ECLI:NL:RBOBR:2019:4807

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
19/387
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst Toeslagen over zorgtoeslag en vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst Toeslagen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst, waarin zijn zorgtoeslag voor het toeslagjaar 2017 definitief was vastgesteld op nihil. De Belastingdienst had een terugvordering gedaan van € 2.051,00, gebaseerd op de berekening van het vermogen van de eiser. De eiser stelde dat de Belastingdienst bij de berekening van zijn vermogen onjuiste gegevens had gebruikt en dat zijn vermogen onder de vermogensgrens van € 82.752,00 bleef. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de Belastingdienst volgens de rechtbank de juiste gegevens had gebruikt en een correct besluit had genomen. De rechtbank oordeelde dat het vermogen van de toeslagpartner van de eiser, samen met de groene beleggingen, het totaalbedrag van € 85.730,00 overschreed, waardoor er geen recht op zorgtoeslag bestond. De uitspraak werd gedaan door rechter D.J. de Lange, in aanwezigheid van griffier J.F.M. Emons, en werd openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/387

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer

van 15 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder (gemachtigde: Z.M. Orhan).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 10 augustus 2018 heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser voor het toeslagjaar 2017 definitief berekend en vastgesteld op nihil. Verweerder heeft de uitgekeerde voorschotbedragen, vermeerderd met rente, tot een totaalbedrag aan € 2.051,00 teruggevorderd.
Bij besluit met dagtekening 21 januari 2019 (het betreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 10 augustus 2018 in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn dochter. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 15 augustus 2019 gesloten en vervolgens onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de volgende beslissing genomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank heeft aan deze beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

Overwegingen

1. Volgens eiser is verweerder bij de berekening van het vermogen uitgegaan van onjuiste gegevens. Volgens eiser wordt het vermogen gevormd door de som van de totale bezittingen, minus de som van de totale schulden. Als het vermogen op deze wijze wordt bepaald, bedraagt dit € 79.720,00. Het vermogen blijft daarmee beneden de door verweerder gehanteerde vermogensgrens van € 82.752,00.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het vermogen van eisers toeslagpartner wordt gevormd door de grondslag uit sparen en beleggen ter hoogte van € 50.720,00 en het bedrag aan groene beleggingen van € 35.000,00 gezamenlijk.
Volgens verweerder is hij gehouden om, bij de vaststelling van het voordeel uit sparen en beleggen gebruik te maken van de gegevens die bij de inspecteur van de Belastingdienst bekend zijn in verband met de inkomstenbelasting. Daarbij kan hij echter, anders dan de inspecteur, op grond van artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), geen rekening houden met de vrijstelling voor groene beleggingen, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Het vermogen bedraagt daarmee € 85.730,00 en overschrijdt daarmee de voor 2017 geldende vermogensgrens van € 82.752,00. Daarmee bestaat, gelet op artikel 7, derde lid, van de Awir, geen aanspraak op zorgtoeslag.
3. Verweerder is van de juiste gegevens uitgegaan en heeft een correct besluit genomen. Het betoog van eiser over het te hanteren vermogen kan dan ook niet slagen.
Wat eiser verder heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
4. Het beroep kan daarom niet slagen en moet ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. De rechtbank heeft medegedeeld dat partijen, overeenkomstig het aan het einde van dit proces-verbaal vermelde rechtsmiddel, tegen deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.