ECLI:NL:RBOBR:2019:4906

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
7792177 / 19-263
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst door werknemer; afwijzing van werkgever's vorderingen op basis van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft Ryanair DAC, een luchtvaartmaatschappij, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant om een schadevergoeding te vorderen van een werknemer, aangeduid als [verweerder], wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd zonder de geldende opzegtermijn van één maand in acht te nemen. Ryanair stelde dat de werknemer schadeplichtig was op basis van artikel 7:672 lid 10 van het Burgerlijk Wetboek, en vorderde een bedrag van € 15.639,29 als schadevergoeding, naast andere bedragen voor niet-genoten vakantiedagen.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de sluiting van de Ryanair-basis in Eindhoven en de omstandigheden waaronder de werknemer zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De werknemer voerde aan dat het onaanvaardbaar was om een schadevergoeding te eisen, gezien het ernstig verwijtbaar handelen van Ryanair, dat zelf had gestreefd naar een snelle beëindiging van het dienstverband. De rechtbank oordeelde dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om Ryanair in dit geval te laten profiteren van de onregelmatige opzegging, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Ryanair afgewezen en Ryanair veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werknemer. De beslissing werd genomen door kantonrechter mr. G.J. Roeterdink op 21 augustus 2019.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7792177
EJ VERZ : 19-263
Uitspraak : 21 augustus 2019
in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van de Republiek Ierland
Ryanair DAC,
woonplaats kiezende te Den Haag,
verzoeker,
gemachtigde: mr. LB. de Graaf,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Stege.
Partijen worden hierna genoemd “Ryanair” en “ [verweerder] ”.

1.De procedure

1.1.
Deze blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 24 mei 2019, met producties;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 juli 2019 met producties;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt van de mondelinge behandeling op
22 juli 2019, met daaraan gehecht de pleitaantekeningen van Ryanair.
1.2.
Tot slot is een datum voor de beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ryanair exploiteert een
low-costluchtvaartmaatschappij. In 2018 heeft Ryanair het besluit genomen de luchthaven Eindhoven om te vormen van basis naar bestemming.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1981, is op 1 mei 2015 bij Ryanair in dienst getreden in de functie van piloot/gezagvoerder (Captain). Het laatstgenoten salaris van [verweerder] bedraagt
€ 13.467,- bruto per maand, inclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.3.
Als gevolg van de sluiting van de Ryanair-basis in Eindhoven zijn de arbeidsplaatsen van alle op de basis Eindhoven werkzame werknemers (waaronder [verweerder] ) komen te vervallen.
2.4.
Ryanair heeft geprobeerd de betrokken piloten te herplaatsen naar andere bases of in te zetten als
mobile pilot. [verweerder] heeft herplaatsing geweigerd waarop Ryanair bij UWV toestemming heeft gevraagd zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen. [verweerder] heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd bij UWV en is gelijktijdig een procedure tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst gestart. Gelijktijdig met [verweerder] hebben acht andere Ryanair-vliegers een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
2.5.
In de loop van deze ontbindingsprocedure bij de kantonrechter heeft [verweerder] een nieuwe baan bij KLM gevonden. In verband daarmee heeft [verweerder] bij brief van 26 maart 2019 zijn arbeidsovereenkomst met Ryanair opgezegd tegen 27 maart 2019 en de bij de kantonrechter aanhangige ontbindingsprocedure ingetrokken.

3.Het verzoek

3.1.
Ryanair verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. a) te verklaren voor recht dat de compensatie voor opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren van € 5.572,56 terecht verrekend is met het daarmee overeenstemmende deel van de vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW;
b) [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 10.066,73 aan (resterende) vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd;
c) [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 2.172,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2019;
subsidiair (voor zover de vorderingen onder a en b niet worden toegewezen)
d) [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 15.639,29, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd;
zowel primair als subsidiair
e) [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ryanair legt aan het verzoek - kort samengevat - het volgende ten grondslag.
Als gevolg van de opzegging door [verweerder] op 26 maart 2019 is zijn arbeidsovereenkomst op 27 maart 2019 geëindigd. De opzegtermijn voor [verweerder] bedroeg één maand zodat hij de arbeidsovereenkomst op zijn vroegst tegen 1 mei 2019 regelmatig had kunnen opzeggen. Door de opzegtermijn niet in acht te nemen heeft [verweerder] het dienstverband niet regelmatig opgezegd. Ingevolge artikel 7:672 lid 10 BW is hij daarom schadeplichtig en heeft Ryanair recht op een vergoeding van € 15.639,29 bruto. Dit bedrag ziet op het loon dat [verweerder] over de periode tussen 27 maart 2019 en 1 mei 2019 zou hebben ontvangen.
Bij het einde van het dienstverband had [verweerder] aanspraak op € 5.572,56 bruto aan opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen. Na verrekening heeft Ryanair dan nog een bedrag van
€ 10.066,73 van [verweerder] tegoed. Is de verrekening niet rechtsgeldig dan is [verweerder] € 15.639,29 aan Ryanair verschuldigd.
Voorts dient [verweerder] een bedrag van € 2.172,10 aan Ryanair terug te betalen. Dit betreft het door hem ten onterechte ontvangen loon over de periode van 27 tot en met 31 maart 2019.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.
Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat hij een vergoeding aan Ryanair zou moeten betalen wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Ryanair is op geen enkele wijze benadeeld door de opzegging. Als gevolg van de sluiting van de basis in Eindhoven verrichtte hij al geruime tijd geen reguliere werkzaamheden meer en hij was tot 1 mei 2019 ook op geen enkele vlucht ingepland. Hij diende slechts eind april een simulatortraining te volgen. De daarmee gemoeide kosten heeft Ryanair bespaard en er is voldoende gelegenheid geweest om een andere vlieger op de ingekochte sessie in te plannen. Ryanair heeft voorts zelf op 1 november 2018 voor hem een ontslagaanvraag bij UWV ingediend waarbij gestreefd werd naar een zo spoedig mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ryanair heeft jegens hem ernstig verwijtbaar gehandeld door moedwillig een onhoudbare situatie te creëren waardoor hij zich genoodzaakt zag een andere baan te zoeken. Zijn voorstel om te worden vrijgesteld van werkzaamheden zonder behoud van loon is door Ryanair ongemotiveerd afgewezen.
4.2.
Wat betreft het verzoek tot terugbetaling van loon geldt dat hij bij verzoekschrift van
29 april 2019 heeft verzocht Ryanair te veroordelen tot uitbetaling van € 5.572,56 bruto aan vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. Voor zover hij teveel loon van Ryanair ontvangen heeft dient dit verrekend te worden met de betaling die Ryanair nog moet doen vanwege de niet genoten vakantiedagen.

5.De beoordeling

vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.1.
Ryanair vordert schadevergoeding wegens het door [verweerder] niet in acht nemen van de opzegtermijn zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de opzegtermijn voor [verweerder] één maand bedroeg. Ook is niet in geschil dat [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst met Ryanair bij brief van 26 maart 2019 heeft opgezegd tegen 27 maart 2019 en zich dus niet heeft gehouden aan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen opzegtermijn. Daarmee is sprake van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst.
5.3.
In artikel 7:672 lid 10 BW is bepaald dat de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is die gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
Bedoelde vergoeding betreft een gefixeerde schadevergoeding die los staat van de daadwerkelijk door Ryanair geleden schade. Ook als Ryanair feitelijk geen schade zou hebben c.q. heeft geleden, zoals door [verweerder] wordt aangevoerd, komt de vergoeding in beginsel aan Ryanair toe.
5.4.
[verweerder] heeft daartegen aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij een vergoeding aan Ryanair zou moeten betalen wegens de onregelmatige opzegging.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat het Ryanair is geweest die op 1 november 2018 voor hem een ontslagaanvraag bij UWV heeft ingediend waarbij gestreefd werd naar een zo spoedig mogelijke beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Verder heeft hij aangevoerd dat hij als gevolg van de sluiting van de basis in Eindhoven al geruime tijd geen reguliere werkzaamheden meer heeft verricht en dat Ryanair zijn voorstel om (in afwachting van de beslissing op het door hem ingediende ontbindingsverzoek) te worden vrijgesteld van werkzaamheden zonder behoud van loon, ongemotiveerd heeft afgewezen.
Ryanair heeft dit alles onweersproken gelaten.
5.5.
Van belang is verder dat op 12 oktober 2018 een 16-tal vliegers, onder wie [verweerder] , een kort geding heeft aangespannen tegen Ryanair wegens zijn aankondiging op 1 oktober 2018 van sluiting van de basis in Eindhoven per 5 november 2018. De voorzieningenrechter heeft in die procedure beslist (vonnis van 1 november 2018) dat Ryanair in de gegeven omstandigheden niet op 1 oktober 2018 had mogen besluiten de basis in Eindhoven per
5 november 2018 te sluiten.
5.6.
Voorts is van belang dat op 26 maart 2019 een zitting heeft plaatsgevonden in de door [verweerder] en acht andere Ryanair-piloten aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedures tot ontbinding van de betreffende arbeidsovereenkomsten. In die acht procedures ( [verweerder] heeft zijn verzoekschrift ingetrokken in verband met de opzegging) is bij beschikkingen van 23 april 2019 geoordeeld dat Ryanair door de manier waarop de sluiting van de basis in Eindhoven heeft plaatsgevonden en zijn bejegening daarbij van de vliegers ernstig verwijtbaar heeft gehandeld waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan die aan Ryanair is toe te rekenen.
Hoewel [verweerder] zijn verzoekschrift heeft ingetrokken geldt het oordeel van de kantonrechter (dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Ryanair) ook ten opzichte van [verweerder] die zich immers in dezelfde situatie als de andere acht verzoekers bevond.
5.7.
De onder 5.4 tot en met 5.6 genoemde feiten en omstandigheden leiden er naar het oordeel van de kantonrechter toe, dat de toepassing van artikel 7:672 lid 10 BW in onderhavig geval zou leiden tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat. In een situatie waarin de werkgever zelf streeft naar een zo snel mogelijke beëindiging van het dienstverband en hem in dat kader ernstig verwijtbaar handelen kan worden verweten, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat diezelfde werkgever aanspraak maakt op een vergoeding voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn door de werknemer.
Het primair onder a. en b. verzochte wordt dan ook afgewezen. Datzelfde geldt voor het subsidiaire verzoek.
terugbetaling loon
5.8.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om terugbetaling van € 2.172,10 bruto aan ten onterechte betaald loon over de periode van 27 tot en met 31 maart 2019, vermeerderd met de wettelijke rente daarover. [verweerder] stelt echter, dat het teveel aan ontvangen loon moet worden verrekend met de vordering van € 5.572,56 bruto die hij op Ryanair heeft vanwege niet-genoten vakantiedagen.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen desgevraagd verklaard dat tussen hen geen discussie bestaat over de hoogte van beide genoemde bedragen van € 2.172,10 en
€ 5.572,56.
Omdat Ryanair geen verweer heeft gevoerd tegen de verzochte verrekening, leidt dit ertoe, dat de schuld van [verweerder] aan Ryanair (€ 2.172,10) tenietgaat. Dit betekent dat ook het primair verzochte onder c wordt afgewezen.
5.9.
Als gevolg van de verrekening vermindert de vordering die [verweerder] op Ryanair heeft tot
€ 3.400,46 bruto. [verweerder] heeft aangegeven (randnummer 4.3 vws.) dat hij betaling van dit bedrag vordert in de afzonderlijke procedure (met kenmerk 7723251 EJ VERZ 19-208) die is ingeleid met het verzoekschrift van 29 april 2019 en waarvan de mondelinge behandeling is voorzien op 5 november 2019. Omdat [verweerder] in onderhavige procedure uitdrukkelijk niet heeft verzocht om betaling van de vergoeding voor opgebouwde niet-genoten vakantiedagen kan een beslissing op dit punt achterwege blijven.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van Ryanair omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van Ryanair af;
veroordeelt Ryanair tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag worden vastgesteld op € 960,- voor salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.