ECLI:NL:RBOBR:2019:5006

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
01/860550-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

Op 29 september 2018 vond een verkeersongeval plaats in Gemert, waarbij de verdachte als bestuurster van een personenauto betrokken was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had onvoldoende aandacht en zicht voor het overige wegverkeer, wat leidde tot een aanrijding met een fietser, die later aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gevaarzetting in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, maar dat de schuld in de zin van artikel 6 niet kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een geldboete van € 1.500 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 15 augustus 2019, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860550-18
Datum uitspraak: 29 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juli 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 september 2018 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, onvoldoende aandacht en/of zicht te hebben en/of te houden voor het overige wegverkeer en/of op de weg voor haar, en/of (mede) (daardoor) onvoldoende rechts te houden, immers geheel of ten dele met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig te rijden op de weghelft, bestemd voor haar, verdachte, tegemoetkomend verkeer, zulks terwijl zich op die weghelft een haar, verdachte, tegemoetkomende fietser bevond, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 september 2018 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam] ,
onvoldoende aandacht en/of zicht heeft gehad en/of heeft gehouden voor het overige wegverkeer en/of op de weg voor haar, en/of (mede) (daardoor) onvoldoende rechts heeft gehouden, immers geheel of ten dele met het door haar, verdachte, bestuurde voertuig heeft gereden op de weghelft, bestemd voor haar, verdachte, tegemoetkomend verkeer, zulks terwijl zich op die weghelft een haar, verdachte, tegemoetkomende fietser bevond, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding [1] .
Op 29 september 2018 vond een verkeersongeval plaats op de weg [straatnaam] te Gemert, gemeente Gemert-Bakel. Bij dit verkeersongeval waren betrokken een door verdachte bestuurde personenauto en een tegemoetkomende wielrenner, [slachtoffer] . [2] Ten gevolge van het verkeersongeval heeft [slachtoffer] een miltruptuur, diverse ribfracturen, een klaplong, een humerusfractuur en een niercontusie opgelopen. [slachtoffer] is op 3 oktober 2018 aan zijn verwondingen overleden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het primair ten laste gelegde bewezen te verklaren in die zin dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte onvoldoende aandacht had voor het overige wegverkeer en de weg voor haar. Ook zou onvoldoende zijn komen vast te staan waar precies op het wegdek de heer [slachtoffer] en verdachte reden, voorafgaande aan het ongeval. De raadsman heeft aangevoerd dat het enkele feit dat verdachte de andere verkeersdeelnemer niet tijdig heeft gezien, geen schuld oplevert in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde, maar wel opgemerkt dat het subsidiair ten laste gelegde mogelijk wettig en overtuigend bewezen kan worden, in die zin dat verdachte onvoldoende zicht had voor het overige wegverkeer.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader
Het schuldvereiste in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft betrekking op de relatie tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voor een bewezenverklaring van het misdrijf ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voor deze ‘schuld’ is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is de weging en selectie van het beschikbare bewijsmateriaal voorbehouden aan de feitenrechter.
Beoordeling
Verdachte heeft verklaard dat zij op het midden van de weg reed, dat zij op enig moment een snoepje heeft gepakt, dat zij daarna op de weg voor haar heeft gekeken, dat zij vervolgens het snoepje open heeft gemaakt waarbij zij even geen zicht had op de weg voor haar, dat zij, toen ze weer keek, ineens een wielrenner voor haar zag en dat zij – door naar links en vervolgens naar rechts te sturen – heeft geprobeerd de wielrenner te ontwijken, maar dat dit niet meer lukte. Verdachte heeft verder verklaard dat zij haar auto na het ongeval niet heeft verplaatst. [4]
Het slachtoffer [slachtoffer] is in de dagen voorafgaand aan zijn overlijden niet door de politie gehoord. Van het ongeval waren geen getuigen. Evenmin heeft een verkeersongevals-analyse plaatsgevonden. Het dossier bevat beperkte informatie over onder meer de wegbreedte, de maximum toegestane snelheid en de weersgesteldheid. Verder bevat het dossier foto’s van de situatie ter plaatse. Op de foto’s neemt de rechtbank waar dat de auto van verdachte zich (deels) bevindt op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer. [5] De rechtbank merkt daarbij op dat sprake is van een smalle weg (3.70 meter), waarbij autoverkeer doorgaans min of meer op het midden van de weg rijdt en in het geval van tegemoetkomend verkeer gebruik maakt van de verharde berm. Gelet op de verklaring van verdachte dat zij kort voor het ongeval stuurbewegingen heeft gemaakt en gelet op het ontbreken van een verkeersongevalsanalyse, kan de rechtbank de exacte positie van [slachtoffer] voorafgaand aan het ongeval onvoldoende vaststellen. De rechtbank neemt verder op de foto’s waar dat sprake is van begroeiing (bomen en struiken) aan weerszijden van de weg en in beide richtingen een bocht. Het dossier bevat geen situatietekening waarop afstanden zijn aangegeven van de bochten in de weg tot de plaats van het ongeval. In combinatie met de begroeiing en het ontbreken van informatie over de exacte positie van [slachtoffer] voorafgaand aan het ongeval, kan de rechtbank onvoldoende vaststellen over welke afstand en hoe lang verdachte zicht moet hebben gehad op [slachtoffer] .
Gelet op vorenstaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat sprake is van een kort moment van onoplettendheid aan de zijde van verdachte. Van bijkomende omstandigheden, zoals het overschrijden van de maximumsnelheid, het niet verlenen van voorrang of het rijden onder invloed van alcohol, is geen sprake. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank is wel van oordeel dat het handelen van verdachte gevaarzetting oplevert in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door – in ieder geval enkele ogenblikken – onvoldoende aandacht en zicht te hebben gehad op het overige wegverkeer en de weg voor haar en mede daardoor onvoldoende rechts te hebben gehouden, gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook op fatale wijze verwezenlijkt.
De rechtbank acht gelet op de in de inleiding genoemde bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(subsidiair)
op 29 september 2018 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam] , onvoldoende aandacht en zicht heeft gehad voor het overige wegverkeer en op de weg voor haar, en mede daardoor onvoldoende rechts heeft gehouden, immers geheel of ten dele met het door haar, verdachte, bestuurde voertuig heeft gereden op de weghelft, bestemd voor haar, verdachte, tegemoetkomend verkeer, zulks terwijl zich op die weghelft een haar, verdachte, tegemoetkomende fietser bevond, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde op te leggen een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis enerzijds rekening gehouden met de persoon van de verdachte en haar opstelling richting de weduwe van het slachtoffer en anderzijds met de gevolgen van het feit, zoals die ook naar voren komen in de door de weduwe van het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring.
De officier van justitie heeft aangevoerd voor zijn eis aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van de rechtbank, omdat hij deze in onderhavige zaak passend vindt. De officier van justitie heeft een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd gelet op het werk en de thuissituatie van verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht bij de eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat de impact van het ongeval op verdachte groot is en dat zij naar de nabestaanden toe haar uiterste best heeft gedaan haar medeleven te tonen door meerdere keren telefonisch contact op te nemen, bloemen en een kaart af te geven en de uitvaart te bezoeken.
De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte first offender is en eerlijk en open aan het politieonderzoek heeft meegewerkt.
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat verdachte haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk, mede gelet op haar thuissituatie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder haar draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door tijdelijk niet op de weg en het overige wegverkeer te letten en door (deels) op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer te rijden. Er is een aanrijding ontstaan met een wielrenner die later ten gevolge van zijn bij het ongeluk opgelopen verwondingen is overleden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging enerzijds rekening met de omstandigheid dat aan de nabestaanden een onomkeerbaar leed is toegebracht, hetgeen door de weduwe van het slachtoffer invoelbaar is verwoord tijdens het voorlezen van haar slachtofferverklaring. Geen enkele straf zal dat leed kunnen verzachten.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging anderzijds rekening met de omstandigheden dat verdachte vanaf het begin, naar inschatting van de rechtbank: oprecht, haar bezorgdheid om het slachtoffer heeft getoond en na diens overlijden haar medeleven heeft betuigd aan de nabestaanden. Ter terechtzitting is gebleken dat het ongeval en de gevolgen verdachte nog steeds zeer emotioneren.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf kijkt de rechtbank, bij gebrek aan oriëntatiepunten ten aanzien van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, naar wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd. De rechtbank overweegt daarbij dat het verschil tussen een bewezenverklaring ter zake van overtreding van artikel
5 van de Wegenverkeerswet en een bewezenverklaring ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet is gelegen in de mate van verwijtbaarheid van het verkeersgedrag waardoor de aanrijding is veroorzaakt en dat die mate in het geval van overtreding van 5 van de Wegenverkeerswet gering is, ondanks dat dergelijke overtredingen tragische gevolgen kunnen hebben, zoals in onderhavige zaak. Dit vertaalt zich in een beduidend andere, lichtere strafmaat dan wanneer artikel 6 van de Wegenverkeerswet is overtreden en dus ook tot een lichtere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank oplegt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht het opleggen van een geldboete van € 1.500,00 een passende strafrechtelijke reactie op het bewezenverklaarde handelen, subsidiair 25 dagen hechtenis indien verdachte deze geldboete niet (tijdig) betaalt.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden wordt opgelegd. Door deze bijkomende straf wordt het gevaarzettend karakter van het gepleegde delict in de bestraffing tot uitdrukking gebracht. De rechtbank zal deze straf geheel voorwaardelijk opleggen gelet op de omstandigheid dat verdachte haar rijbewijs nodig heeft in verband met haar werk en thuissituatie.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
T.a.v. subsidiair:Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. subsidiair:Geldboete van € 1.500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis.
T.a.v. subsidiair:Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. C.H.W.M. Sterk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Pol-Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 29 augustus 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Peelland, genummerd PL2100-2018195860, aantal pagina’s: 37. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten G.J. Messelaar en J.A. Gerrits (dossierpagina 4) en proces-verbaal aanrijding misdrijf van verbalisant G.J. Messelaar (dossierpagina 7-8).
3.Lijkschouw van schouwarts E.C. Swaminathan (los opgenomen in dossier).
4.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting.
5.Foto’s, dossierpagina 13 en 17.