In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo. De eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar, die op 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres], had vastgesteld op € 424.000 per waardepeildatum 1 januari 2017 voor het kalenderjaar 2018. Deze waarde was bekendgemaakt in een aanslagbiljet voor de onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2018. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 17 december 2018 ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar.
Tijdens de zitting op 5 augustus 2019 hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de waarde van de woning werd vastgesteld op € 404.000. Tevens werd overeengekomen dat de heffingsambtenaar de kosten die eiser had gemaakt in bezwaar en beroep zou vergoeden, inclusief taxatiekosten en griffierecht. Aangezien er geen geschil meer tussen partijen resteerde, werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij een rechterlijk oordeel over de bestreden uitspraak.
De uitspraak werd gedaan door mr. I. Boekhorst, in aanwezigheid van griffier M. Brok, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.