Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 augustus 2019 in de zaak tussen
[eiseres] te [vestigingsplaats] , eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren, verweerder,
Procesverloop
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
Eiseres, die eigenaresse is van het pand aan de [adres] , heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie van
21 september 2017 heeft verweerder de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) een planschadeadvies laten uitbrengen. De SAOZ heeft in haar advies van juni 2018 een planologische vergelijking gemaakt tussen het destijds ter plaatse geldende bestemmingsplan “Someren Dorp” en het voorbereidingsbesluit. Op grond van het bestemmingsplan “Someren Dorp” waren de gronden aan de [adres] bestemd tot “Detailhandel” op basis waarvan geen regels golden met betrekking tot het maximaal toegelaten winkelvloeroppervlak. Het voorbereidingsbesluit had effectief tot gevolg, aldus de SAOZ, dat de bestaande ruimte boven de supermarkt Lidl/Jan Linders niet meer in gebruik kon worden genomen door een detaillist. De SAOZ concludeert in haar advies dat de aanvraag moet worden afgewezen, omdat een voorbereidingsbesluit niet wordt genoemd als schade-oorzaak in artikel 6.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en dit artikel een limitatieve opsomming bevat. Wel zou eiseres mogelijkerwijs voor een tegemoetkoming in planschade in aanmerking hebben kunnen komen, als zij een aanvraag om omgevingsvergunning zou hebben ingediend die op basis van het voorbereidingsbesluit zou hebben moeten worden aangehouden, maar van een dergelijk aanhoudingsbesluit is geen sprake.
Bij besluit van 5 juli 2018 heeft verweerder overeenkomstig het advies van de SAOZ de aanvraag om tegemoetkoming in planschade afgewezen en dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat er in dit geval wel degelijk een wettelijke grondslag voor een tegemoetkoming in planschade is. Verweerder stelt volgens haar terecht dat een voorbereidingsbesluit op zichzelf geen grondslag is voor een tegemoetkoming in planschade. De brief van verweerder van 13 mei 2016 en het raadsbesluit van 30 juni 2016 dienen echter te worden aangemerkt als een weigering van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het verbod om het gebruik te wijzigen.
Verder staat tussen partijen vast dat eiseres geen (formele) aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor het pand aan de [adres] .
30 juni 2016 overweegt de rechtbank als volgt.
Bij brief van 13 mei 2016 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat kennis is genomen van een e-mail van de advocaat van eiseres waarin werd aangekondigd dat 17 mei 2016 zou worden gestart met werkzaamheden in het kader van de vestiging van de Action. Indien eiseres het perceel en de aanwezige bebouwing in gebruik zou nemen of geven in strijd met het voorbereidingsbesluit, zou handhavend worden opgetreden.
Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de raad van verweerders gemeente, naar aanleiding van een voorstel van verweerder met drie scenario’s hoe het voorbereidingsbesluit moet worden opgevolgd, besloten om het voorbereidingsbesluit van 21 april 2016 voorlopig in stand te houden. Tevens is aangegeven dat in overleg met de eigenaar van [adres] diende te worden onderzocht welke passende ruimtelijke invulling wel wenselijk was voor het deel van het perceel [adres] dat op dat moment niet als verkoopvloeroppervlakte in gebruik was.
Eiseres betoogt dat artikel 6.1 van de Wro een omissie bevat, daar waar in het tweede lid, onder c, wel een ingang voor een tegemoetkoming in planschade wordt gegeven aan degene die wordt geconfronteerd met een voorbereidingsbesluit waarin is bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het verbod kan worden afgeweken en die afwijking wordt geweigerd, maar die ingang niet bestaat bij een voorbereidingsbesluit met een gebruiksverbod dat geen afwijkingsmogelijkheid van het verbod kent, zoals het hier aan de orde zijnde voorbereidingsbesluit. Voor een dergelijk onderscheid bestaat geen aanleiding, nu beide situaties materieel geheel dezelfde zijn. Eiseres wijst erop dat de Afdeling in haar uitspraak van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7707, een uitzondering heeft gemaakt op de gestelde limitatieve opsomming van schadegrondslagen in artikel 6.1 van de Wro, zodat daaruit kan worden opgemaakt dat er wel degelijk ruimte is voor het aanvullen van schadegrondslagen. Verweerder heeft hier volgens eiseres ten onrechte vanaf gezien.
Beslissing
Rechtsmiddel
BIJLAGE
Wet ruimtelijke ordeningArtikel 3.71. De gemeenteraad kan verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.2. Bij het voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke dag het in werking treedt.3. Om te voorkomen dat een bij het voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming, kan artikel 3.3 overeenkomstig worden toegepast.4. Om te voorkomen dat een bij een voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming, kan bij het besluit tevens worden bepaald dat het verboden is het gebruik van daarbij aangewezen gronden of bouwwerken te wijzigen. Hierbij kan mede worden bepaald dat binnen de bij het voorbereidingsbesluit te geven regels bij een omgevingsvergunning van het verbod kan worden afgeweken.
1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…);
g. het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald.