ECLI:NL:RBOBR:2019:5669

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
SHE 19/1778
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving omgevingsvergunning en ammoniakemissie in varkenshouderij

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Sirene en het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant over de handhaving van een omgevingsvergunning voor een varkenshouderij. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. Baptist, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om niet handhavend op te treden tegen de inrichting aan de [adres] in Steenbergen. De rechtbank heeft vastgesteld dat op basis van een momentopname niet kan worden geconcludeerd dat er meer dan 1.021,80 kg ammoniak per jaar wordt geëmitteerd, en dat er geen overtreding is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden en dat de artikelen 6.2 en 6.3 van de Habitatrichtlijn in dit geval geen verplichting tot handhaving met zich meebrengen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover niet is beslist op het verzoek om handhaving van artikel 2.3 van de Wabo en artikel 3.123 van het Abm, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1778

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 oktober 2019 in de zaak tussen

Stichting Sirene, te Steenbergen, eiseres

(gemachtigde: H. Baptist)
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: mr. A. Speekenbrink, V. Bax, J. Bertens, W. Michiels en
mr. D. Oostvogels).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] B.V., te [vestigigingsplaats] , gemachtigde mr. F.H. Damen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de inrichting aan de [adres] , gemeente Steenbergen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft ermee ingestemd dat het bezwaar, met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), door de bestuursrechter wordt behandeld als rechtstreeks beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 september 2019, samen met zaak SHE 16/2957.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de derde-partij is
[naam] verschenen, alsmede de gemachtigde en [naam] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • De derde-partij exploiteert een varkenshouderij aan de [adres] . De inrichting ligt op ongeveer 950 meter afstand van het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak.
  • Voor de inrichting heeft verweerder op 25 juni 2010 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor het in werking hebben van een inrichting met
  • Voor deze inrichting is ook een vergunning op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) verleend op 26 maart 2013. Deze vergunning is onherroepelijk en geldt sinds 1 januari 2017 als vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze vergunning is verleend voor een varkenshouderij met 6.864 vleesvarkens met een maximale ammoniakemissie van 215 kg/jr en een maximale stikstofdepositie van
  • Op 1 juli 2014 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het gewijzigd (inpandig) plaatsen van een combiwasser met 85% ammoniakreductie en een chemische luchtwasser met 80% ammoniakreductie op de 6 bestaande stallen (voor in totaal 6.812 vleesvarkens). Deze vergunning is onherroepelijk.
  • Bij besluit van 9 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting voor de activiteiten ‘wijzigen werking inrichting’ en ‘realiseren project nabij Natura-2000 gebied’. Eiseres en Stichting Leefbaarheid De Heen hebben hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SHE 16/2957. De rechtbank heeft heden in deze zaak een tussenuitspraak gedaan.
  • Eiseres heeft op 13 maart 2019 een verzoek om handhaving ingediend. In het verzoek om handhaving heeft eiseres gesteld dat de luchtwassers binnen de inrichting enige tijd het vereiste rendement van 85% ammoniakreductie niet hebben gehaald. Dit zou blijken uit metingen. Zij verzoekt om over te gaan tot handhaving op een zodanige wijze dat, bezien vanuit het ‘voorzorgprincipe’ is verzekerd dat de ammoniakemissie van de stal lager is dan 1.021,8 kg/jaar.
  • Verweerder heeft rendementsmetingen uitgevoerd en controles uitgevoerd in juni, juli, augustus en oktober 2018. Bij de eerste meting (juli 2018) haalden de luchtwassers niet het vereiste rendement van 85%. Bij de tweede meting op 22 augustus 2018 bleek dat nagenoeg het vereiste rendement (bij stal 3 en 4) werd gehaald.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder dat de meting een momentopname betreft en dat de hoeveelheid geëmitteerde ammoniak niet alleen afhankelijk is van de werking van de luchtwassers maar ook van andere factoren zoals het aantal aanwezige varkens en het gewicht van de varkens. Op grond van de vergunning van 9 augustus 2016 mag 1.021,80 kg ammoniak per jaar worden geëmitteerd. Aangezien het gaat om een hoeveelheid per jaar kan volgens verweerder niet worden geconcludeerd dat de omgevingsvergunning is overtreden.
3. Eiseres vraagt zich af of onzekerheden in het voordeel van vergunninghoudster mogen worden uitgelegd gelet op de dwingende verplichtingen in artikel 6.2 en 6.3 van de Habitatrichtlijn. Zij vindt dat de resultaten van metingen openbaar moeten worden gemaakt ongeacht de instemming van vergunninghoudster.
4. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat het bestreden besluit gaat over handhaving, niet over het openbaar maken van informatie. Het bestreden besluit bevat geen beslissing op een openbaarmakingsverzoek. De rechtbank laat daarom in het midden of verweerder de resultaten van de metingen openbaar had moeten maken.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat het verzoek om handhaving ziet op het vermeend handelen in strijd met de gehele geldende omgevingsvergunning van 9 augustus 2016. Deze omgevingsvergunning ziet op twee activiteiten en niet alleen op een toestemming voor het realiseren van een project bij een Natura 2000-gebied. Aan de (milieu-)toestemming voor het wijzigen van de inrichting is voorschrift 9.1 verbonden waarin staat dat de stallen moeten worden uitgerust met een gecombineerd luchtwassysteem met 85% ammoniakreductie. Op basis van de omgevingsvergunning en artikel 3.123, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) is de derde-partij verplicht de inrichting in werking te hebben met het voorgeschreven luchtwassysteem. Verweerder heeft niet onderkend dat het handhavingsverzoek ook ziet op naleving van voorschrift 9.1 (handelen in strijd met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wabo) en op het mogelijk in werking zijn van het stalsysteem conform de technische beschrijving in strijd met artikel 3.123, tweede lid van het Abm.
6. Volgens de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat op basis van een momentopname niet kan worden geconcludeerd dat meer dan 1.021,80 kg ammoniak per jaar wordt geëmitteerd. Er is geen overtreding vastgesteld en verweerder is in zoverre niet bevoegd handhavend op te treden. In het midden kan blijven of onzekerheden in de meting in het voordeel van vergunninghoudster moeten worden uitgelegd, reeds omdat een overtreding in dit geval niet kan worden vastgesteld op basis van een enkele meting. De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van de momentopnames ook niet kan worden gesteld dat een overtreding klaarblijkelijk dreigt. Er is dus ook geen aanleiding voor een preventieve handhaving op basis van artikel 5.7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zoverre heeft verweerder het verzoek van eiseres terecht afgewezen. De rechtbank ziet niet in dat artikelen 6.2 of 6.3 van de Habitatrichtlijn verweerder zouden verplichten om in dit geval in afwijking van hoofdstuk 5 van de Awb uit voorzorg een last onder dwangsom op te leggen of bestuursdwang toe te passen. Voor beide sancties geldt dat verweerder pas bevoegd is om dit te doen als sprake is van een overtreding of als een overtreding klaarblijkelijk dreigt en dat is hier niet aan de orde. Evenmin hoeft de derde-partij doorlopend aan te tonen dat er geen sprake is van een verslechtering van het betrokken Natura 2000-gebied. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de derde-partij wel is gehouden om de werking van de luchtwassers in de gaten te houden en te registreren, gelet op artikel 3.125 van het Abm. Deze verplichting acht de rechtbank voldoende.
7. Verweerder heeft geconstateerd dat er weliswaar een luchtwassysteem in werking was maar dat dit luchtwassysteem geen 85% ammoniakreductie behaalde, mogelijk omdat de aanwezige luchtwassers niet werkten conform de technische beschrijving van het betreffende stalsysteem (in strijd met artikel 3.123, tweede lid van het Abm). De derde-partij heeft inmiddels aanpassingen uitgevoerd, zodat wel wordt voldaan aan de technische beschrijving van het stalsysteem. Dit is door verweerder en eiseres niet bestreden. In zoverre heeft het verzoek om handhaving van eiseres effect gehad en is het doel bereikt: de overtreding is opgeheven en de benodigde ammoniakreductie wordt gehaald. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat verdere handhaving daarom geen toegevoegde waarde heeft. Ook de rechtbank is van oordeel dat verweerder nu kan afzien van handhaving.
8. Omdat verweerder het verzoek van eiseres te beperkt heeft opgevat, is het bestreden besluit niet volledig gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover niet is beslist op het verzoek om handhaving van artikel 2.3, van de Wabo en artikel 3.123 van het Abm. Gelet op de motivering van verweerder op de zitting, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dit wordt vernietigd, in stand te laten. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit hierover te nemen.
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres. Dit zijn de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting. Ook zal verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin niet is beslist op het verzoek om handhaving van artikel 2.3 van de Wabo en artikel 3.123 van het Abm;
  • laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd, in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 58,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 4 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.