ECLI:NL:RBOBR:2019:4966

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
19/1463
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van lindebomen in Boekel

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Bomen Boekel en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel. Het college had een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 26 lindebomen gelegen tussen De Biezen 2a en De Biezen 36 te Venhorst. De Stichting Bomen Boekel heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat de overlast van de bomen met goed onderhoud voorkomen kan worden. Tijdens de zitting is gebleken dat het college inmiddels een deskundige heeft ingeschakeld voor intensief onderhoud van de bomen, en dat de resultaten hiervan in november 2019 geëvalueerd zouden worden.

De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging van het college te vroeg had plaatsgevonden, aangezien de uitkomst van het onderhoud nog niet bekend was ten tijde van het besluit. De rechtbank concludeerde dat het verlenen van de omgevingsvergunning prematuur was en dat het college had moeten afwachten of het onderhoud effect zou hebben op de overlast. De rechtbank verklaarde het beroep van de Stichting Bomen Boekel gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen drie maanden een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het primaire besluit geschorst om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, maar heeft wel bepaald dat het college het griffierecht van € 345,00 aan de eiseres dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2019 in de zaak tussen

de Stichting Bomen Boekel (SBB) te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel, verweerder,

(gemachtigden: H. van Zutven en ir. M. Tielemans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de gemeente Boekel,

vergunninghoudster,
(gemachtigden: H. van Zutven en ir. M. Tielemans).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente
Boekel een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 26 lindebomen die zijn
gelegen tussen [adres] en [adres] te [plaats 1] .
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 maart 2019, verzonden 12 april 2019, (het bestreden besluit) heeft
verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij schrijven van 20 mei 2018 bij de voorzieningenrechter bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij faxbericht van 23 mei 2019 aangegeven tot 1 december 2019 niet tot
kap van de in geschil zijnde bomen aan [adres] over te zullen gaan.
Bij uitspraak van 20 juni 2019 (SHE 19/1462) heeft de voorzieningenrechter het
verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Het onderzoek ter zitting in de beroepzaak heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over een omgevingsvergunning die is verleend voor de kap van 26 lindebomen tussen [adres] en [adres] te [plaats 1] . De 26 lindebomen staan in een rij in de straat [adres] , waar nog 3 andere rijen met lindebomen staan. In totaal staan op dit moment 110 lindebomen in de straat. De lindebomen waarvoor de omgevingsvergunning is verleend staan het dichtst langs de woningen aan de [adres] tot en met [adres] .
2. De rechtbank heeft in navolging van de voorzieningenrechter het door eiseres ingediende “bezwaarschrift” van 20 mei 2019, in samenhang met de bijgevoegde (aan de rechtbank gerichte) “zienswijze”, aangemerkt als een beroepschrift, nu het is gericht tegen een besluit op bezwaar. Uit het bepaalde in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht volgt namelijk dat daartegen beroep openstaat.
3. Op 28 september 2018 heeft de Toezichthouder openbaar groen van de gemeente Boekel bij verweerder een aanvraag ingediend voor de kap van de 26 lindebomen. Hierin is aangegeven dat de aanvraag is ingediend, omdat de bomen overlast geven aan de woningen tussen [adres] en [adres] te [plaats 1] en de bewoners van die woningen door bladafval en bladluis.
4. Eiseres is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft aangevoerd dat op dit moment het bomenpakket langs [adres] , bestaande uit twee rijen lindenbomen aan de ene zijde en twee rijen lindebomen aan de andere zijde van de weg, een gezonde, natuurlijke en mooie scheiding is tussen het agrarische platteland en de bebouwde kom van [plaats 1] . De argumenten van verweerder om te kappen, te weten overlast van bladafval en bladluis, geven blijk van weinig zorg voor het openbaar groen in [plaats] . Er is sprake van een uniek en waardevol straatbeeld. Dit was in het verleden grond om een vergunning voor de kap van bomen te weigeren. Het is eiseres niet duidelijk waarom bij [adres] sprake is van een bijzondere omstandigheid om hier een uitzondering op te maken. De rij lindebomen - waar de omgevingsvergunning op ziet - staat op voldoende afstand van de woningen. Hoewel bladafval een grond is tot kap blijven de drie andere rijen bomen staan. Die worden ook geacht bladafval te geven. Vallend blad geeft ook maar een korte periode in de herfst overlast. Ten aanzien van de overlast van bladluis stelt eiseres dat er gedurende een aantal jaren verbeterende maatregelen getroffen dienen te worden alvorens dit resultaat geeft. Met een herplantverplichting worden niet de ter plekke te kappen bomen vervangen. Herplant vindt elders in de gemeente plaats. Eiseres is voorts bevreesd voor precedentwerking elders in de gemeente.
5. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de 26 lindebomen weliswaar een bepaalde natuurwaarde hebben, maar dat dit door de huidige onderhoudstoestand inmiddels beperkt is. Voorts ervaren de bewoners een ernstige mate van overlast door de aanwezigheid van de bomen. Alleen de afstand tot de woningen is volgens verweerder niet bepalend voor de mate waarin overlast wordt ervaren. Dat de lindebomen in het verleden zijn geplaatst als robuuste afscheiding wil verder niet zeggen dat ze daarom moeten blijven staan. Het feit dat de bomen op de kaart “ [naam kaart] ” zijn opgenomen, betekent evenmin dat de bomen nooit gekapt kunnen worden. Met een goede afweging van belangen kunnen ook waardevolle bomen worden gekapt, aldus verweerder. Ook brengt verweerder naar voren dat in geen enkele andere straat in [plaats] 110 bomen op zo’n relatief klein oppervlakte staan. De kans op precedentwerking is daarom gering. Door de herplantplicht kunnen er ook bomen op een andere locatie in de omgeving van [plaats 1] worden terug geplant. Ten aanzien van de overlast van bladluis stelt verweerder dat uit een gesprek met een boomexpert is gebleken dat de bomen in gezondheid achteruit gaan en dat de voeding uit de bodem beperkt is. Door bodemverbetering en het besproeien van de bomen zal de overlast van bladluis mogelijk afnemen. De vraag is of dit voldoende is om de overlast flink te verminderen. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat de daadwerkelijke kap van de bomen dan ook nog geen uitgemaakte zaak is. Er is inmiddels een start gemaakt met een intensief onderhoud van de bomen. Dat wordt gedaan door bemesting en gecontroleerde snoei door een terzake deskundig bedrijf. Daarmee hoopt verweerder de overlast te verminderen. Voor 1 november wordt de uitkomst van het extra onderhoud geëvalueerd met de buurtbewoners en zal verzocht worden het onderhoud nog enkele jaren de kans te geven en de verleende omgevingsvergunning voor de kap van de
26 bomen aan te houden. Als een meerderheid van de bewoners dan nog steeds voor de kap van de bomen is, zullen de bomen met gebruikmaking van de verleende omgevingsvergunning gekapt worden.
6. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 (hierna: de APV), zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit, is het verboden zonder vergunning van of melding bij het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen. Het verbod geldt uitsluitend voor bomen die voorkomen op de kaart ‘ [naam kaart] ’. Op de kaart ‘ [naam kaart] ’ wordt onderscheidt gemaakt tussen:
Monumentale bomen
Waardevolle bomen
Gemeentelijke of provinciale bomen
Bosgebieden.
Voor alle waardevolle bomen geldt een vergunningsplicht en herplantplicht
Ingevolge artikel 4:11, tweede lid, van de APV kan de vergunning in afwijking van
artikel 1:8 ook worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
7.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het kappen van de 26 lindebomen op grond van artikel 4.11 van de APV een omgevingsvergunning voor de activiteit “vellen van een houtopstand” is vereist, nu het gaat om waardevolle bomen die op de lijst “ [naam kaart] ” staan.
8. De rechtbank overweegt dat het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor een houtopstand blijkens de bewoordingen van artikel 4:11 van de APV een discretionaire bevoegdheid van verweerder is.
9. Verweerder heeft, hoewel de weigeringsgrond “natuurwaarde van de houtopstand” in artikel 4:11 onder van de APV zich voordoet, grond gezien om de vergunning toch te verlenen. De reden is gelegen in de overlast van de bomen voor de omwonenden veroorzaakt door bladluis en bladafval. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van dergelijke overlast, waarbij de nadruk ligt op de ondervonden hinder als gevolg van bladluis.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de vraag of een vergunning ingevolge artikel 4:11 van de APV kon worden verleend in beginsel de juiste belangen bij de afweging in aanmerking heeft genomen, te weten het belang van het behoud van de als waardevol met natuurwaarde aangemerkte bomen versus het belang van direct omwonenden bij het (door kap) wegnemen van de overlast van de bomen. Ter beoordeling is vervolgens of dit ten tijde van het bestreden besluit tot een juiste afweging heeft geleid.
11. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder advies heeft ingewonnen bij een deskundige ( [naam deskundige] ). Met inachtneming van dat advies is er door verweerder voor gekozen om aan de lindebomen intensief onderhoud te gaan plegen (mesten, besproeien en snoeien) om te bezien of daarmee de overlast - van met name bladluis - tot aanvaardbare proporties teruggebracht kan worden. In het najaar (november 2019) is verweerder voornemens om de resultaten daarvan te evalueren en te bezien of, indien de overlast niet aanmerkelijk is verminderd, daadwerkelijk tot de kap van de bomen dient te worden overgegaan. Door de deskundige is, aldus verweerder, aangegeven dat deze periode lang genoeg is om te beoordelen of het intensief onderhoud resultaat heeft gehad voor de mate van overlast. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen en te concluderen dat verweerder uit had dienen te gaan van een langere periode. De enkele betwisting ter zitting door eiseres van de deskundigheid van dit bedrijf acht de rechtbank onvoldoende voor de gevolgtrekking dat verweerder dit advies niet in aanmerking had kunnen nemen. Gelet hierop dient niet uitgesloten te worden geacht dat met het onderhoud dat op dit moment plaatsvindt aan de lindebomen de overlast van bladluis dusdanig teruggebracht zou kunnen worden dat daaraan geen doorslaggevend gewicht meer hoeft te worden toegekend. Nu echter de uitkomst van het nadere onderhoud ten tijde van het bestreden besluit nog niet bekend was, heeft de door verweerder verrichte belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank te vroeg plaatsgevonden. Het verlenen van de omgevingsvergunning tot kap van de 26 lindebomen is dan ook als prematuur aan te merken. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank in het kader van een zorgvuldige besluitvorming de resultaten van het intensiveren van het boomonderhoud dienen af te wachten.
12. De rechtbank is aldus van oordeel dat het beroep gegrond is wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat het bestreden besluit van 19 maart 2019 dient te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De in aanmerking te nemen periode, die wordt bepaald op drie maanden, is dusdanig dat in beginsel voor het einde van dit jaar - met de resultaten van de evaluatie van het nadere onderhoud - een nieuw besluit op bezwaar kan zijn genomen. Verder ziet de rechtbank, met het oog op het voorkomen van onomkeerbare (kap)gevolgen, aanleiding om het primaire besluit te schorsen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dan wel andere kosten die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 maart 2019;
- schorst het primaire besluit van 12 december 2018 totdat een nieuw besluit op bezwaar is genomen;
- draagt verweerder op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- draagt verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,00 te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Heijninck, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 27 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.