Op 11 oktober 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een milieuvereniging en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk. De zaak betreft de intrekking van verleende omgevingsvergunningen voor de uitbreiding van een veehouderij. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, na een ontwerpbesluit tot intrekking van de vergunningen, uiteindelijk heeft besloten om af te zien van deze intrekking. De milieuvereniging heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij meent dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de ruimtelijke en milieubelangen in zijn besluit. De rechtbank constateert dat de afweging van deze belangen in het bestreden besluit niet volledig is gemaakt. De rechtbank bespreekt de relevante feiten, waaronder de verleende vergunningen en de omstandigheden waaronder de vergunninghouder geen gebruik heeft gemaakt van de vergunningen. De rechtbank benadrukt dat bij de beslissing over de intrekking van een vergunning alle betrokken belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de financiële belangen van de vergunninghouder, alsook de gevolgen van de economische malaise in de varkenssector, niet voldoende zijn meegewogen in het besluit van de verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de vergunningen niet hoeven te worden ingetrokken. De rechtbank bepaalt dat de verweerder de proceskosten van de milieuvereniging moet vergoeden.