In deze zaak heeft Ryanair DAC, een luchtvaartmaatschappij, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant om een schadevergoeding te vorderen van een werknemer, aangeduid als [verweerder], wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd zonder de geldende opzegtermijn van één maand in acht te nemen. Ryanair stelde dat de werknemer schadeplichtig was op basis van artikel 7:672 lid 10 van het Burgerlijk Wetboek, en vorderde een bedrag van € 15.639,29 als schadevergoeding, naast andere bedragen voor niet-genoten vakantiedagen.
De rechtbank heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de sluiting van de Ryanair-basis in Eindhoven en de omstandigheden waaronder de werknemer zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De werknemer voerde aan dat het onaanvaardbaar was om een schadevergoeding te eisen, gezien het ernstig verwijtbaar handelen van Ryanair, dat zelf had gestreefd naar een snelle beëindiging van het dienstverband. De rechtbank oordeelde dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om Ryanair in dit geval te laten profiteren van de onregelmatige opzegging, gezien de omstandigheden van de zaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Ryanair afgewezen en Ryanair veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werknemer. De beslissing werd genomen door kantonrechter mr. G.J. Roeterdink op 21 augustus 2019.