ECLI:NL:RBOBR:2019:4565

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
01/810174-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met putatief noodweer(exces) en volledige toerekeningsvatbaarheid; gevangenisstraf van 8 jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft op 7 december 2018 in Nuenen het leven van het slachtoffer beëindigd door met een barkruk op het hoofd van het slachtoffer te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte heeft zich niet verzet tegen de bewezenverklaring van de doodslag, maar heeft een beroep gedaan op putatief noodweer(exces). De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden door zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank enkele vorderingen heeft toegewezen en andere niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de verdachte, die de Staat verplicht om schadevergoeding aan de slachtoffers te bevorderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/810174-18
Datum uitspraak: 07 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd te: Detentiecentrum Schiphol HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2019, 24 mei 2019 en 24 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij,
op of omstreeks 07 december 2018 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant,
[slachtoffer] ,
opzettelijk,
van het leven heeft beroofd,
door:
- meermalen, althans eenmaal, met een barkruk, in elk geval een hard voorwerp tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag. Verdachte heeft door het slaan met een eikenhouten barkruk op het hoofd van het slachtoffer willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich onthouden van het voeren van een bewijsverweer.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen. [1]

Verklaring van getuige [getuige 4] .

Op 7 december 2018 was ik in het [café] in Nuenen. Tijdens het biljarten kwam [verdachte] naar mijn broer [broer betrokkene] toe. [verdachte] gaf bij [broer betrokkene] aan dat er verkeerde gasten of volk binnen waren, die ruzie zochten. [verdachte] was op dat moment opgewonden. Op een gegeven moment zag ik dat er een vechtpartij ontstond. Ik zag dat er een man op de grond lag. Ik zag dat [verdachte] een kruk oppakte en richting de man op de grond rende. Ik hoorde dat mijn broer nog riep: “ [verdachte] , [verdachte] , niet doen!”, maar [verdachte] reageerde hier niet meer op. Ik zag dat hij de kruk, een eikenhouten barkruk, boven zijn hoofd tilde en sloeg. Volgens mij was de eerste slag mis, waarna [verdachte] nogmaals met de barkruk sloeg. [2]

Verklaring van getuige [getuige 1] .

Ik was op 7 december 2018 in de avond aanwezig in [café] . [verdachte] kwam tijdens het biljarten naar mij toe en zei tegen mij dat er mensen binnen waren die ruzie wilden maken. Ik zag aan [verdachte] dat hij gespannen was. [verdachte] is toen op de hoek van de bar gaan zitten op een kruk vlakbij het biljart. Ik zag aan de andere kant van de bar tumult. Ik zag dat er een man op de grond lag. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, zag ik dat [verdachte] er met een kruk op af rende. Toen ik dit zag, zei ik: “ [verdachte] , niet doen”. [verdachte] had de kruk bij de poten vast, met de zitting naar boven. Ik zag dat [verdachte] met de kruk uithaalde. Ik zag dat het slachtoffer zich afweerde met zijn armen. Ik riep toen nogmaals tegen [verdachte] : “niet doen”, maar [verdachte] haalde nog een keer uit met de barkruk. Ik zag en hoorde dat [verdachte] de man raakte met het zitvlak van de kruk op het hoofd van het slachtoffer. [3]

Verklaring van getuige [getuige 2] .

Ik was op 7 december 2018 aanwezig in [café] te Nuenen. Toen het slachtoffer de eerste klap van de barkruk kreeg, zat hij half omhoog op de grond en wilde hij omhoog komen. Zijn handen waren al van de grond af om zich omhoog te drukken. Hierop kwam de jongen met de barkruk op hem af en sloeg het slachtoffer. Het slachtoffer viel verder achterover en probeerde daarna weer op te krabbelen. Hierop viel de tweede klap met de barkruk. Toen bleef het slachtoffer liggen. [4]

Verklaring van getuige [getuige 3] .

Op 7 december 2018 was ik in het [café] in Nuenen. Het slachtoffer kwam terug met een jonger persoon. Het slachtoffer stond iets voorbij onze tafel naast de lange zijde van de bar. De jongere persoon kwam aan de voorzijde van de bar in gesprek met iemand die daar in de hoek zat. Het slachtoffer stond aan de zijlijn en was niet betrokken. Toen brak de pleuris los. Op dat moment kreeg ook het slachtoffer klappen. Het slachtoffer is toen achterover gevallen richting de bar. Ik zag dat er een jongen richting het slachtoffer liep. Hij had een kruk in zijn handen. Het slachtoffer lag al weerloos op de grond, dus half tegen de bar aan. Ik zag dat de persoon met de kruk deze boven zijn hoofd had. Hij bewoog de kruk naar voren toe. Er was een neerwaartse beweging van de kruk, met absurd veel kracht. De kruk is met de onderzijde van het ronde zitvlak midden op de kruin van het slachtoffer gekomen. De kruk werd vastgehouden aan het uiteinde van de poten. [5]

Deskundigenrapport van [deskundige] .

Persoon: de heer [slachtoffer] ( [geboortedatum slachtoffer] ).
Conclusie: deze [leeftijd slachtoffer] -jarige man zou op 07.12.2018 te Nuenen zijn overleden volgend op stompe geweldpleging, ondanks een uitgebreide reanimatiepoging. Bij uitwendige lijkschouwing worden significante kwetsuren waargenomen ter hoogte van het hoofd. [6]

Deskundigenrapport van [deskundige] .

(Voorlopige) conclusie: het overlijden van [slachtoffer] , [leeftijd slachtoffer] jaren oud geworden, kan goed worden verklaard door hersenfunctiestoornissen door inwerking van hevig stomp botsend geweld op het hoofd. [7]

Aanvullend bericht van [deskundige] .

Het letsel is hoogstwaarschijnlijk, gezien het doorlopende patroon, door één geweldsinwerking ontstaan. [8]
Nadere bewijsoverweging.
Op grond van de bewijsmiddelen en gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat verdachte een barkruk ter hand heeft genomen en daarmee het slachtoffer [slachtoffer] ) op zijn hoofd heeft geslagen ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door een zware massief eikenhouten barkruk bij de poten vast en op te pakken, en er vervolgens met kracht mee te slaan, zodanig dat de zitting van die barkruk met kracht op het hoofd van het slachtoffer neerkwam, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor de schedel en de hersenen van het slachtoffer zodanig zouden worden geraakt dat hij daardoor zou komen te overlijden.
Het ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 07 december 2018 te Nuenen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een barkruk tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Beroep op een schulduitsluitingsgrond (putatief noodweer of putatief noodweerexces).
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte heeft de raadsman betoogd dat door verdachte het verweer van putatief noodweer(exces) kan worden ingeroepen. Verdachte verkeerde abusievelijk in de veronderstelling dat hij zich had moeten of mogen verdedigen tegen een (als gevolg van angst of paniek) ingebeeld onmiddellijk dreigend gevaar, zodat er sprake is van afwezigheid van alle schuld en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet wordt voldaan aan de eisen die aan een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) worden gesteld. Verdachte bevond zich naar objectieve maatstaven niet in een situatie waarin hij kon veronderstellen dat er een aanval (aanstaande) was waartegen hij zich behoorde te verdedigen, zodat hem geen geslaagd beroep op een schulduitsluitingsgrond toekomt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat een verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeert dat hij zich tegen dreigend gevaar moet of mag verdedigen. Het beroep op putatief noodweer kan slagen indien verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Daartoe dient te worden vastgesteld dat verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer hem iets wilde aandoen met een (ijzeren) pin/staaf die hij bij binnenkomst van het café in zijn hand had. Verdachte is hierdoor in paniek geraakt en had grote angst voor aanstaand fysiek geweld. De raadsman heeft aangevoerd dat de kennelijke gemoedstoestand van verdachte op het moment van het zien van het slachtoffer dat kennelijk verhaal komt halen na een incident buiten het café, in combinatie met de pin/staaf, maakt dat er sprake is van een verschoonbare dwaling.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat om te kunnen aannemen dat verdachte werd aangevallen of spoedig zou worden aangevallen. Wat er was voorgevallen voordat verdachte het slachtoffer met de barkruk sloeg, laat zich namelijk als volgt samenvatten. Verdachte en [betrokkene] hebben binnen in het café een woordenwisseling gehad met het slachtoffer. Toen het slachtoffer vervolgens uit het café vertrok, zijn verdachte en [betrokkene] hem naar buiten gevolgd. Buiten nabij het café heeft verdachte het slachtoffer in het gezicht geslagen. Het slachtoffer heeft daarop zijn zoon gebeld, deze is naar het café gekomen en samen zijn zij het café binnengegaan om verhaal te halen. Bij het binnengaan van het café droeg het slachtoffer een zwarte staaf van bijna een meter lengte en een doorsnede van 8 millimeter bij zich. Deze staaf was van kunststof materiaal. Hij droeg de staaf langs zijn been naar beneden gericht. Het slachtoffer en zijn zoon zijn naar een hoek van de bar dichtbij de toegangsdeur gelopen. Daar heeft de zoon van het slachtoffer [betrokkene] aangesproken over het eerdere incident dat buiten had plaatsgevonden. Het slachtoffer stond in de nabijheid van zijn zoon en op enig moment stond hij aan de lange kant van de bar. Verdachte bevond zich toen bij de hoek aan het uiteinde van de bar, in de buurt van het biljart dat achteraan in het café staat. Geen enkele getuige heeft verklaard te hebben gezien dat het slachtoffer de staaf heeft omhooggehouden of er anderszins mee heeft gedreigd, geen enkele getuige heeft verklaard te hebben gezien dat het slachtoffer naar verdachte is toe gegaan. Het is verdachte geweest die vanaf het biljart naar het slachtoffer is toegerend en het slachtoffer heeft geslagen met de barkruk.
Er was derhalve geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Kortom, er was geen sprake van een noodweersituatie. Verder heeft er zich naar het oordeel van de rechtbank geen situatie voorgedaan die verdachte redelijkerwijs als een noodweersituatie heeft kunnen uitleggen. De door verdachte naar voren gebrachte omstandigheden - grote angst en paniek bij het zien van een veronderstelde ijzeren pin in de hand van het slachtoffer - zijn daartoe onvoldoende. Dat verdachte zich een dreigend gevaar heeft ingebeeld, is in casu niet verontschuldigbaar. Anders gezegd, op grond van bovenvermelde feiten bevond verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank niet in een situatie waarin hij abusievelijk maar verschoonbaar heeft kunnen menen dat er een noodzaak tot verdediging bestond. Het beroep op putatief noodweer wordt verworpen, evenals het beroep op putatief noodweerexces.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – in verband met het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging – geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het om het leven brengen van de [leeftijd slachtoffer] -jarige [slachtoffer] door hem met een massief eikenhouten barkruk op het hoofd te slaan. Een brute en onomkeerbare daad waarmee verdachte hem het recht op leven heeft ontnomen. Verdachte heeft de gevolgen van zijn daad niet overzien en heeft aan de familieleden van het slachtoffer enorm en onherstelbaar leed toegebracht. De dochter en de zoon van het slachtoffer hebben in de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen treffend onder woorden gebracht wat de doodslag op hun vader voor hen teweeg heeft gebracht.
Ook op de cafébezoekers, vrienden van verdachte en de personeelsleden van [café] heeft de dood van het slachtoffer diepe indruk gemaakt. Zij zijn ongewild getuige geworden van een gewelddadige handeling met dodelijke afloop. Zij hebben geprobeerd het slachtoffer te reanimeren, hetgeen niet meer mocht baten.
Wie een dergelijk onherstelbaar misdrijf als doodslag begaat, behoort in het algemeen rekening te houden met een gevangenisstraf van lange duur. Een dergelijk feit kan niet anders vergolden worden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, aldus de rapportage van het psychologisch onderzoek van [deskundige] van 11 april 2019. De gedraging is dan ook volledig aan hem toe te rekenen. Verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit onder invloed van alcohol, hetgeen zijn vermogen om de situatie in te schatten kan hebben verstoord en zijn geheugenverlies (deels) zou kunnen verklaren. Het is verdachte aan te rekenen dat hij zich bewust in die toestand heeft gebracht. Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aangedane leed inziet en heeft oprecht berouw getoond. Kijkend naar de persoon verdachte, is de kans op recidive laag en dient het door verdachte gepleegde strafbare feit te worden gezien als een eenmalig vergrijp met zeer verstrekkende gevolgen. Verdachte zal zijn verdere leven de gevolgen moeten dragen van zijn handelen op 24-jarige leeftijd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank betrokken dat het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch recent heeft overwogen dat voor de bepaling van de duur van de op te leggen straf in het geval van doodslag als referentiekader wordt gehanteerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de acht en tien jaar. De rechtbank zal deze bandbreedte als uitgangspunt nemen bij haar beslissing ten aanzien van de strafoplegging.
De rechtbank gaat in dit geval uit van de ondergrens van de genoemde bandbreedte. Verdachte heeft zelf het alarmnummer 112 gebeld en aan de politie medegedeeld dat hij zojuist ter verdediging van zichzelf met een kruk had geslagen. Daarna heeft verdachte voor zover in zijn mogelijkheden lag steeds zijn medewerking verleend aan het onderzoek. Weliswaar kan verdachte in zijn verhoren geen andere details noemen dan hetgeen hij in het telefoongesprek met de politie heeft gezegd, maar de rechtbank heeft geen redenen om te veronderstellen dat zijn geheugenverlies is geveinsd. Daarnaast wordt verdachte omschreven als normaliter conflictmijdend en als een vriendelijke, hulpvaardige, vrolijke en hardwerkende jongen die eigenlijk nooit voor ellende zorgt in het dagelijks leven, ook niet in het uitgaansleven. De rechtbank beschouwt het recidiverisico dan ook als bijzonder laag.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en voor toewijzing gereed.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – in geval van ontslag van alle rechtsvervolging en geen oplegging van een maatregel – de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een hoogte van € 10.662,85 (reiskosten en uitvaart). De ingediende vordering tot vergoeding van shockschade wordt betwist.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € 23,40 (post: reiskosten) en € 5.122,32 (post: uitvaart, zijnde de totale kosten van de uitvaart van
€ 5.639,45 minus een vergoed bedrag van € 517,13), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overig deel van de gevorderde uitvaartkosten, onder meer omdat bewijstukken voor de gestelde
€ 5.000,00 voor de kosten van de kist thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Shockschade
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van een, aan
onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen, gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt
teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Deze immateriële schade kan op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef
en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie een harde eis voor toekenning van shockschade en moet door de rechter worden onderzocht. Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld echter niet worden afgeleid.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [zoon slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en voor toewijzing gereed.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – in geval van ontslag van alle rechtsvervolging en geen oplegging van een maatregel – de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een hoogte van € 68,54 (reiskosten). De ingediende vordering tot vergoeding van shockschade wordt betwist. De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over de aanvullende vordering tot vergoeding van materiële schade (posten: gedenkbord, urn, sieraad met vingerafdruk).
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € 68,54 (post: reiskosten) en € 125,00 (post: urn), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overig deel van de vordering tot vergoeding van materiële schade (posten: gedenkbord, sieraad met vingerafdruk), aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Shockschade
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van een, aan
onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen, gebeurtenis of door de directe
confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt
teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Deze immateriële schade kan op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef
en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie een harde eis voor toekenning van shockschade en moet door de rechter worden onderzocht. Uit de overlegde verklaring van een psycholoog kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid. Echter, deze verklaring is, mede gelet op de overige bijgevoegde medische informatie, te summier om te kunnen vaststellen in hoeverre en in welke mate dit ziektebeeld daadwerkelijk is ontstaan door het overlijden van het slachtoffer.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en voor toewijzing gereed.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – in geval van ontslag van alle rechtsvervolging en geen oplegging van een maatregel – de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een hoogte van € 15.060,10 (reiskosten, shockschade). De vordering tot vergoeding van verlies van zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp en het uitlaten van de hond dient
niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, dan wel niet is onderbouwd.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € [leeftijd slachtoffer] ,10 (post: reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overig deel van de vordering tot vergoeding van materiële schade (posten: verlies zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp, hond). Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Shockschade
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van een, aan
onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen, gebeurtenis of door de directe
confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt
teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Deze immateriële schade kan op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef
en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie een harde eis voor toekenning van shockschade en moet door de rechter worden onderzocht. Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld echter niet worden afgeleid.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover zij ziet op de vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard en de vordering voor het overige deel (materiële schade) toe te wijzen als gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – in geval van ontslag van alle rechtsvervolging en geen oplegging van een maatregel – de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een hoogte van € 0,78 (reiskosten, met uitzondering van kosten gemaakt ten aanzien van het bezoeken van de muur van verwerking wegens gebrek aan onderbouwing). De ingediende vordering tot vergoeding van shockschade wordt betwist.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € 0,78 (post: reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het deel van de vordering die reiskosten voor het bezoeken van de muur ter verwerking bevat, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Shockschade
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van een, aan
onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen, gebeurtenis of door de directe
confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt
teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Deze immateriële schade kan op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef
en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie een harde eis voor toekenning van shockschade en moet door de rechter worden onderzocht. Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld echter niet worden afgeleid.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover zij ziet op de vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard en de vordering voor het overige deel (materiële schade) toe te wijzen als gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – in geval van ontslag van alle rechtsvervolging en geen oplegging van een maatregel – de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een hoogte van € 65,63 (reiskosten). De vordering tot vergoeding van verlies van zelfwerkzaamheid dient niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De ingediende vordering tot vergoeding van shockschade wordt betwist.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € 65,63 (post: reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overig deel van de vordering tot vergoeding van materiële schade (post: verlies zelfwerkzaamheid). Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Shockschade
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van een, aan
onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen, gebeurtenis of door de directe
confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt
teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Deze immateriële schade kan op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef
en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie een harde eis voor toekenning van shockschade en moet door de rechter worden onderzocht. Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld echter niet worden afgeleid.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover zij ziet op de vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard en de vordering voor het overige deel (materiële schade) toe te wijzen als gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – in geval van ontslag van alle rechtsvervolging en geen oplegging van een maatregel – de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot op hoogte van € 2,60 (reiskosten). De ingediende vordering tot vergoeding van shockschade wordt betwist.
Beoordeling.
Materiële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € 2,60 (post: reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Shockschade
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van een, aan
onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen, gebeurtenis of door de directe
confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt
teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Deze immateriële schade kan op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef
en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie een harde eis voor toekenning van shockschade en moet door de rechter worden onderzocht. Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld echter niet worden afgeleid.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
doodslagverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
Gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 5.145,72 subsidiair 60 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat tenbehoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] van een bedrag van EUR 5.145,72(zegge: vijfduizend honderdvijfenveertig euro en tweeënzeventig cent), bijgebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis. Hetbedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (posten: reiskosten en uitvaart).

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ,
van een bedrag van EUR 5.145,72 (zegge: vijfduizend honderdvijfenveertig euro en tweeënzeventig cent), te weten materiële schadevergoeding (posten: reiskosten en uitvaart).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 193,54 subsidiair 3 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat tenbehoeve van het slachtoffer [zoon slachtoffer] van een bedrag van EUR 193,54(zegge: honderddrieënnegentig euro en vierenvijftig cent), bij gebreke vanbetaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uitmateriële schadevergoeding (posten: reiskosten en urn).

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [zoon slachtoffer] ,
van een bedrag van EUR 193,54 (zegge: honderddrieënnegentig euro en vierenvijftig cent), te weten materiële schadevergoeding (posten: reiskosten en urn).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 60,10 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat tenbehoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] van een bedrag van EUR 60,10 (zegge:zestig euro en tien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen

door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (post: reiskosten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ,
van een bedrag van EUR 60,10 (zegge: zestig euro en tien cent), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1,00 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat tenbehoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] van een bedrag van EUR 0,78 (zeggeachtenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding (post:reiskosten).

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ,
van een bedrag van EUR 0,78 (zegge: achtenzeventig cent), te weten materiële schadevergoeding (post: reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 65,63 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat tenbehoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] van een bedrag van EUR 65,63 (zegge:vijfenzestig euro en drieënzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal tevervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiëleschadevergoeding (post: reiskosten).

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ,
van een bedrag van EUR 65,63 (zegge: vijfenzestig euro en drieënzestig cent), te weten materiële schadevergoeding (post: reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2,60 subsidiair 1 dag hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat tenbehoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 2,60 (zegge: tweeeuro en zestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ,
van een bedrag van EUR 2,60 (zegge: twee euro en zestig cent), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 7 augustus 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Recherche Helmond, genummerd BVH2018247720/OB3R018094 (onderzoek VOERDE), aantal pagina’s: 565. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 9 december 2018, p. 423-425 van voornoemd proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 december 2018, p. 426-431 van voornoemd proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 december 2018, p. 432-437 van voornoemd proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 9 december 2018, p. 402-409 van voornoemd proces-verbaal.
6.Verslag van lijkschouw [deskundige] d.d. 8 december 2018, p. 55-57 van voornoemd proces-verbaal.
7.Voorlopig sectierapport NFI [deskundige] (arts en forensisch patholoog) d.d. 11 december 2018, p. 63-66 van voornoemd proces-verbaal.
8.Aanvullend bericht NFI [deskundige] (arts en patholoog) d.d. 3 januari 2019, p. 67-74 van voornoemd proces-verbaal.