ECLI:NL:RBOBR:2019:4901

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
19/303
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op basis van hoofdverblijf en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin haar bijstandsuitkering deels werd ingetrokken en deels herzien, met een terugvordering van € 4.529,28. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat haar zoon en zijn gezin bij haar woonden en dat zij te lang in het buitenland verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het hoofdverblijf van de zoon en zijn gezin zich in de woning van eiseres bevond. De onderzoeksbevindingen waren niet overtuigend genoeg om de conclusie te rechtvaardigen dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij verweerder lag en dat deze niet was nagekomen. Hierdoor was het besluit tot intrekking en herziening van de bijstandsuitkering onterecht.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 46,- aan eiseres moet vergoeden en dat de proceskosten van eiseres, ter hoogte van € 1.024,-, door verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y.J.K. van Nunen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. G.D. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres deels ingetrokken, deels herzien en een bedrag van € 4.529,28 teruggevorderd.
Bij besluit van 12 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres woont aan de [adres] te [woonplaats] . Eiseres ontvangt sinds 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. In juni 2018 heeft verweerder een anonieme melding ontvangen dat een zoon van eiseres met zijn gezin bij eiseres woont en dat eiseres ieder jaar op vakantie gaat naar Afghanistan. Verweerder heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 31 augustus 2018 van het team bijzonder onderzoek (het rapport).
2. In het primaire besluit heeft verweerder zich op basis van het rapport op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens verweerder blijkt uit het rapport dat eiseres zowel in 2016 en 2017 één dag langer in het buitenland heeft verbleven dan de toegestane termijn van 28 dagen. Verder blijkt dat een dochter en een zoon met zijn gezin gedurende de periode van 12 mei 2018 tot en met 31 juli 2018 respectievelijk de periode van 24 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 hoofdverblijf hebben gehad op het adres van eiseres. Voorts heeft eiseres in mei 2014, juli 2016, augustus 2017 en juni 2018 bedragen ontvangen voor vliegtickets naar Afghanistan. Eiseres heeft van dit alles geen melding gedaan aan verweerder. Verweerder heeft daarom in het primaire besluit de uitkering van eiseres ingetrokken voor wat betreft de extra dagen vakantie in 2016 en 2017 en herzien door toepassing van de kostendelersnorm en door verrekening van genoten inkomsten vanwege de verkregen bedragen voor vliegtickets naar Afghanistan. Verweerder heeft de te veel ontvangen bijstand, in totaal € 4.529,28, teruggevorderd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft echter het primaire besluit herroepen voor wat betreft de genoten inkomsten vanwege de verkregen bedragen voor de vliegtickets naar Afghanistan. Gebleken is dat eiseres de vliegtickets van haar familie had gekregen en dus niet de bedragen voor de tickets, zodat zij deze bedragen niet kon aanwenden voor haar levensonderhoud. Eiseres heeft zakgeld gekregen voor haar reizen naar Afghanistan en verweerder heeft dit zakgeld vervolgens als inkomsten aangemerkt. Verweerder heeft echter de hoogte van de bedragen aan zakgeld niet kunnen vaststellen. In beginsel zou dan de gehele bijstand in de betrokken perioden moeten worden teruggevorderd. Omdat eiseres hiermee in een nadeligere positie terecht zou komen dan op grond van het primaire besluit, heeft verweerder in het bestreden besluit niet meer teruggevorderd dan een bedrag ter hoogte van de waarde van de vliegtickets.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met de herziening en de terugvordering van haar uitkering vanwege het hoofdverblijf van haar zoon en zijn vrouw in haar woning en vanwege het verrekenen van de inkomsten uit zakgeld tijdens de vakanties naar Afghanistan. Eiseres bestrijdt niet de intrekking en terugvordering vanwege het niet gemelde te lange verblijf in het buitenland en bestrijdt ook niet de herziening en terugvordering voor wat betreft het hoofdverblijf van haar dochter in haar woning.
5. Het besluit tot intrekking, herziening en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking, herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis van de relevante feiten moet verzamelen.
Hoofdverblijf zoon en zijn vrouw in woning van eiseres
6. Eiseres weerspreekt dat haar zoon en zijn gezin hoofdverblijf hadden in haar woning.
7. De te beoordelen periode loopt van 24 juli 2018 tot en met 31 juli 2018.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De zoon van eiseres staat met zijn vrouw en hun kind (baby) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Dat gegeven staat op zichzelf niet in de weg aan het hebben van hoofdverblijf in de woning van eiseres. Het gaat er om dat verweerder op basis van de feitelijke omstandigheden aannemelijk maakt dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de zoon met zijn gezin zich in de woning van eiseres bevindt.
9. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in het rapport 31 augustus 2018, in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende grondslag vormen voor de conclusie dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de zoon met zijn gezin zich in de in de woning van eiseres bevond. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
10. Verweerder heeft van 24 juli 2018 tot en met 9 augustus 2018 waarnemingen verricht bij de woning van eiseres. De voertuigen van de zoon zijn in die periode dagelijks gezien bij de woning van eiseres. Het gaat om de privéauto en de bedrijfsauto (taxi) van de zoon. Eiseres heeft verklaard dat deze voertuigen bij haar voor de deur stonden, omdat bij haar zoon voor de deur niet voldoende parkeergelegenheid is. De woning van de zoon ligt op loopafstand van de woning van eiseres. Uit het rapport blijkt dat op het adres aan de Elegaststraat vier volwassenen en drie kinderen staan ingeschreven. In totaal bezitten zij vier auto’s. Die verklaring is niet onverenigbaar met de waarnemingen door verweerder. Daar komt bij dat de zoon en zijn vrouw bij de waarnemingen geen enkele keer zijn gezien bij de woning van eiseres. Uit de waarnemingen kan dus niet worden afgeleid dat de zoon met zijn gezin het hoofdverblijf bij eiseres heeft gehad.
11. Verweerder stelt dat uit het buurtonderzoek blijkt dat de zoon met zijn gezin bij zijn moeder inwoont. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Twee buurtbewoners hebben verklaringen afgelegd dat zij de voertuigen van de zoon en de zoon dagelijks zien. Een van deze buurtbewoner verklaart een baby gezien te hebben en dat er elke dag twee kinderen worden afgezet bij het huis van eiseres. De andere buurtbewoner verklaart dat er twee mannen, twee vrouwen en twee kinderen wonen in het huis, maar zegt geen baby gezien te hebben. Deze verklaringen zijn onderling tegenstrijdig wat betreft de baby en verschillend over het aantal personen dat in de woning zou wonen. Bovendien zijn de verklaringen algemeen gesteld. De buurtbewoners hebben niet gezegd op basis waarvan zij tot de conclusie zijn gekomen de zoon met zijn gezin bij eiseres woont. Ook is niet af te leiden waar de buurtbewoners zelf wonen en of zij zicht hebben op de woning van eiseres. Daar komt bij dat eiseres heeft verklaard dat haar kinderen haar dagelijks bezoeken en dat zij allen gezamenlijk eten. Ook die verklaring is niet onverenigbaar met het feit dat de getuigen de zoon en andere familieleden met regelmaat bij de woning zouden hebben gezien.
12. Verweerder stelt dat uit de bevindingen bij de huisbezoeken op 18 augustus 2018 in de woning van eiseres en in de woning aan de Elegaststraat blijkt dat sprake is van hoofdverblijf van de zoon met zijn gezin in de woning van eiseres. De rechtbank constateert dat deze huisbezoeken dateren van na de ter beoordeling voorliggende periode. De bevindingen zeggen derhalve niets over de periode in geschil. Verweerder wijst er verder op dat eiseres heeft verklaard dat haar zoon met zijn gezin in de week van het huisbezoek meerdere dagen bij haar hebben gelogeerd, waardoor er meer spullen van hen in haar woning aanwezig waren dan waarover zij eerder, in juli 2018, had verklaard. Anders dan verweerder, ziet de rechtbank echter niet in dat deze verklaring uit juli 2018 tegenstrijdig is met de onderzoeksbevindingen, omdat de verklaring van eiseres op een andere periode ziet.
13. Verweerder wijst er tot slot op dat het energie- en watergebruik op het adres van eiseres hoger is dan volgens de NIBUD-normen gebruikelijk is voor een eenpersoonshuishouden. De rechtbank stelt vast dat de meetgegevens van gas en elektriciteit de periode betreffen voorafgaand aan de periode in geschil. Deze metingen zijn vervolgens geëxtrapoleerd naar de periode in geschil. De gebruiksgegevens van het water zijn niet bekend. Uit de (geëxtrapoleerde) gegevens over het gas- en elektriciteitsgebruik blijkt volgens verweerder dat het gebruik hoger ligt dan gebruikelijk voor een eenpersoonshuishouden. De verbruiksgegevens vormen naar het oordeel van de rechtbank echter geen voldoende onderbouwing van het hoofdverblijf van het gezin van de zoon van eiseres bij eiseres, reeds omdat verweerder geen meetgegevens uit de periode in geding heeft gebruikt.
14. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de zoon en zijn gezin in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in de woning van eiseres hadden. Verweerder heeft daarom ook niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Pw heeft geschonden. Gelet daarop was verweerder niet bevoegd het recht op bijstand over de bewuste periode te herzien en de kosten van de bijstand van haar terug te vorderen. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
Inkomsten vakanties Afghanistan.
15. Eiseres is het er niet mee eens dat in het bestreden besluit de bedragen van het zakgeld, in plaats van de vliegtickets, als inkomsten aan de herziening en invordering ten grondslag worden gelegd. De bedragen van het zakgeld zijn lager dan de bedragen van de vliegtickets en niet al het zakgeld dat eiseres heeft gekregen was door haar vrij te besteden.
16. De te beoordelen periodes lopen van 1 mei 2014 tot en met 31 mei 2014, 1 juli 2016 tot en met 31 juli 2016, 1 april 2017 tot en met 30 april 2017, 1 juni 2018 tot en met 30 juni 2018.
17. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in bezwaar kan overgaan tot een heroverweging van het primaire besluit mits het primaire besluit in beginsel niet ten nadele van de bezwaarde wijzigt. De rechtbank overweegt dat verweerder in dit geval bij de heroverweging in beginsel kon besluiten om aan de herziening en terugvordering andere feiten ten grondslag te leggen. Verweerder dient daarbij dan aannemelijk te maken dat deze andere feiten berusten op zorgvuldig onderzoek en dat aan de voorwaarden voor intrekking, herziening en terugvordering is voldaan.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daar niet in geslaagd. Eiseres heeft in het gehoor van 19 juli 2018 verklaard dat zij in 2018 een bedrag van $1.000,00 aan zakgeld van haar familie heeft meegekregen. Verweerder heeft dit in het primaire besluit niet aan eiseres tegengeworpen. In het rapport staat dat ten aanzien van het zakgeld geen ondersteunend bewijs bestaat en dat eiseres daarom het voordeel van de twijfel krijgt. Verweerder heeft verder geen nader onderzoek gedaan naar het verkregen zakgeld en heeft eiseres ook niet in de gelegenheid gesteld om aan te tonen welk bedrag zij aan zakgeld heeft gekregen en hoe zij dit kon besteden. Dit had wel in de rede gelegen omdat eiseres in het gehoor van 19 juli 2018 heeft aangegeven dat zij een deel van de $1000,00 niet vrij kon besteden omdat zij diende bij te dragen aan de uitvaart van haar overleden broer. Voor de andere drie jaren (2014, 2016 en 2017) heeft verweerder pas bij de hoorzitting in bezwaar eiseres bevraagd over de hoogte van het zakgeld. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat het gaat om bedragen tussen de €150,00 en €200,00. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder na de hoorzitting onderzocht heeft wat de hoogte van de bedragen is geweest. Ook blijkt daaruit niet dat verweerder eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek gedaan naar de hoogte van de door eiseres verkregen bedragen. Gelet hierop, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij gehouden was het gehele bedrag aan bijstand terug te vorderen en heeft hij ten onrechte gesteld dat eiseres niet in een nadeligere positie terecht is gekomen door de hoogte van het terug te vorderen bedrag ongewijzigd te laten. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
19. Het bestreden besluit is gelet op het voorgaande in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 7:12 van de Awb onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek dient te verrichten naar de hoogte van het zakgeld in de jaren 2014, 2016 en 2017en de wijze waarop eiseres het zakgeld in 2018 kon besteden. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op aan eiseres het griffierecht te voldoen van € 46,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.