Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2019 in de zaak tussen
[naam], te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. F.H. Damen.
Procesverloop
Overwegingen
- Verweerder heeft ambtshalve (uit eigen beweging) een ontwerpbesluit genomen om de geldende omgevingsvergunning milieu voor stal 13 en de omgevingsvergunning voor het bouwen van stal 13 in te trekken, omdat geen gebruik werd gemaakt van beide vergunningen.
- Vergunninghoudster heeft daartegen zienswijzen ingediend.
De stalderingseis staat de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van (de uitbreiding van) het bedrijf op de projectlocatie niet in de weg. Als vergunninghoudster zou moeten stalderen, zou zij hiertoe kunnen verzoeken om afgifte van een stalderingsbewijs. Hiertoe dient het gebruik van een ander hokdierverblijf binnen het stalderingsgebied voor het houden van dieren juridisch en feitelijk te zijn beëindigd. Het zou vergunninghoudster vrij staan om te stalderen met stallen op een veel grotere afstand van het Natura 2000-gebied. De rechtbank is in zoverre van oordeel dat verweerder in de stalderingseis in het geldende bestemmingsplan geen aanleiding heeft hoeven zien om de omgevingsvergunning voor stal 13 in te trekken. Daarnaast merkt vergunninghoudster terecht op dat het alsnog voldoen aan de stalderingsverplichting zou leiden tot een zwaarder financieel nadeel vanwege de intrekking.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,00.