ECLI:NL:RBOBR:2019:5182

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
19_2020
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting van woning op grond van de Opiumwet

Op 10 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, de huurder van een woning, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch. De burgemeester had op 18 juli 2019 besloten de woning voor de duur van vier maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er een doorzoeking had plaatsgevonden en er een aanzienlijke hoeveelheid drugs en wapens was aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde dat de sluiting ernstige gevolgen zou hebben voor zijn woonsituatie.

Tijdens de zitting op 27 augustus 2019 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de vraag of deze sluiting evenredig was, nader onderzoek vereiste. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker mogelijk niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en wapens in de woning en dat er een geringe vrees voor herhaling was. Bovendien heeft de voorzieningenrechter rekening gehouden met de gevolgen van de sluiting voor verzoeker, die al 25 jaar in de woning woont.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de sluiting van de woning niet evenredig was en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst, wat betekent dat de woning open blijft totdat er een beslissing op bezwaar is genomen. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.024,–. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij besluiten tot sluiting van woningen op basis van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2020
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. Deckwitz),
en

de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten de woning op het adres [adres] (de woning) voor de duur van 4 maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Verzoeker is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierechten
1. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De griffier heeft in een brief van 7 augustus 2019 aan verzoeker bericht voorlopig van oordeel te zijn dat eiser aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat daarom vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hierop terug te komen.
De feiten
2. Verzoeker huurt de woning van Stichting BrabantWonen uit Oss. In een op 24 mei 2019 opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie staat dat in de woning een doorzoeking heeft plaatsgevonden op grond van de Wet wapens en Munitie. In het rapport staat verder het volgende:

(…)
- in de keuken zijn een vijftal messen in een plastic zak aangetroffen en een gripzakje met hierin wit poeder. (wit poeder is negatief getest maar betreft mogelijk versnijdingsmateriaal. Het gripzakje had het nettogewicht van 2.85 gram
- in de hal van de woning werd in de kruipruimte, welke afgesloten was middels een plank, een zwarte sporttas aangetroffen met daarin een gesealde plastic zak. Daarin zaten henneptoppen met de hoeveelheid van 1.6 kilo.

Wiet/cannabis is een stof welke strafbaar is gesteld i lijst II van de opiumwet (positief getest)

- boven op de voorzolder werden in totaal een viertal messen aangetroffen in een kast waaronder: twee vlindermessen en een stiletto.
De vlindermessen en stiletto zijn wapens in de zin van artikel 2, lid 1 categorie I onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Verboden onder artikel 13 lid 1 Wet Wapens en Munitie. Strafbaar onder artikel 55 lid 1 Wet Wapens en Munitie.
- in een van de slaapkamers, werd een gripzakje met daarin wit korrelig poeder met klonten aangetroffen bovenop een kledingkast. Bij de gehouden indicatieve narcoticatest bleek dat deze stoffen reageerde op de aanwezigheid van PMA/PMMA, zijnde een stof welke strafbaar is gesteld in lijst I van de opiumwet. Het gripzakje had het nettogewicht van 8.07 gram.
- in een nachtkastje in een slaapkamer zijn 17 simkaarten in een verpakking aangetroffen en een 7 tal smartphones en mobiele telefoons.
- tevens zijn er in een van de slaapkamers in het nachtkastje en in bed tussen lattenbodem en bedrand een tweetal messen aangetroffen.
- in een andere slaapkamer is in een nachtkastje een vuurwapen aangetroffen met daarbij een doosje met munitie erin.
Alarmpistool merk BBM, model GAP, kaliber 8mm knal, ongenummerd.
Betreft een alarmpistool als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.
Het onbevoegd voorhanden hebben en een wapen van genoemde categorie is een overtreding van artikel 236 lid 1 WWM, als misdrijf en strafbaar gesteld in artikel 55 lid 1 van de WWM.
Knalpatronen (6 stuks) merk GFL (Fiocchi), kaliber 8mm knal, afkomstig uit patroonmagazijn.
Doosje met 19 stuks knalpatronen met GFL (Fiocchi), kaliber 8mm knal.
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het alarmpistoon BBM model GAP.
Het onbevoegd voorhanden hebben van munitie van genoemde categorie is een overtreding van artikel 26 lid 1 van de WWM, als misdrijf en strafbaar gesteld in artikel 55 lid 1 van de WWM.
(…)
Naar aanleiding van de in de rapportage vermelde bevindingen heeft de burgemeester op 17 juni 2019 het voornemen kenbaar gemaakt de woning te sluiten voor de duur van 4 maanden. Verzoeker heeft bij brief van 28 juni 2019 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
3. In het bestreden besluit heeft de burgemeester zich onder verwijzing naar artikel 13 van de Opiumwet en naar de ‘Beleidsregel inzake gedogen van coffeeshops en de bestuurlijke handhaving 13b Opiumwet ’s-Hertogenbosch 2019’ van de gemeente ’s-Hertogenbosch (het Beleid), op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was de woning voor de duur van 4 maanden te sluiten en dat hij dat ook in redelijkheid heeft kunnen doen.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
4. Het gaat hier om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
5. Omdat de woning op korte termijn wordt gesloten als uitvoering wordt gegeven aan het besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
6. Volgens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. Op de zitting heeft verzoeker gezegd niet te betwisten dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning over te gaan. Evenmin in geschil is dat de burgemeester in overeenstemming met het Beleid heeft besloten de woning voor vier maanden te sluiten. In geschil is alleen de vraag of de door verzoeker aangevoerde omstandigheden zodanig zijn dat de burgemeester niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om sluiting van de woning te gelasten. Daarbij dient de burgemeester aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te beoordelen in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, moet hij vervolgens beoordelen of de sluiting ook evenredig is.
8. Over de noodzakelijkheid van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter dat uit eerdere uitspraken van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362) volgt dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30515, nr. 6, blz. 1 en 2) weliswaar in algemene zin is vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, maar dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. Omdat in de woning van eiser zowel een handelshoeveelheid harddrugs (8,07 gram PMA/MMA) als een handelshoeveelheid softdrugs (1,6 kilo henneptoppen) is aangetroffen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester uit heeft mogen gaan van een ernstig geval. Dit temeer aangezien in de woning ook wapens, munitie, versnijdingsmateriaal, telefoons en simkaart zijn aangetroffen.
9. Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of de sluiting ook evenredig is. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend gelet op het volgende.
10. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de hoeveelheid aangetroffen hard- en softdrugs niet zodanig is dat alleen daarom al sluiting van de woning gerechtvaardigd is.
11. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat verzoeker niet op de hoogte was, noch redelijkerwijs op de hoogte kon zijn, van de aangetroffen drugs en de andere hiervoor genoemde items in de woning. Verweerder betwist immers niet dat verzoeker hierbij geen betrokkenheid heeft gehad. Gelet hierop en de hiervoor geciteerde passage uit de bestuurlijke rapportage houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat de drugs en de andere items (ook) voor verzoeker op verschillende plekken in de woning verborgen zijn gehouden. Met de stelling dat de aangetroffen drugs in de risicosfeer liggen van verzoeker als huurder van de woning, gaat de burgemeester eraan voorbij dat hij bij de beoordeling of de sluiting evenredig is, heeft te beoordelen – indien aan de orde zoals hier – of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241).
12. Verder is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een vrees voor herhaling gering. In dat verband acht de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat de zoon sinds de doorzoeking niet meer in de woning verblijft en dat verzoeker hem ook zal beletten weer in de woning te gaan wonen. De voorzieningenrechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Niet in geschil is dat voordat de woning op 19 mei 2019 is doorzocht verzoeker zich heeft ingespannen om zijn zoon uit de woning te zetten vanwege de – niet drugsgerelateerde – overlast die hij toen al veroorzaakte. Verder heeft verzoeker bij brief van 23 augustus 2019 onderbouwd dat hij de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft verzocht om zijn zoon uit te schrijven. Bovendien acht de voorzieningenrechter de onweersproken uiteenzetting van verzoeker ter zitting dat hij zijn zoon niet meer in de woning zal toelaten niet ongeloofwaardig.
13. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de gevolgen van een woningsluiting bijzonder zwaar kunnen zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:RVS:2016:2840). In de overgelegde brief van 19 juli 2019 heeft de verhuurder van de woning, woningstichting BrabantWonen, aangekondigd in rechte ontbinding te zullen vorderen van de huurovereenkomst (als verzoeker niet zelf de huur opzegt). De burgemeester stelt weliswaar dat niet zeker is dat de verhuurder daadwerkelijk een dergelijke vordering zal instellen, maar onderbouwt dat verder niet. Ook stelt de burgemeester met zoveel woorden dat verzoeker succesvol kan opkomen tegen een ontbinding. Het is echter niet aan de burgemeester om de kansen van verzoeker hierover in te schatten. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester rekening te houden met een daadwerkelijke ontbinding van de huurovereenkomst en, aldus, met een reële mogelijkheid dat verzoeker na de sluiting niet kan terugkeren naar de woning.
14. Gelet op het ontbreken van verwijtbaarheid bij verzoeker, de geringe vrees voor herhaling en de reële mogelijkheid dat verzoeker na de sluiting niet meer kan terugkeren naar de woning, heeft de voorzieningenrechter twijfels of de sluiting evenredig is. En dat betekent dat de voorzieningenrechter ook twijfels heeft of het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven.
Belangenafweging
15. De burgemeester moet in de nog te nemen beslissing op bezwaar met inachtneming van wat hiervoor onder 10 tot en met 14 is overwogen meer onderzoek doen naar de beantwoording van de vraag of de sluiting evenredig is en een hierop toegespitste motivering geven. De burgemeester kan niet volstaan, zoals hij dat in het verweerschrift en ter zitting heeft gedaan, met de tegenwerping dat handelshoeveelheden hard- en softdrugs in de woning zijn aangetroffen. Gelet op de bijzondere omstandigheden van verzoeker, zoals hiervoor besproken, tezamen met zijn psychische problemen, zoals die blijken uit een brief van de psychiaters Keles en Persoon van 19 juli 2019, en het gegeven dat hij reeds 25 jaar in de woning woont, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang dat verzoeker heeft bij het achterwege laten van de sluiting zwaarder weegt dan het belang dat de burgemeester heeft bij sluiting op korte termijn. De voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen. De voorzieningenechter schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat de woning in ieder geval open blijft totdat zes weken zijn verstreken na de bekendmaking aan verzoeker van de beslissing op bezwaar.
Proceskosten
16. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 512,– en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking aan verzoeker van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1.024,–, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 10 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.