ECLI:NL:RBOBR:2019:5445

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
19/902, 19/929, 19/962, 19/975, 19/980, 19/985, 19/1002
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor zonnepark in Heesch met betrekking tot gebreken in besluitvorming en onderbouwing

Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor een zonnepark in Heesch. De vergunning was verleend op 14 februari 2019, maar eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 juni 2019 heeft de rechtbank geconstateerd dat het besluit op verschillende punten gebreken vertoont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderbouwing van de landschappelijke inpassing onvoldoende is en dat er niet adequaat onderzoek is gedaan naar de weerkaatsing van zonlicht en de geluidseffecten van het zonnepark. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het besluit te repareren en heeft enkele beroepsgronden van eisers verworpen, waaronder de stelling dat het zonnepark in strijd is met het structuurplan van de gemeente. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder niet onterecht is, maar dat de gebreken in de besluitvorming moeten worden hersteld. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om de gebreken te herstellen en heeft bepaald dat als dit niet gebeurt, verweerder dit zo spoedig mogelijk moet meedelen aan de rechtbank. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft de uitspraak verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 19/902
SHE 19/929
SHE 19/962
SHE 19/975
SHE 19/980
SHE 19/985
SHE 19/1002
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 24 september 2019 in de zaak tussen
1. [eiser]te [woonplaats] , eiser (SHE 19/902) en
2. [eiser] ,te [woonplaats] , eiser (SHE 19/929)
(gemachtigde: mr. drs. C.M. Jansen),
3. [eisers]te [woonplaats] , eisers (SHE 19/962)
(gemachtigde: mr. A.M.L. Josten).
4. [eiseres]te [plaats] , eiseres (SHE 19/975)
(gemachtigden: [gemachtigden] ),
5. [eisers] ,te [woonplaats] , eisers (SHE 19/980)
6. [eiser]te [woonplaats] , eiser (SHE 19/985)
7. [eiser]te [woonplaats] , eiser (SHE 19/1002),
(gemachtigde: mr. drs. C.M. Jansen),
(gezamenlijk te noemen: eisers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder

(gemachtigde: J. Verhagen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de raad van de gemeente Bernheze(vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een zonnepark op het perceel [projectlocatie] (de projectlocatie).
Eisers hebben ieder afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Eisers 1., 2., 4. en 7. hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder zijn verschenen eisers 3., 5., 6. en 7. Verweerder en vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 19 juli 2018 heeft verweerder van vergunninghouder een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van een zonnepark op de projectlocatie. Deze locatie is nu in gebruik als wei- en akkerland. Op het beoogde zonnepark worden zonnepanelen geplaatst met een oriëntatie op het oosten en/of het westen. Er worden vier panelen van 1 bij 1,65 meter in één vlak geplaatst. De breedte van een rij bedraagt steeds 7,8 meter. Verder worden aan de randen van het park drie transformatoren geplaatst, die worden geplaatst in compactstations met een hoogte van ongeveer drie meter. De zonnepanelen worden onder een hoek van 15 graden geplaatst en staan op circa 0,64 meter boven het maaiveld en hebben een maximale hoogte van 1,67 meter boven het maaiveld.
1.2
De gronden waarop het plan wordt gerealiseerd zijn gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bernheze’ en hebben daarin grotendeels de bestemming ‘Agrarisch’. De aangevraagde activiteiten zijn met die bestemmingen in strijd. Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Er heeft een alternatievenonderzoek plaatsgevonden en er is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. In het ‘Memo vergelijking varianten Zonnepark Achterste Groes’ van april 2018 worden de verschillende varianten voor het opstelling van de zonnepanelen besproken.
1.3
Op 31 januari 2019 heeft de raad een verklaring van geen bedenkingen verleend.
Vanaf 6 september 2018 heeft het ontwerpbesluit zes weken ter inzage gelegen. Alle eisers met uitzondering van eisers 5,. hebben zienswijzen ingediend. Daarna heeft verweerder het bestreden besluit genomen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het herstelbesluit van 11 juni 2019
2. Op 11 juni 2019 heeft verweerder een herstelbesluit genomen waarin onder meer een nadere invulling van de landschappelijke invulling is gegeven, die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning.
3. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank in op het bestreden besluit.
(Niet-)ontvankelijkheid
4.1
De rechtbank moet uit eigen beweging toetsen of het beroep ontvankelijk is. Die ambtshalve toets ziet bijvoorbeeld op het handhaven van termijnen van openbare orde, maar ook op de vraag of een partij voldoende belang heeft bij het instellen van beroep.
4.2
Eisers 5. (SHE 19/980) hebben zelf geen zienswijze ingediend tegen het ter inzage gelegde ontwerpbesluit. Dat hadden zij wel kunnen doen, omdat zij ten tijde van de terinzagelegging al eigenaar waren van de grond in de buurt van de projectlocatie waar zij in het voorjaar van 2019 naartoe zijn verhuisd. Daarmee waren eisers 5. zelfstandig belanghebbende. Zij kunnen niet achteraf de wel door de vader van [naam] ingediende zienswijze ‘overnemen’ om zo alsnog ontvankelijkheid in beroep te creëren. Het feit dat eisers 5. geen zienswijze hebben ingediend terwijl ze dat wel hadden kunnen doen, maakt dat zij ook geen beroep konden instellen tegen het bestreden besluit. Hun beroep is dus niet-ontvankelijk.
4.3
Eiser 6. (SHE 19/985) komt in beroep tegen de verleende omgevingsvergunning. Hij wordt echter geacht geen gevolgen van enige betekenis te ondervinden van de vergunde activiteiten. De projectlocatie ligt op ongeveer een kilometer afstand van eisers perceel en eiser heeft er niet direct zicht op. Dit beroep is daarom bij gebrek aan voldoende belang niet-ontvankelijk.
4.4
Eiseres 4. heeft de zienswijze buiten de daarvoor geldende termijn ingediend. Tussen partijen is echter niet in geschil dat eiseres 4. wel binnen de termijn een pro-forma zienswijze heeft ingediend. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich mee dat verweerder dan een nadere termijn moet gunnen om de zienswijzen aan te vullen. Dat heeft verweerder gedaan en eiseres 4. heeft binnen die termijn de zienswijze inhoudelijk aangevuld. Eiseres 4. is daarom ontvankelijk in haar beroep.
Bespreking van de beroepsgronden
Zienswijzennota5. Eiseres 4. beklaagt zich over de toezending van de onjuiste zienswijzennota bij het bestreden besluit. De rechtbank overweegt hierover dat deze beroepsgrond niet ziet op de rechtmatigheid van het bestreden besluit zelf, maar op de wijze van openbaarmaking. De rechtbank stelt vast dat eiseres 4. hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, nu zij tijdig op de hoogte is geraakt van het volledige bestreden besluit en daar inhoudelijke gronden tegen heeft aangevoerd.
Strijd met bestemmingsplan
6.1
Eisers 3. voeren aan dat de projectlocatie de bestemming ‘Agrarisch’ heeft met de aanduiding ‘wro-zone-werkontwikkelingsgebied’. Volgens de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bernheze’ zijn de gronden bestemd voor de ontwikkeling van een aantrekkelijk en gevarieerd woon- en werkklimaat ter plaatse van deze aanduiding. De ruimtelijke onderbouwing zegt hier niets over, laat staan over de afwijking ervan.
6.2
Verweerder merkt in het verweerschrift op dat de aanduiding ‘wro-zone-werkontwikkelingsgebied’ in zijn algemeenheid is opgenomen in gebieden nabij de bebouwde kom en in bebouwingsclusters. In deze gebieden zijn niet rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Dat betekent niet dat er niets anders mogelijk is.
6.3
De rechtbank overweegt dat met het bestreden besluit juist een afwijking van het bestemmingsplan is toegestaan met een beroep op een goede ruimtelijke ordening. Dat in het bestemmingsplan de gronden zijn voorzien voor de ontwikkeling van een aantrekkelijk woon- en werkklimaat maakt niet dat daarvan niet afgeweken kan worden. Het is ook geen voorwaarde dat de ruimtelijke onderbouwing voor het project ingaat op de bestemming waarvan het project beoogt af te wijken. De beroepsgrond faalt.
Strijd met structuurplan7.1 Eisers 1. en 2. voeren verder aan dat het project strijdig is met het Structuurplan Heesch West, de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening Ruimte. Eisers 3. voeren ook aan dat het plan is in strijd met het Structuurplan Heesch West. Hierin staat dat langs de grens met het bedrijventerrein en de bestaande woonbebouwing een robuuste groene buffer zou worden gerealiseerd. Door het zonnepark is het niet meer mogelijk om een groene buffer in te richten. Met de verwijzing door verweerder naar besluiten om af te wijken van de uitgangspunten motiveert verweerder niet waarom de grond niet langer als groenbuffer nodig is.
7.2
Eiser 7. voert aan dat hij op basis van de planvorming rond Heesch-West ervan uit mocht gaan dat de projectlocatie behouden zou blijven voor landbouw. Het Structuurplan zegt immers dat grondgebonden landbouw de belangrijkste beheersvorm zou blijven. Dat het gebied zijn agrarische functie zou behouden blijkt ook uit de Nota van uitgangspunten bedrijventerrein Heesch-West en het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet 2013 betreffende het bestemmingsplan Heesch-West. De raad van de gemeente Bernheze heeft in maart 2013 een motie aangenomen om de mogelijkheden van zonnepanelen te onderzoeken in het gebeid Heesch-West. De projectlocatie is vervolgens weer opgenomen in het plangebied van Heesch-West en daarmee kwam het zonnepark op de projectlocatie in beeld. De motie van de raad om de mogelijkheden voor zonnepanelen te onderzoeken is volgens eiser 7. kennelijk aangenomen op basis van een onjuiste voorstelling van zaken. Er zijn nu zonnepanelen mogelijk gemaakt op een locatie die de raad ten tijde van de motie niet voor ogen had.
7.3
Het is de rechtbank onduidelijk waarom het project in strijd is met de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Deze Structuurvisie is vastgesteld door de gemeenteraad en dezelfde gemeenteraad heeft een verklaring van geen bedenkingen afgegeven zodat er geen reden is om te veronderstellen dat het zonnepark een door de raad niet gewenste ontwikkeling is.
7.4
Verweerder betoogt verder terecht dat de projectlocatie ligt binnen de grenzen van het Structuurplan Regionaal bedrijventerrein Heesch-West 2006. Er is ook een Structuurplan bedrijventerrein Heesch-West, vastgesteld door de raad van Bernheze in 2010. In deze visie is op het perceel een ‘zoekgebied bedrijventerrein’ ingetekend. Een deel van het zonnepark is in dat kader aangewezen als ‘opgaand groen’, ‘waterretentie’ en ’landelijk gebied’. Een structuurplan moet juist in de jaren daarna worden uitgewerkt in een meer gedetailleerder visie c.q. stedenbouwkundig plan en uiteindelijk in bestemmingsplannen. De aanwijzingen in het structuurplan leggen dan ook niet onomstotelijk vast hoe de ontwikkeling van het gebied eruit moet komen te zien. Op 14 maart 2013 en 26 mei 2016 zijn door de raad moties aangenomen om delen van Heesch-West (tijdelijk) te gebruiken voor duurzame energie. Op de projectlocatie is het zonnepark beoogd en daarnaast beoogt verweerder de projectlocatie te gebruiken als groenbuffer. Naar het oordeel van de rechtbank past de beoogde ontwikkeling van de projectlocatie dan ook in het structuurplan. Dat de projectlocatie pas later aan het plangebied Heesch-West is toegevoegd maakt dat niet anders.
Verordening ruimte Noord-Brabant
8.1
Eiser 2. voert tegen de verlening van de omgevingsvergunning aan dat deze strijdig is met de Verordening ruimte Noord-Brabant (de Verordening). Verweerder heeft hierop in het verweerschrift opgemerkt dat niet nader is onderbouwd waarom het bestreden besluit met de Verordening in strijd komt en dat de provincie medewerking verleent aan het project. Eiser 4. heeft verder aangevoerd dat het verweerder ontbreekt aan een visie, die door het provinciaal ruimtelijk beleid inzake zonneparken wel wordt vereist voor gebieden met een gemengde bestemming.
8.2
In de Verordening is een specifiek artikel opgenomen ten aanzien van zonneparken, artikel 6.19. In dit artikel is vastgelegd onder welke voorwaarden de nieuwvestiging van zonneparken toelaatbaar is in de groenblauwe mantel en welke eisen aan de motivering moeten worden gesteld. De rechtbank verstaat de beroepsgronden van eiser 2 aldus dat hij- evenals eiseres 4 - stelt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met dit artikel.
8.3
Artikel 6.19 van de Verordening bepaalt in de eerste twee leden dat oprichting van
zonneparken in de groenblauwe mantel is toegestaan. Het artikel vermeldt vervolgens:
“3 Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste en tweede lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2e of 3e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. a. uit een gemeentelijke visie blijkt dat de aanwijzing van een projectlocatie nodig is om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie;
2. b. in deze visie is afgewogen welke locaties binnen de gemeente geschikt zijn gelet op aspecten van zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit;
3. c. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;d.
4. de ontwikkeling gelet op artikel 3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving.4.
4 De maatschappelijke meerwaarde als bedoeld in het derde lid onder c wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:
a. a. de mate van meervoudig ruimtegebruik;
b. b. de maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken;c.
c. de bijdrage die wordt geleverd aan maatschappelijke doelen.5.
5 Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in het derde lid worden in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden: a.
a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;b.
b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd;c.
c. voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.”
8.4
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit van 14 februari 2019 niet de voorwaarden zijn verbonden als bedoeld in artikel 6.19, vijfde lid, van de Verordening. Op dit punt is het bestreden besluit in strijd met de Verordening.
8.5
In de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag is verder ingegaan op de gemeentelijke visie op duurzame energie en de afwegingen die hebben geleid tot de beoogde locatie van het zonnepark. Er is voorts ingegaan op de maatschappelijke meerwaarde van het grootschalig opwekken van zonne-energie. Deze maatschappelijke meerwaarde heeft verweerder echter niet onderbouwd volgens de criteria in artikel 6.19, vierde lid, van de Verordening. De rechtbank leest dit artikellid cumulatief; aan alle drie criteria moet dus aandacht besteed worden. Enkel het feit dat het zonnepark een bijdrage levert aan het doel om duurzame energie op te wekken is onvoldoende om de maatschappelijke meerwaarde voldoende te onderbouwen. In de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag ontbreekt aandacht voor de mate van meervoudig ruimtegebruik. Verweerder heeft in dit verband ter zitting verwezen naar de landschappelijke inpassing. Dat is echter geen vorm van meervoudig gebruik maar betreffen maatregelen om de impact op de omgeving te beperken. In dit opzicht is het bestreden besluit dus onvoldoende gemotiveerd.
Spiegeling
9.1
Eisers 3. voeren verder aan dat er geen onderzoek is gedaan naar weerkaatsing van zonlicht bij verschillende weersomstandigheden en standen van de zon in het jaar. De landschappelijke inpassing is onvoldoende geregeld en bovendien is de begroeiing in de winter kaal, dus als de zon laag staat. De woning van eisers 3. is ten zuidoosten van het zonnepark waar de begroeiing ontbreekt, dit terwijl de zonnepanelen oost-west geplaatst zullen worden.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat de (mogelijke) weerkaatsing van zonlicht een relevant aspect is waar eisers op kunnen wijzen. Ter zitting is besproken dat er zonnepanelen op de markt zijn met reflectieverminderend folie. Dit is ook vermeld in de ruimtelijke onderbouwing. In de voorschriften bij de vergunning is daarover echter niets geborgd en ook ter zitting kon verweerder geen duidelijkheid geven over welk type zonnepaneel zal worden toegepast, zodat er geen zekerheid is dat zulke panelen ook zullen worden toegepast. Verweerder meent verder wel dat de landschappelijke inpassing voldoende is om overlast te voorkomen, maar heeft dat niet verder onderbouwd. Niet in geschil is dat de begroeiing in de wintermaanden geen blad zal hebben, aangezien is voorzien in inheemse soorten, zodat weerkaatst zonlicht daar doorheen kan schijnen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit de toepassing van sterk weerkaatsende zonnepanelen niet uitsluit en dat onvoldoende is onderzocht of de landschappelijke inpassing de hierdoor veroorzaakte hinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
9.3
Gezien het voorgaande slaagt deze beroepsgrond omdat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder kan dit gebrek herstellen door in een nader besluit alsnog te borgen dat absorberende zonnepanelen gebruik moeten worden en/of te motiveren dat de weerkaatsing van zonlicht aanvaardbaar is.
Geluid
10.1
Eisers 3. voeren verder aan dat in de ruimtelijke onderbouwing staat dat de panelen met bijbehorende apparatuur geluid produceren maar dat er geen geluidsbelasting is. Er ontbreekt echter een akoestisch rapport.
10.2
In het verweerschrift voert verweerder aan dat de transformatoren vergelijkbaar zijn met die in woonwijken en waarvoor in de VNG-brochure een richtafstand geldt van 30 meter. De afstand van een transformator tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt ca. 240 meter, de woning van eisers 3. is zo’n 300 meter. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat met deze afstanden gezien de VNG-brochure geen overlast te verwachten valt van de transformatoren. Onder deze omstandigheden ziet ook de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de omvang van de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten nader had moeten worden onderzocht in een akoestisch onderzoek..
10.3
Er is verder aangevoerd dat de nabijgelegen snelweg A59 meer geluidsoverlast kan geven als gevolg van de bouw van het zonnepark. Daartoe wijzen eisers erop dat de zonnepanelen een hardere en gladdere ondergrond vormen voor het zich van de snelweg verplaatsende geluid. Dat geluid draagt daarom naar verwachting verder. Verweerder heeft hierop ter zitting, kort gezegd, aangegeven dat geen wezenlijke verandering van de geluidsbelasting van de A59 te verwachten is. In het verweerschrift noemt verweerder een mogelijke toename van 3dB(A), wat verweerder acceptabel acht.
10.4
De rechtbank sluit niet op voorhand uit dat de verandering van de ondergrond van weidepercelen naar zonnepanelen zou kunnen leiden tot een andere geluidsbelasting van de A59 op nabijgelegen geluidgevoelige objecten. De vraag is natuurlijk of die verandering wezenlijke betekenis heeft. Dat is in ieder geval aan de orde als de voorkeursgrenswaarde voorwegverkeerslawaai van de snelweg op geluidgevoelige objecten wordt overschreden. Verweerder heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd met onderzoek en/of de opvatting van een deskundige. De mogelijke toename van 3 dB(A) is niet onderbouwd en evenmin is bekend of een dergelijke toename leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit beter had moeten onderzoeken. en ook in dit opzicht mist het bestreden besluit dus voldoende motivering.
Landschappelijke inpassing
11 Tussen partijen is niet in geschil dat de landschappelijke inpassing van het project qua vorm en aanzicht in het bestreden besluit onvoldoende was geborgd. Dit aspect heeft mede aanleiding gegeven voor het nemen van een herstelbesluit op 11 juni 2019. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond sowieso slaagt. De inhoud van het herstelbesluit en de daarin voorziene landschappelijke inpassing komt later aan de orde. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het herstelbesluit niet toereikend is om alle geconstateerde gebreken te herstellen. In ieder geval is niet duidelijk waarom verweerder langs een deel van het zonnepark volstaat met de aanleg van een sloot, waar de rest van het zonnepark wordt omringd door een houtwal of zoom met begroeiing.
Onttrekken landbouwgrond / wenselijkheid ontwikkeling12.1 Eiser 1. voert aan dat het gebruik van de projectlocatie voor de opwekking van zonne-energie een onverantwoord gebruik van landbouwgrond is. Daarnaast wijzen eisers 1. en 2. op een uitgevoerde studie naar de mogelijkheden en locaties binnen het gebied Heesch West waarin verschillende locaties zijn benoemd. Volgens eisers 1. en 2. is ten onrechte de projectlocatie als meest geschikte locatie aangemerkt. Eiser 1. en 2. voeren verder aan dat onvoldoende gewicht is toegekend aan de ruimtelijke effecten van het project, gezien de inbreuk op het bestaande planologische regime. Verweerder heeft niet onderkend dat het project niet past binnen het betrokken gebied en dat het zich niet verhoudt met de aanwezige functies en waarden binnen het gebied. Daarmee is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening.
12.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht opmerkt dat eisers verzuimen aan te geven waarom deze locatie niet geschikt is en waarom de keuze voor deze locatie niet zorgvuldig is geweest. Uit de studie komt de gekozen locatie als geschikt naar voren om er een zonnepark rendabel te kunnen exploiteren. Er is verder in de verklaring van geen bedenkingen en de omgevingsvergunning een belangenafweging verricht. De rechtbank vindt niet dat daarbij onvoldoende gewicht is toegekend aan de ruimtelijke effecten van het project en aan de andere functies en waarden in de omgeving. Verweerder heeft er in dit verband ook op kunnen wijzen dat de locatie is gelegen in een stedelijk zoekgebied en dat het zonnepark mede zal fungeren als een groene buffer.
12.3
Verder bestrijdt met name eiseres 4. de keuze van verweerder om het zonnepark te verwelkomen, kort gezegd omdat dat elders veel efficiënter kan en het landschap ter plaatse te veel aantast. Bij de keuze van verweerder ontbreekt het aan beleid voor efficiënte opwekking van duurzame energie. Eiseres 4. wijst nadrukkelijk op de mogelijkheid om in te zetten op energiearme/-neutrale woningen met zonnedaken en warmtepompen en bedrijfsgebouwen waarop zonnepanelen kunnen worden gelegd. Volgens eisers 3. blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing niet dat onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid zonnepanelen te combineren met bestaande bebouwing in plaats van het volbouwen van onbebouwde landbouwgrond. Eisers 3. zijn van mening dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieven.
12.4
Verweerder bestrijdt dat het ontbreekt aan beleid. De raad heeft op 15 december 2016 een Duurzame energienota energieagenda Bernheze 2016-2017 (zie bijlage D. bij verweerschrift) vastgesteld. In 2030 moet de gemeente energieneutraal zijn, door middel van het volgen van de ‘trias energitica-route’. Volgens de duurzaamheidsagenda moet ook gekeken worden naar opwekking van groene energie op daken. Alleen het benutten van de dakoppervlaktes is echter niet voldoende.
12.5
De rechtbank stelt voorop dat verweerder dient te beslissen over het bouwplan, zoals bij hem is ingediend. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. De keuze om plaatselijke ontwikkeling van een zonnepark mogelijk te maken is niet onredelijk vanwege het feit dat zonnepanelen in een ander land meer rendement zullen halen. De mogelijkheid om ook langs andere wegen tot meer gebruik van duurzame energie te komen heeft verweerder niet moeten weerhouden; inzetten op meerdere technieken is waarschijnlijk noodzakelijk om de energietransitie te kunnen realiseren. Dan blijft over het betoog van eiseres 4. dat door het project het toch al verrommelde slagenlandschap al te veel wordt aangetast. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank hierover geen onredelijke afweging gemaakt.
Waardedaling woning/gronden
13.1
Eiser 7. voert verder aan dat hij schade zal lijden ten gevolge van de groenbuffer van 15 meter dichtbij zijn percelen. Er is sprake van productiederving door structurele wortel-, droogte- en schaduwschade op ca. 0,5 tot 1 ha. Eisers 3. vrezen dat de waarde van hun woning daalt na realisering van het project. Het standpunt van verweerder dat het mogelijk is een planschadeverzoek in te dienen, heeft de zienswijze niet beantwoord. Een groot deel van de schade blijft voor eigen risico en wordt niet vergoed. Een goede ruimtelijke ordening vraagt ook dat het nadeel voor omwonenden wordt beperkt, wat ook een reden is om te zoeken naar andere locaties waar minder schade te verwachten valt of het zonnepark in omvang te beperken.
13.2
Verweerder verwijst in dit verband terecht naar de mogelijkheid om een verzoek om planschadevergoeding in te dienen. Een tekortschieten van het planschadesysteem, zoals eisers 3 stellen, moet in de procedure om het verkrijgen van planschadevergoeding naar voren gebracht worden. De rechtbank acht niet op voorhand aannemelijk dat de planschade zo hoog zal uitvallen dat het gehele project niet langer financieel uitvoerbaar is. Verweerder kan zich verder op het standpunt stellen dat de gekozen variant voor het zonnepark de schade voor omwonenden beperkt omdat de gekozen variant uit het onderzoek als beste uit de bus is gekomen. Deze beroepsgronden slagen niet.
Capaciteit stroomnetwerk
14.1
Eisers 1. en 2 voeren verder aan dat netbeheerders aangeven dat de het energienet de groene energie uit lokale energieprojecten niet aan kan. Zelfs als regionale netbeheerders hun capaciteit vergroten, loopt de infrastructuur van TenneT op een hoger niveau tegen de grenzen aan. Verzwaren van het net kan drie tot tien jaar duren. Volgens eisers 1. en 2. is onvoldoende onderbouwd dat dit zonnepark zal kunnen worden aangesloten op het stroomnetwerk, en dat dit noodzakelijk is vanuit een groter maatschappelijk belang.
14.2
Verweerder heeft op dit punt naar het oordeel van de rechtbank kunnen volstaan met de verwijzing naar de wettelijke aansluitplicht die de netwerkbeheerder heeft. Het zonnepark wordt aangesloten op een middelstation waarvoor in het kader vaan Heesch-West de capaciteit wordt vergroot, waarover afspraken zijn gemaakt met netwerkbeheerder Enexis.
Conclusie
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in staat stellen om een gebrek in een besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank acht het mogelijk dat verweerder de in deze uitspraak geconstateerde gebreken relatief eenvoudig en binnen beperkte termijn kan herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, onder intrekking van het nu bestreden besluit. Verweerder zal daarom, met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid worden gesteld voormeld gebrek in het bestreden besluit herstellen.
16. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder, evenals op het reeds genomen herstelbesluit van 11 juni 2019.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen 8 tot en met 11 in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzitter, en M.J.H.M Verhoeven en mr. C van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.