ECLI:NL:RBOBR:2019:5044

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
18/3227
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel verlaging uitkering op grond van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WW-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarbij haar uitkering met 5% werd verlaagd voor de duur van één maand, omdat zij het formulier Inkomstenopgave over de maand september 2018 te laat had ingediend. Eiseres stelde dat zij geen verwijt kon worden gemaakt voor het te laat indienen van het formulier, omdat haar salarisperiodes niet overeenkwamen met de kalendermaand, wat het moeilijk maakte om haar inkomsten tijdig door te geven. Ze voerde aan dat het formulier slechts één dag te laat was ingediend en dat het UWV geen financieel nadeel had ondervonden.

De rechtbank oordeelde dat eiseres verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van het formulier en dat het UWV verplicht is om een maatregel op te leggen wanneer dit niet gebeurt. De rechtbank vond geen aanleiding om de opgelegde maatregel te matigen, omdat eiseres niet had aangetoond dat het te laat indienen van het formulier haar niet of in verminderde mate kon worden verweten. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de maatregel had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had geen recht op proceskostenvergoeding.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/3227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2018 heeft verweerder een maatregel opgelegd, die bestaat uit een verlaging met 5% van eiseres’ uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf 1 november 2018 voor de duur van 1 maand.
Bij besluit van 26 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2019. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is per 1 mei 2017 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Sinds maart 2018 ontvangt eiseres, naast haar WW-uitkering, ook inkomen uit arbeid.
2. Bij besluit van 11 juli 2018 heeft verweerder eiseres een waarschuwing gegeven, omdat eiseres het zogenoemde ‘formulier Inkomstenopgave’ (verder te noemen: “ het formulier”) over de maand mei 2018 te laat heeft ingezonden.
3. Omdat verweerder het formulier over de maand september 2018 niet tijdig heeft ontvangen, heeft verweerder de in geding zijnde maatregel opgelegd aan eiseres.
4. Eiseres vindt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van het te laat insturen van het formulier. Zij voert daartoe het volgende aan. Eiseres ontvangt weekloon en zij moet aan verweerder per maand de ontvangen inkomsten doorgeven. Nu haar salarisperiodes niet gelijklopen met een kalendermaand, is het nagenoeg onmogelijk om het ontvangen inkomen correct door te geven. Het gevolg is dat verweerder in de daaropvolgende maand de te veel of te weinig ontvangen uitkering corrigeert. Omdat dit tot onwenselijke en onduidelijke situaties leidt, hebben eiseres en verweerder afgesproken dat eiseres het verdiende inkomen later dan in de daaropvolgende kalendermaand mag doorgeven, aldus eiseres. Eiseres voert verder aan dat eiseres het formulier slechts één dag te laat heeft ingestuurd en dat verweerder geen financieel nadeel lijdt. De rechtbank begrijpt dit zo dat eiseres van mening is dat de opgelegde maatregel niet in overeenstemming is met de ernst van de gedraging. Eiseres voert tot slot aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Op de zitting heeft eiseres uitgelegd dat zij hiermee bedoelt dat zij een persoonlijke benadering van de zijde van verweerder heeft gemist.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Uitkeringsreglement WW 2015 dient een werknemer het formulier Inkomstenopgave over een bepaalde maand uiterlijk voor afloop van de daaropvolgende maand in te sturen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres het formulier over de maand september 2018 te laat heeft ingediend. Uit artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang gelezen met artikel 27, derde lid, van de WW volgt dat verweerder gehouden is om een maatregel op te leggen wanneer het formulier te laat wordt ingediend.
7. Een maatregel wordt op grond van artikel 27, zesde lid, van de WW afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin eiseres de gedragingen verweten kan worden. Verweerder heeft de hoogte en de duur van de maatregel bepaald aan de hand van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (het Maatregelenbesluit) en de Beleidsregel maatregelen UWV (de Beleidsregel). Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 3, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit in combinatie met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel geldt dat de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel 5% van het uitkeringsbedrag bedraagt, gedurende een maand. Verweerder kan het percentage verlagen tot 2% indien de verminderde ernst of verwijtbaarheid daartoe aanleiding geeft.
8. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding om te oordelen dat verweerder, in verband met een verminderde ernst of verwijtbaarheid, de maatregel had moeten matigen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
9. Uitgangspunt van de WW is dat de werknemer verantwoordelijk is voor het juist informeren van verweerder. Om een compleet beeld te krijgen, maakt verweerder ook gebruik van de inkomstengegevens die in de polisadministratie zijn ingevuld. Verweerder kan niet volstaan met de polisadministratie, omdat niet alle inkomstengegevens daarin zijn opgenomen, bijvoorbeeld niet de inkomsten die een werknemer als zelfstandige heeft verdiend. Verweerder gaat over tot uitkering, nadat hij het formulier van eiseres heeft ontvangen, ook indien de polisadministratie nog niet bekend is. Of het uitgekeerde bedrag correct is, stelt verweerder vast nadat hij ook de inkomstengegevens in de polisadministratie heeft ontvangen. Dit kan leiden tot een nabetaling of een verrekening van de al uitbetaalde uitkering over die maand (correcties).
10. De rechtbank leidt uit het dossier af dat eiseres de formulieren over de salarismaanden maart, april, juni en juli 2019 steeds vroeg in de opvolgende maanden heeft ingestuurd. Indien de polisadministratie toen steeds nog niet beschikbaar was, kan het dus voorkomen dat de uitbetaalde uitkering later wordt gecorrigeerd. Als eiseres de correcties achteraf onwenselijk vindt, kan zij er voor kiezen om later in de maand het formulier in te zenden, zodat de polisadministratie dan wellicht wel aanwezig is. De rechtbank ziet in de mogelijke correcties achteraf geen rechtvaardiging om geen formulier in te sturen.
11. In het licht van het bovenstaande leest de rechtbank ook de brief van eiseres aan verweerder van 10 juli 2018, waarin eiseres schrijft: “
Afgelopen periode heb ik het inkomen via mijn werkgever foutief doorgegeven omdat ik niet wist bij welke maand welk inkomen hoorde. Een medewerker van het UWV heeft mij toen geadviseerd om de inkomstenopgave niet te snel door te geven. De inkomstengegevens van de werkgever zijn inmiddels bij het UWV bekend. Op deze manier voorkom je dat er telkens een correctie op mijn uitkering dient plaats te vinden.”Hierin leest de rechtbank, anders dan eiseres, geen afspraak dat eiseres het formulier buiten de termijn van een maand mag inzenden. De rechtbank leest hierin dat verweerder heeft uitgelegd dat eiseres ervoor kan kiezen om later in de opvolgende maand het formulier in te zenden, zodat de polisadministratie wellicht wel aanwezig is. De kans op een correctie is dan lager.
12. Toegespitst op de maand september 2018 ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het te laat insturen van het formulier eiseres niet of in verminderde mate kan worden verweten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiseres in oktober de inkomsten uit september niet correct kon vermelden op het formulier. Niet gebleken is dat de polisadministratie niet voor het verstrijken van de maand oktober beschikbaar was. Daarnaast had eiseres de inkomsten zelf kunnen uitrekenen of – indien zij dat (te) ingewikkeld vond – kon zij verweerder om hulp vragen. Op de zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat zij niet om hulp heeft gevraagd.
13. De stelling van eiseres dat verweerder niet is benadeeld doordat het formulier te laat is ingestuurd, leidt niet tot een matiging van de maatregel. Het controlevoorschrift heeft als doel te waarborgen dat een juist bedrag wordt uitgekeerd. Matiging omdat het bedrag van de uitkering toch juist blijkt te zijn, doet, naar het oordeel van de rechtbank, afbreuk aan het doel van het controlevoorschrift. De stelling dat het formulier één dag te laat is ingestuurd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
14. De conclusie is dat verweerder terecht de maatregel heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kooijman, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. de Kruif, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 augustus 2019.
de griffier is buiten staat deze rechter
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.