ECLI:NL:RBOBR:2019:5085

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
18/1714, 18/1715, 18/1716
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het verlengen van een bestaande pluimveestal en de gevolgen voor geurhinder en fijn stof-emissie

Op 4 september 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omgevingsvergunning voor het verlengen van een bestaande pluimveestal. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verlengen van stal 3 van een vleeskuikenhouderij en het wijzigen van de inrichting. Eisers, omwonenden van de inrichting, hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij zich zorgen maakten over geurhinder, fijn stof-emissie en de uitstoot van endotoxinen. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld om advies uit te brengen over de geurnormen en de milieu-effecten van de voorgenomen uitbreiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de StAB adviseerde dat de aangevraagde situatie zou voldoen aan de geldende geurnorm, mits de stuwbak bij stal 3 met een ronde bocht zou worden uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet voldoende was onderbouwd, omdat niet was onderzocht of de situatie zonder de ronde bocht aan de geurnorm zou voldoen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, met de verplichting voor de vergunninghouder om de stuwbak bij stal 3 aan te passen volgens het advies van de StAB.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vergoed en het griffierecht terugbetaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van milieuaspecten bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar omwonenden zich zorgen maken over de gevolgen voor hun leefomgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/1714, SHE 18/1715 en SHE 18/1716

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2019 in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1,

[eiser 2] ,eiser 2,
[eiser 3] ,eiser 3,
allen wonende te [woonplaats 1] ,
(gemachtigde: mr. E.H.E.J. Wijnen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Smits-van Strien, B. van Buuren, ir. A Michiels en E. Kramer).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 1] , te [adres 1](gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het verlengen van een bestaande stal en wijzigen van de inrichting aan de [adres 1] te [woonplaats 2] . De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’, ‘milieu’ en ‘natuur’.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit ieder afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eiser 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/1714. Het beroep van eiser 2 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/1715 en het beroep van eiser 3 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/1716.
Op 21 februari 2019 heeft de rechtbank een telefonische inlichtingencomparitie gehouden, waaraan alle partijen hebben deelgenomen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Na de inlichtingencomparitie heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) gevraagd haar te adviseren. De rechtbank heeft de StAB gevraagd de volgende vragen te beantwoorden:
1. Voldoet het bedrijf van de derde-partij in de aangevraagde situatie aan de geldende geurnormen voor geurbelasting op alle geurgevoelige objecten en aan de normen voor fijn stof en endotoxinen?
2. Zo nee, waar zitten de knelpunten en wat is de oplossing?
3. Hoe zou de overlast voor de directe omgeving (verder) kunnen worden beperkt?
De StAB heeft op 25 april 2019 advies uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Eisers en de derde-partij hebben gereageerd op het advies.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op 11 juni 2019. Eisers 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 2] . Daarnaast zijn ing. E. Feringa en ing. P. Stroeken van de StAB gehoord als deskundigen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • De derde-partij exploiteert een vleeskuikenhouderij en een aspergekwekerij binnen één inrichting aan de [adres 1] , in het buitengebied van Oirschot, ten zuidoosten van de bebouwde kom. Daarnaast houdt hij op deze locatie een klein aantal zoogkoeien en paarden. Vergunninghouder beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het houden van 62.800 vleeskuikens, 17.000 in stal 1 en 45.800 in stal 3. In stal 4 worden 7 zoogkoeien, 10 stuks vrouwelijk jongvee en 3 paarden gehouden. De overige bedrijfsgebouwen worden vooral gebruikt voor de aspergeteelt. Het betreft een type c-inrichting met een IPPC-installatie (meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee).
  • Voor het verlengen van stal 3 heeft vergunninghouder op 15 maart 2017 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend bij verweerder voor de activiteiten bouwen, milieu en natuur. De bedoeling is om de stal in oostelijke richting te verlengen. Het aantal dieren zal niet toenemen. De stal wordt voorzien van een stuwbak bij de ventilatoren in de westelijke kopgevel, aan de kant van de [adres 2] . Stal 3 beschikt verder over twee bestaande en één nieuwe warmtewisselaar, aan de zuidelijke lengtegevel van deze stal. Vervolgens zal stal 2 geheel in gebruik worden genomen voor de aspergekwekerij. Daarnaast zal er een nieuwe loods worden opgericht. Stal 1 verandert niet.
  • Het ontwerpbesluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft van 13 maart 2018 tot en met 23 april 2018 ter inzage gelegen. Eisers hebben tijdig zienswijzen ingediend bij verweerder.
  • Op 28 september 2017 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een verklaring van geen bedenkingen voor de activiteit natuur verleend.
  • De woningen van eisers liggen in de directe omgeving van de inrichting binnen een afstand van 136 meter vanaf stal 3. De uitbreiding van stal 3 brengt geen verandering in deze afstand. Wel wordt de afstand tot een andere woning 10 meter korter door de verlenging van stal 3.
2. De beroepsgronden van eisers richten zich uitsluitend tegen het onderdeel ‘milieu’. In het beroepschrift maken eisers zich zorgen over de geurhinder, fijn stof-emissie en de uitstoot van endotoxinen.
3.1
Eisers stellen, onder verwijzing naar een rapport van hun deskundige J. Bouwman, dat de geuremissie en fijn stof-emissie van de inrichting leidt tot onaanvaardbare milieugevolgen.
Volgens eisers is de geuremissie en fijn stof-emissie van stal 1 verkeerd berekend. Twee ventilatoren in de zuidgevel hebben geen functie en er is geen emissiepunthoogte aangegeven. De gemiddelde emissiepunthoogte (zonder deze 2 ventilatoren) bedraagt 3,75 m. Volgens eisers verstoren de twee zijventilatoren de ventilatie in de stal als ze worden aangezet.
3.2
In het bestreden besluit heeft verweerder in reactie op de zienswijzen van eisers gesteld dat de berekeningen in het geurrapport van Van Dun Advies op correcte wijze tot stand zijn gekomen en dat het rapport ten grondslag kan worden gelegd aan het bestreden besluit.
3.3
De derde-partij heeft aangegeven dat er geen wijziging van stal 1 is aangevraagd of vergund. De twee zijventilatoren in die stal zitten er al lange tijd in en hebben niet geleid tot een verstoring van het ventilatiepatroon, als ze worden aangezet.
3.4
De StAB ziet geen reden de zijventilatoren buiten beschouwing te laten. Of deze leiden tot een verstoring van de ventilatie, laat de StAB in het midden. Dit is de verantwoordelijkheid (en komt voor risico) van de derde-partij. Als de ventilatoren worden meegenomen dan is de gemiddelde emissiepunthoogte 2,5 m. De StAB heeft dit als uitgangspunt genomen bij haar berekening van de geuremissie.
3.5
De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit geen verandering brengt in de vergunde situatie met betrekking tot stal 1. Er zijn namelijk geen wijzigingen voor stal 1 aangevraagd. Met andere woorden, het bestreden besluit heeft geen betrekking op stal 1. De door eisers opgeworpen discussie is uitsluitend van belang bij de berekening van de bestaande geuremissie en de geuremissie in de aangevraagde situatie. In hetgeen eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het advies van de StAB. De rechtbank sluit zich aan bij de opmerking van de StAB dat de derde-partij verantwoordelijk is voor de keuze om de zijventilatoren in stal 1 wel of niet te gebruiken. Niet in geschil is dat ook deze zijventilatoren reeds zijn vergund. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Verder stellen eisers dat de ventilatoren bij stal 1 zijn voorzien van een te lage stuwbak. Als de stuwbak wordt verhoogd, dan zou dit leiden tot een aanzienlijk lagere geuremissie. Volgens eisers is de derde-partij gehouden de best beschikbare technieken (BBT) toe te passen en had verweerder de derde-partij moeten verplichten een hogere stuwbak aan te vragen.
4.2
In het bestreden besluit heeft verweerder in reactie op de zienswijzen van eisers gesteld dat de berekeningen in het geurrapport van Van Dun Advies op correcte wijze tot stand zijn gekomen en dat het rapport ten grondslag kan worden gelegd aan het bestreden besluit.
4.3
De derde-partij heeft aangegeven dat er geen wijziging van stal 1 is aangevraagd of vergund.
4.4
De StAB heeft de emissiepunten van stal 1 in kaart gebracht en daarbij de hoogte en de diameter en de uittreedsnelheid berekend conform de Handleiding V-Stacks. De StAB heeft hierbij opgemerkt dat is gerekend met de standaardwaarde van 0,4 m/s voor horizontale uitstroming omdat de stuwbakken bij stal 1 niet voldoen aan de eisen in de Handleiding. De feitelijke uittreedsnelheid ligt overigens hoger en leidt tot een minder hoge geuremissie dan berekend. De StAB heeft het effect van het verhogen van de stuwbakken bij stal 1 op de geuremissie respectievelijk het verhogen van de uittreedsnelheid onderzocht. Het verhogen van de stuwbakken leidt slechts tot een marginale verbetering. Een hogere uittreedsnelheid is niet te realiseren.
4.5
In reactie op het StAB-advies hebben eisers nog de suggestie gedaan de ventilatoren van stal 1 beter te omkasten.
4.6
Ter zitting is gesproken over het aanpassen van de stuwbakken van stal 1. Partijen hebben tijdens en na de zitting geen overeenstemming bereikt.
4.7
In de eerder verleende onherroepelijke omgevingsvergunning is door verweerder vastgesteld dat stal 1 nog steeds voldoet aan de best beschikbare technieken. De derde-partij heeft dit onweersproken gesteld. Het bestreden besluit brengt, zoals hiervoor reeds is gesteld, geen verandering in de omgevingsvergunning verleend voor stal 1. Als verweerder de derde-partij zou verplichten stal 1 aan te passen, dan zou verweerder buiten de aanvraag treden. Al zou verweerder toepassing geven aan artikel 2.30 van de Wabo (wat hier niet aan de orde is), dan nog is verweerder niet bevoegd op basis van artikel 2.31, eerste lid, onder b, in samenhang met 2.31a van de Wabo de derde-partij te verplichten tot het aanbrengen van verbeteringen aan stal 1, omdat stal 1 al voldoet aan de best beschikbare technieken. De kritiek van eisers op stal 1 leidt daarom niet tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eisers hebben hun bedenkingen bij de klimaatregeling en de juistheid van de berekende geuremissie van stal 3. Zij twijfelen aan de berekende omvang van de uitstroomopening. Ook denken zij dat de toegepaste ventilatoren niet geschikt zijn en onvoldoende capaciteit hebben om de berekende uitstroomsnelheid te behalen. De dieren krijgen minder lucht dan wordt geadviseerd en de geuremissie bij oudere kuikens zal daardoor flink hoger zijn.
5.2
In het bestreden besluit heeft verweerder ook in reactie op deze zienswijzen van eisers gesteld dat de berekeningen in het geurrapport van Van Dun Advies op correcte wijze tot stand zijn gekomen en dat het rapport ten grondslag kan worden gelegd aan het bestreden besluit.
5.3
De StAB heeft de geuremissie van stal 3 berekend met toepassing van de Handleiding V-stacks. Hierbij heeft de StAB wel vastgesteld dat in de stuwbakken een haakse bocht is aangevraagd en geen ronde bocht. Hiermee is geen rekening gehouden bij de berekening van de stalventilatie van stal 3 en daardoor zou de luchtopbrengst lager kunnen zijn. Dit zou uiteindelijk kunnen leiden tot een lagere uittreedsnelheid en vervolgens een hogere geurbelasting op geurgevoelige objecten. Als de stuwbak met een ronde bocht wordt uitgevoerd dan wordt de benodigde ventilatiebehoefte behaald, met een gemiddelde uittreedsnelheid van 3 m/s (gemiddeld per ronde) bij verticale afvoer. De StAB verwacht dat de aangevraagde bedrijfssituatie ter plaatse van omliggende woningen van derden voldoet aan de geurnorm van 10 Oue/m3 als 98 percentiel onder de voorwaarde dat de ronde bocht in de stuwbak van stal 3 wordt aangebracht.
5.4
In reactie op het StAB-advies en ter zitting heeft de derde-partij aangegeven bereid te zijn een ronde bocht aan te brengen in de stuwbak bij stal 3. Dat is ook in het voordeel van het welzijn van zijn dieren.
5.5
In reactie op het StAB-advies vraagt de deskundige van eisers zich af of de StAB overal consequent de geuremissie heeft berekend met toepassing van de Handleiding V-Stacks.
5.6
De rechtbank ziet in de kritiek van eisers geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de StAB dat de aangevraagde situatie voldoet aan de toepasselijke geurnorm als de ronde bocht in de stuwbak wordt aangebracht. De StAB heeft ter zitting voldoende uitgelegd op welke wijze de geuremissie is berekend met toepassing van de Handleiding V-Stacks en welke keuzes de StAB heeft gemaakt als de Handleiding V-Stacks geen antwoord biedt. De rechtbank stelt in navolging van de StAB vast dat vergunning is verleend voor een uitvoering van de stuwbak bij stal 3 zonder bocht. Omdat de rechtbank uit het advies van de StAB niet kan afleiden dat in deze aldus vergunde situatie wordt voldaan aan de toepasselijke geurnorm, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft verzuimd om te onderzoeken of kan worden voldaan aan de toepasselijke geurnorm (en daarmee aan de best beschikbare technieken) als de stuwbak bij stal 3 zonder bocht wordt uitgevoerd, met een mogelijk lagere uittreedsnelheid en hogere geurbelasting als gevolg. In zoverre kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
5.7
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en een voorschrift aan het bestreden besluit te verbinden waarbij de derde-partij wordt verplicht de stuwbak bij stal 3 uit te voeren in overeenstemming met afbeelding 2.1 van het StAB-advies. De rechtbank heeft zich nog afgevraagd of het noodzakelijk is om een verplichting tot het behalen van een bepaalde uittreedsnelheid aan de stuwbak bij stal 3 te verbinden. De rechtbank ziet hiervan af omdat de derde-partij heeft aangegeven dat de ventilatiebehoefte van de dieren (en dus het gebruik van de ventilatoren en de daaruit voortvloeiende uittreedsnelheid) afhankelijk is van de leeftijd van de dieren. Uit het StAB-advies volgt dat bij de door de StAB geadviseerde uitvoering van de stuwbak een gemiddelde uittreedsnelheid van 3 m/s wordt behaald. Het kan zijn dat bij zeer jonge vleeskuikens minder ventilatiebehoefte bestaat en dus een lagere uittreedsnelheid zal bestaan. Echter, de geuremissie vanwege jongere vleeskuikens is ook lager. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan het advies van de StAB op dit punt, mede nu eisers dit niet hebben bestreden.
6.1
Eisers hebben ter zitting opgemerkt dat er verschillen zitten tussen de gegevens in het akoestische rapport en de berekening van de geuremissie. De rechtbank begrijpt dat eisers vrezen voor mogelijke geluidsoverlast.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat in dit stadium van de procedure, na inschakeling van de StAB, het inbrengen van een nieuwe beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde. Overigens hebben eisers niet onderbouwd dat de inrichting niet kan voldoen aan de toepasselijke geluidsvoorschriften. Als eisers geluidsoverlast zouden ondervinden, kunnen zij om handhaving verzoeken.
7.1
Eisers stellen ook dat niet is aangetoond dat wordt voldaan aan de normen voor fijn stof (paragraaf 4 bijlage 2 bij titel 5.2 van de Wet milieubeheer).
7.2
In het bestreden besluit heeft verweerder in reactie op de zienswijzen van eisers gesteld dat bij de berekening van de fijn stof-emissie met behulp van het verspreidingsmodel ISL3a geen onregelmatigheden zijn aangetroffen.
7.3
De StAB heeft de fijn stof-emissie berekend. De aangevraagde bedrijfssituatie voldoet volgens de StAB ruimschoots aan de jaargemiddelde normen die gelden voor fijn stof alsook aan het toegestane aantal overschrijdingsdagen.
7.4
Eisers hebben het advies van de StAB slechts in algemene bewoordingen bestreden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het StAB-advies. Het bestreden besluit is niet verleend in strijd met artikel 2.14 van de Wabo in samenhang met titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Eisers vrezen de gevolgen van de uitstoot van endotoxinen en voeren aan dat de risico’s van deze uitstoot onvoldoende zijn onderzocht. In ieder geval wordt niet voldaan aan de afstandsnorm voor endotoxinenuitstoot.
8.2
Verweerder bevestigt dat zowel in de aangevraagde als in de eerder vergunde situatie niet kan worden voldaan aan de afstandsnorm. Het risico op besmetting met endotoxinen in de eerder vergunde situatie is echter groter dan in de aangevraagde situatie omdat de afstand tot de woning aan de [adres 3] korter is in de eerder vergunde situatie en omdat de hoeveelheid fijn stof in de aangevraagde situatie afneemt. Het aantal vleeskuikens in de aangevraagde situatie neemt volgens verweerder af.
8.3
De StAB heeft de aangevraagde bedrijfssituatie getoetst aan het Endotoxinetoetsingskader 1.0 van 25 november 2016. Uit de aanvraag blijkt dat in de aangevraagde bedrijfssituatie sprake is van een jaarlijkse fijn stof-emissie van 1021,6 kg. Op grond van de afstandsgrafiek voor vleeskuikens volgt hieruit een aan te houden afstand van 196 m. Aan deze afstand wordt niet voldaan; er zijn meerdere woningen die op kortere afstand van een emissiepunt van de vleeskuikenstallen 1 en/of 3 liggen (zie de tabel op p. 38 van het StAB-rapport). De kortste afstand tussen het maatgevende emissiepunt Hoeven 3 bedraagt slechts 84 meter. De StAB merkt wel op dat de kortere afstand wordt veroorzaakt door de lagere fijn stof-emissie ook al blijft de dierbezetting gelijk. Vermindering van het aantal dieren om zo de fijn stof emissie te verlagen opdat aan de aan te houden afstand wordt voldaan, ziet de StAB niet als een reële optie. Dan moeten er veel minder dieren worden gehouden dan vergunninghouder heeft aangevraagd. De StAB geeft de suggestie om grof stof-filters te installeren waardoor de emissie van grof stof (groter dan PM10) daalt en tevens de daarmee samenhangende endotoxinen. De StAB erkent echter dat dit niet kan worden getoetst door middel van het Endotoxinetoetsingskader 1.0 omdat dit kader niet in deze toetsing voorziet en dan een locatiespecifiek onderzoek is vereist.
8.4
De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het StAB-advies. Hierbij benadrukt de rechtbank dat de dierbezetting hetzelfde blijft en niet afneemt, zoals verweerder abusievelijk opmerkt. De vraag is vervolgens of verweerder in de overschrijding van de aan te houden afstand aanleiding had moeten zien om de vergunning te weigeren. Verweerder heeft een zekere beoordelingsruimte. Gelet op deze beoordelingsruimte en de omstandigheid dat in de aangevraagde situatie sprake is van een verbetering ten opzichte van de eerder vergunde situatie, beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten maar vult het besluit wel aan met het volgende voorschrift:
De stuwbak bij stal 3 dient te worden uitgevoerd overeenkomstig afbeelding 2.1 van het advies van de StAB van 25 februari 2019, kenmerk STAB-40756.
Dit betekent dus dat vergunninghouder nog steeds de bestaande stal mag verlengen en de werking van de inrichting mag wijzigen, alleen dan wel met de verbetering die de rechtbank zelf aanbrengt.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de deelname aan de inlichtingencomparitie, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie op het StAB advies en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De rechtbank beschouwt de drie zaken als samenhangende zaken.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven onder toevoeging met het volgende voorschrift:
“De stuwbak bij stal 3 dient te worden uitgevoerd overeenkomstig afbeelding 2.1 van het advies van de StAB van 25 februari 2019, kenmerk STAB-40756”;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers (ieder afzonderlijk) te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 4 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.