ECLI:NL:RBOBR:2019:5565

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
01-134048-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bewezenverklaring van mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

Op 30 september 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juni 2019 in Eindhoven de intentie had om het leven van het slachtoffer te beroven, maar dat dit niet is voltooid. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een kettingslot geslagen, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat dit daadwerkelijk is gebeurd. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent en niet betrouwbaar, en het letsel van het slachtoffer paste niet bij de beschuldiging. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van poging tot doodslag.

Wat betreft de mishandeling, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat het slachtoffer hem aanviel. De rechtbank heeft deze verdediging geaccepteerd, omdat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke dreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.134048.19 Datum uitspraak: 30 september 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 augustus 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 2 juni 2019 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, genoemde [slachtoffer] , terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met een kettingslot, althans met een zwaar voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.

hij op of omstreeks 2 juni 2019 te Eindhoven [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist in/tegen het gezicht te slaan.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs onder feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte met een kettingslot tegen het hoofd van aangever heeft geslagen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zowel de [getuige 1] als de [getuige 2] daarover op cruciale punten wisselend en inconsistent hebben verklaard, terwijl de door hen afgelegde verklaringen worden ontkracht door de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] . Bij de beoordeling van het betrouwbaarheidsgehalte van de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft de rechtbank verder meegewogen dat beiden getuigen geen aannemelijke verklaring hebben kunnen geven voor deze wisselende verklaringen, dat zij ten tijde van het incident onder invloed waren van alcoholhoudende drank en dat het een feit van algemene bekendheid is dat dit het waarnemingsvermogen en geheugen negatief beïnvloedt. Daartegenover staat dat in ieder geval getuige [getuige 4] die nacht nuchter was en de rechtbank geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die maken dat er getwijfeld zou moeten worden aan de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] . Van een afstemming in verklaringen tussen verdachte en de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] is de rechtbank niet gebleken en evenmin is dit aannemelijk, nu verdachte op heterdaad is aangehouden en die gelegenheid simpelweg niet heeft gehad.
Daar komt verder bij dat het letsel dat bij aangever is waargenomen en vastgesteld (kleine snijverwonding linkerzijde achterhoofd en zwelling rechterzijde achterhoofd) naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer past bij het meermalen tegen het hoofd slaan met een kettingslot dat een gewicht had van iets meer dan één kilogram. In dat geval had het naar het oordeel van de rechtbank meer voor de hand gelegen dat aangever ernstiger letsel had opgelopen dan nu het geval is geweest. Nu er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijke oorzaken van het bij aangever geconstateerde letsel, kan het letsel ook zijn veroorzaakt door een val die aangever heeft gemaakt. Uit het procesdossier blijkt immers wel dat verdachte een vuistslag heeft gegeven en dat aangever ten gevolge daarvan in de nabijheid van een plantenbak bewusteloos op de grond is gevallen. Tot slot kan het bloed dat op het slot is aangetroffen – bij gebrek aan nader onderzoek aan wie dat bloed toebehoort en hoe dat bloed daar terecht is gekomen – evenmin bijdragen tot het bewijs van het tenlastegelegde.
De rechtbank acht bij deze stand van zaken dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.

De bewezenverklaring ten aanzien van feit 2.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 2 juni 2019 te Eindhoven [slachtoffer] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist in/tegen het gezicht te slaan.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich overeenkomstig haar pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer/(-exces). Verdachte meende zichzelf te moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, doordat aangever agressief naar hem toeliep en hem aanviel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is van noodweer/(-exces), nu verdachte aangever uit het niets een vuistslag heeft gegeven, zodat het verweer van de verdediging behoort te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer/
(-exces) toekomt heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Aangever was in de bewuste nacht van 2 juni 2019 op stap geweest in het uitgaansgebied in gemeente Eindhoven en liep met [getuige 1] naar de [straat] alwaar aangever zijn scooter had gestald. Aangever had gedurende de avond alcoholische consumpties genuttigd, naar eigen zeggen een kwart fles whisky, en verkeerde in een dronken gemoedstoestand, aldus [getuige 1] en [getuige 4] . Aangever was, zo verklaart [getuige 1] , opvallend aanwezig doordat hij luidruchtig aan het schreeuwen was, waarop hij door een vrouw op zijn gedrag werd aangesproken. Toen de vrouw ook nog eens de scooter van aangever omver trapte, zag [getuige 1] dat aangever al schreeuwend in de richting van die vrouw liep en zag getuige [getuige 3] dat aangever op dat moment een kettingslot in de hand had. Hierop ontstond een woordenwisseling tussen aangever en de vrouw. Verdachte sloot zich aan bij de vrouw, waarna de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] zagen dat aangever met het kettingslot uithaalde dan wel een slaande beweging maakte in de richting van verdachte, waarop verdachte aangever een vuistslag heeft gegeven. Ten gevolge hiervan is aangever bewusteloos op de grond gevallen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, tegen het onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van verdachte kon onder de gegeven omstandigheden, niet worden gevergd anders te handelen om aan verdere aanranding te ontkomen dan hij deed. Gelet op de snelheid waarmee aangever handelde, kon verdachte zich niet door weg te lopen aan de door hem als bedreigend ervaren situatie onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verdachte heeft gehandeld in redelijke verhouding stond tot de wederrechtelijke aanranding door aangever. Het geven van een eenmalige vuistslag staat immers niet in wanverhouding met de reële dreiging van het door aangever geslagen worden met een zware kettingslot.
De rechtbank acht de verdachte op grond van het vorenstaande dan ook niet strafbaar, nu aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken en ontslagen van rechtsvervolging voor de feiten waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.

De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezenhetgeen verdachte onder
feit 1is ten laste gelegd en
spreekt hemdaarvan
vrij.
verklaart het ten laste gelegde onder
feit 2 wettig en overtuigend bewezenzoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

het bewezen verklaarde onder feit 2 levert op het misdrijf:

mishandeling

verklaart
verdachtehiervoor
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
verklaart de
benadeelde partij[slachtoffer] ,
niet-ontvankelijkin de vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 30 september 2019.
mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.