passende hulp in te zetten, daarvoor de juiste keuzes te maken en te monitoren of er voldoende vooruitgang wordt geboekt.
In de komende maanden moet ook worden onderzocht of ouders bereid en in staat zijn om de hulpverlening die noodzakelijk is voor [naam kind] voort te zetten in het vrijwillig kader.
Pas wanneer blijkt dat dat het geval is of als de ontwikkelingsbedreiging is weggenomen, zal een ondertoezichtstelling niet langer nodig zijn.
De ondertoezichtstelling zal worden verlengd voor de duur zoals verzocht, te weten tot 19 juli 2020.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] met ingang van 19 november 2019 voor de duur van acht maanden, dus tot 19 juli 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Lammers, kinderrechter, en in het openbaar en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 24 oktober 2019.
Conc: AvD
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch