In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de voornaam van de verzoekster. De verzoekster had eerder in 2017 haar voornaam gewijzigd naar [voornaam C], maar verzoekt nu om deze te wijzigen naar [voornaam D]. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 2 mei 2019 is ingediend en de zaak is behandeld op de zitting van 30 augustus 2019, waar de verzoekster en haar advocaat, mr. S. van Beers, aanwezig waren.
De verzoekster stelt dat de naam [voornaam C] voor haar een bijzondere betekenis had, omdat deze naam voortkwam uit de vindingrijkheid van haar kleinzoon. Echter, na een e-mail van haar dochter, waarin werd gesteld dat de kleinzoon haar niet [voornaam C] maar [voornaam D] noemde, heeft de verzoekster haar gevoelens van teleurstelling en verdriet geuit. De rechtbank heeft overwogen dat de wijziging van de voornaam alleen kan worden gelast indien er sprake is van een voldoende zwaarwichtig belang, zoals bedoeld in artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster haar kleinzoon slechts één keer heeft gezien en dat de keuze voor de naam [voornaam C] gebaseerd was op deze eenmalige ontmoeting. De rechtbank concludeert dat het algemeen belang van naamconsistentie in dit geval zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van de verzoekster bij de wijziging van haar voornaam. Daarom heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, met de opmerking dat de verzoekster zich in het dagelijks leven ook zonder wijziging van haar voornaam in de registers kan noemen zoals zij wenst.