ECLI:NL:RBOBR:2019:4769

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
18/692
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.L. Ross, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 6 juli 2017 was genomen, waarin werd vastgesteld dat zij vanaf 11 augustus 2017 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Dit besluit werd in een later besluit van 15 februari 2018, het bestreden besluit, gehandhaafd. Eiseres voerde aan dat haar medische beperkingen door verweerder waren onderschat en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De rechtbank heeft het procesverloop en de ingediende stukken zorgvuldig bestudeerd. Eiseres had diverse medische rapporten overgelegd, waaruit bleek dat zij leed aan ondervoeding, energetische klachten, stressklachten, en handklachten (triggervingers). De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts B&B voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat was. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts B&B de belastbaarheid van eiseres niet onjuist had ingeschat en dat de geselecteerde functies voor eiseres geschikt waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/692

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2017 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres vanaf 11 augustus 2017 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 15 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 19 juli 2018 zijn specialistenbrieven van de neuroloog van 18 mei 2018, plastisch chirurg van 29 mei 2018 en van de huisarts van 21 juni 2018 overgelegd. Bij brief van 6 augustus 2018 zijn aanvullende gronden ingediend, met als bijlagen brieven (van de plastisch chirurg van 25 juli 2018 en van de neuroloog van 26 juli 2018) en een onderzoeksverslag gedateerd 17 april 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep (B&B) van 10 september 2018.
Eiseres heeft bij brief van 27 november 2018 op het verweerschrift gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Hierbij is verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief en nadere stukken van 27 november 2018.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 19 december 2018, met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts B&B van 17 december 2018.
Eiseres heeft bij brief van 29 januari 2019 met bijlagen gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts B&B van 17 december 2018.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 28 februari 2019.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is laatstelijk via een uitzendbureau digitaliseermedewerkster geweest. Op 11 juli 2016 heeft eiseres zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld vanwege ondervoeding en energetische klachten als gevolg van slecht kunnen eten door kaakklachten. Met ingang van 20 september 2016 is de WW-uitkering van eiseres beëindigd in verband met het bereiken van de maximum uitkeringsduur. Met ingang van 20 september 2016 is eiseres in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Naar aanleiding van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) op 22 juni 2017 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres, rekening houdend met haar medische beperkingen, per 10 juli 2017 weliswaar niet in staat is om haar eigen werk als digitaliseermedewerkster te verrichten, maar dat zij wel in staat moet worden geacht de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor haar geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. Omdat eiseres met deze arbeid meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij als digitaliseermedewerkster verdiende voordat zij ziek werd, heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 11 augustus 2017 beëindigd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres stelt al geruime tijd te kampen met stressklachten en overspannenheid. Anders dan de verzekeringsarts B&B heeft aangenomen, kan eiseres daardoor haar aandacht niet lang vasthouden. De verzekeringsarts B&B kent betekenis toe aan de verklaring van eiseres dat zij naar films kijkt, maar heeft daarbij niet in aanmerking genomen dat zij bij het zien van een film vaak in slaap valt. Daarnaast heeft eiseres al langer last van haar ring- en middelvinger van haar dominante rechterhand, waarvan pas sinds kort duidelijk is dat het gaat om triggervingers, waardoor zij bijvoorbeeld voorwerpen niet goed kan vastpakken. De in augustus 2018 verrichte operatie aan die vingers heeft niet het gewenste effect gehad. Eiseres is doorverwezen naar het Handencentrum, maar vanwege financiële redenen kan zij daar geen vervolgafspraak maken. Eiseres wijst er met klem op dat haar handklachten al bestonden op de datum in geding. Verder is volgens eiseres ten onrechte geen urenbeperking aangenomen gebaseerd op haar vermoeidheidklachten en energieverlies, als gevolg van haar ondergewicht en restklachten als gevolg van een hartinfarct in 2013. Daar komt nog bij dat COPD haar vermoeidheidsklachten verergert. Ondanks dat eiseres
’s nachts 11 uur slaapt, moet zij overdag minimaal nog 1 uur rusten. Tot slot heeft eiseres aangegeven dat bij haar een forse uncovertebraal artrose is vastgesteld door de neuroloog. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres diverse brieven van medisch specialisten overgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld.
6. In afwijking van voornoemd artikel heeft de verzekerde die geen werkgever heeft op grond van artikel 19aa van de ZW nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7. In artikel 19ab van de ZW is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid/ verdiencapaciteit wordt vastgesteld aan de hand van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
9. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat een verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, tijdens het spreekuur van 22 juni 2017 bij eiseres een anamnese heeft afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. In bezwaar heeft een verzekeringsarts B&B eveneens het dossier bestudeerd en is eiseres gezien op de hoorzitting van 12 januari 2018 en aansluitend lichamelijk onderzocht. Verder is de door eiseres aangeleverde informatie van haar huisarts bij de heroverweging betrokken. Op grond van de aangeleverde gegevens en het eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts B&B aanleiding gevonden om de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) enigszins uit te breiden, een en ander zoals vermeld in de FML van 12 januari 2018, geldig vanaf 11 augustus 2017. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
10. Ten aanzien van de medisch inhoudelijke beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de rapporten van de verzekeringsarts B&B is deze bekend met de door eiseres in haar beroepschrift vermelde klachten en/of aandoeningen. De verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat hij geen aanleiding ziet de FML aan te passen. Met betrekking tot de gestelde stressklachten en overspannenheid heeft de verzekeringsarts B&B gerapporteerd dat met betrekking tot de datum in geding de huisarts noch de verzekeringsarts B&B een psychische stoornis bij eiseres heeft benoemd. Dat eiseres niet langdurig de aandacht zou kunnen vasthouden, heeft de verzekeringsarts B&B noch door de primaire verzekeringsarts waargenomen. Volgens de verzekeringsarts B&B heeft hij een redelijk volledig en gedetailleerd dagverhaal uit de mond van eiseres opgetekend en acht hij de gegeven
-nieuwe- aanvulling, dat eiseres in slaap valt tijdens het kijken van een film, in strijd met zijn optekening dat zij rond middernacht naar bed gaat. Met betrekking tot de voorgestane beperkingen als gevolg van de triggervingers, heeft de verzekeringsarts B&B gerapporteerd dat hij daarvoor, gelet op de aard van de stoornis en gezien zijn observatie van het hand- en vingergebruik op de hoorzitting en zijn aansluitend lichamelijk onderzoek, geen aanleiding toe ziet. De verzekeringsarts B&B is van mening dat de door eiseres voorgestane extra beperkingen niet met medische gegevens worden onderbouwd. Voor de door eiseres voorgestane urenbeperking ziet de verzekeringsarts B& geen aanleiding. Eiseres is weliswaar vanwege haar ondergewicht sneller vermoeid na een fysieke inspanning, maar daarom is eiseres in de FML beperkt geacht voor fysiek zwaardere arbeid. Een urenbeperking is dan niet meer nodig. De verzekeringsarts B&B heeft daarbij opgemerkt dat hijzelf deze vermoeidheidklachten niet heeft waargenomen en dat in de heroverweging al is toegelicht waarom eiseres niet aan de voorwaarden voor een urenbeperking voldoet. De verzekeringsarts B&B heeft, zo rapporteert hij, voor het 11 uur per dag slapen geen medische oorzaak kunnen vaststellen. De door de gemachtigde van eiseres gelegde relatie tussen de vermoeidheidsklachten, haar hartinfarct in 2013 en/of COPD, wordt volgens de verzekeringsarts B&B niet met medische gegevens onderbouwd. De verzekeringsarts B&B heeft in dit verband opgemerkt dat eiseres na haar hartinfarct in staat is geweest om full time arbeid te verrichten. COPD Gold 1, indien aan de orde, leidt volgens de verzekeringsarts B&B niet tot ernstige vermoeidheid. De rechtbank ziet tot zover geen aanleiding te oordelen dat de verzekeringsarts B&B de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat en/of dat de verzekeringsarts B&B de (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat.
11. Eiseres heeft vervolgens in beroep nog onder meer informatie overgelegd van de neuroloog, de plastisch chirurg, de huisarts en de plastisch, reconstructief en handchirurg. Ook is een COPD/testuitslag overgelegd. De verzekeringsarts B&B ziet ook hierin geen aanleiding de FML aan te passen. De verzekeringsarts B&B merkt op dat eiseres op de hoorzitting geen melding heeft gemaakt van tintelingen in alle vingers van de rechterhand, waardoor er volgens de verzekeringsarts B&B vanuit moet worden gegaan dat deze daarna zijn ontstaan. De verzekeringsarts B&B ontleent aan de overgelegde medische informatie dat niet is gebleken van neurologisch classificeerbare afwijkingen in de hand/pols, zodat er geen aanleiding is de FML aan te passen. In de brief van de plastisch chirurg van 29 mei 2018 wordt de door de verzekeringsarts B&B reeds aangenomen diagnose ‘triggervingers’ bevestigd en het door deze chirurg gegeven advies om geen repeterende bewegingen met die vingers te maken, is reeds in de FML opgenomen. Dat er nog een behandeling met betrekking tot de triggervingers staat gepland, staat buiten het bestek van het onderhavige geschil, aldus de verzekeringsarts B&B. Volgens de verzekeringsarts kan vooralsnog niet worden uitgegaan van COPD Gold 1, omdat uit het longfunctieonderzoek blijkt dat de conclusie vooralsnog niet betrouwbaar is. Dit omdat niet is voldaan aan de reproduceerbaarheidseisen en de interpretatie dus onjuist kan zijn. De verzekeringsarts B&B heeft in dit kader nog gerapporteerd, dat als wel zou worden uitgegaan van COPD Gold 1, met de reeds aangenomen beperkingen in rubriek 3 van de FML daarmee voldoende rekening gehouden. Uit de korte reacties/antwoorden van de huisarts stelt de verzekeringsarts B&B geen conclusies te kunnen trekken, omdat de vraagstelling niet is bijgevoegd. Deze in beroep overgelegde medische informatie geeft de verzekeringsarts B&B geen aanleiding de belastbaarheid van eiseres aan te passen.
11. Eiseres heeft bij brief van 27 november 2018 nog twee brieven van de plastisch, reconstructief en handchirurg (26 september 2018 en 16 oktober 2018), een brief van de neuroloog van 17 september 2018 en een brief van de pijnspecialist van 17 oktober 2018 overgelegd. De verzekeringsarts B&B heeft ook naar aanleiding hiervan gerapporteerd dat hij geen aanleiding ziet de FML aan te passen. Daarbij heeft de verzekeringsarts B&B gerapporteerd dat de brieven van de plastisch, reconstructief en handchirurg slechts de eerder in het vooruitzicht gestelde ingreep, het postoperatieve beloop en de behandeling na de operatie weergeven en dateren van ver na de datum in geding (een jaar vóór de ingreep gelegen), terwijl in de FML rekening is gehouden met het feit dat er op de datum in geding bij eiseres sprake was van twee triggervingers aan de rechterhand. De brieven van de neuroloog en de pijnspecialist zien naar de mening van de verzekeringsarts B&B ook op vervolgonderzoeken. Deze brieven hebben volgens de verzekeringsarts B&B geen betekenis voor de datum in geding, omdat hij vindt dat onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de genoemde klachten op de datum in geding al bestonden. Bovendien heeft de pijnspecialist in zijn brief vermeld dat eiseres geen last heeft van de nek en de kracht in de rechterarm goed is, terwijl bij lichamelijk onderzoek ongestoorde nekbewegingen zijn gevonden. Volgens de verzekeringsarts B&B valt weliswaar niet uit te sluiten dat bij eiseres op de datum in geding al een zekere mate van nekartrose aanwezig was, maar geeft deze radiologische bevinding, zoals bekend uit de literatuur, vaak geen aanleiding tot klachten en beperkingen en is dat bij eiseres niet anders. Tot slot heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapport toegelicht waarom wat door de gemachtigde van eiseres in beroep aanvullend is aangevoerd geen onderbouwing oplevert om eiseres op de datum in geding meer beperkt te achten op hand- en vingergebruik. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
11. De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit oordeel nog het volgende. In beroep heeft de discussie tussen de gemachtigde van eiseres en de verzekeringsarts B&B zich in toenemende mate toegespitst op de handklachten van eiseres en dan meer in het bijzonder op de vraag of aan de medische informatie die dateert van na de datum in geding wel of niet relevantie toekomt voor de situatie op de datum in geding, 11 augustus 2017. De rechtbank overweegt daarover dat in zijn algemeenheid gezegd kan worden dat medische informatie van (onderzoeken van) na de datum in geding niet zonder meer irrelevant is. Afhankelijk van diverse factoren, waaronder de mate van tijdsverloop en de aard van de aandoening, kan medische informatie van na de datum in geding iets zeggen over de datum in geding. Andersom wil het feit dat na de datum in geding een diagnose wordt gesteld en/of medische behandelingen worden ingezet, niet zeggen dat op de datum in geding moet worden uitgegaan van dezelfde (mate van) klachten, aandoeningen en/of beperkingen. Eiseres heeft medische informatie overgelegd, die in elk geval iets zegt over het verloop in tijd na de datum in geding. De gemachtigde van eiseres beantwoordt de vraag of deze informatie ook ‘van toepassing moet worden geacht’ op de datum in geding bevestigend, maar een redenering daartoe ontbreekt. De aard van de geschetste klachten is niet van zo’n aard dat aangenomen moet worden dat daar geen verloop (in de zin van een verergering) in kan zitten. De door eiseres overgelegde medische informatie gaat ook niet uitdrukkelijk in op de datum in geding. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de inschatting van de verzekeringsarts B&B, mede gebaseerd op eigen onderzoeksbevindingen, te twijfelen.
14. Wat de gemachtigde van eiseres in zijn reactie van 29 januari 2019 heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de bij deze brief overgelegde medische informatie van de plastisch chirurg van 17 januari 2019 en de pijnspecialist van
21 december 2018 blijkt van follow-up controles. Daarmee heeft eiseres nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat eiseres per datum in geding meer beperkt dient te worden dan is aangenomen.
15. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor eiseres niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien. Daarbij merkt de rechtbank op dat wat betreft het hand- en vingergebruik van de rechterhand, de arbeidsdeskundige B&B op 13 februari 2018 overleg heeft gepleegd met de verzekeringsarts B&B en dat daaruit naar voren is gekomen dat eiseres weliswaar geen werkzaamheden kan verrichten waarbij ze frequent haar vingers moet buigen en strekken, maar dat de pincetgreep, de pengreep en de cilindergreep intact zijn en dat zij daarmee per datum in geding vrijwel alle handelingen kan verrichten. De rechtbank ziet, zoals voortvloeit uit de vorige overwegingen, geen aanleiding te twijfelen aan de voor eiseres vastgestelde belastbaarheid.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Boekhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. de Kruif, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.