ECLI:NL:RBOBR:2019:4546

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
19/574
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor fysiotherapie op grond van de Participatiewet

Op 5 augustus 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.L. Ross, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, vertegenwoordigd door mr. A. Spaan. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat fysiotherapie onder het zorgpakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) valt en daarmee een voorliggende voorziening is. Eiseres stelde dat zij geen recht had op vergoeding van de kosten, omdat zij slechts een basis zorgverzekering had en geen aanvullende verzekering kon betalen. De rechtbank oordeelt dat de Zvw als een toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd, en dat er geen acute noodsituatie was die bijstand op grond van artikel 16 van de Participatiewet rechtvaardigde.

De rechtbank concludeert dat de medische informatie van eiseres niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een levensbedreigende situatie of blijvend ernstig letsel. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van verweerder om de aanvraag voor bijzondere bijstand af te wijzen, bevestigd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Spaan).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van fysiotherapie afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is op 15 augustus 2018 geopereerd in verband met peesontstekingen bij twee vingers van haar rechterhand. Op 21 september 2018 is eiseres ter controle bij haar behandelend arts geweest. Deze heeft op 26 september 2018, in een brief gericht aan de huisarts van eiseres, geschreven dat eiseres nog klachten heeft, meer specifiek een stram gevoel en ze kan nog steeds geen vuist maken. Daarnaast heeft eiseres last van haar knokkels en haar vingers zijn nog gezwollen. Volgens de arts is dit een vrij normaal verloop ruim vijf weken na de ingreep. De arts adviseert fysiotherapie om eiseres goed op gang te helpen. Eiseres heeft haar arts gezegd dat zij niet verzekerd is voor fysiotherapie. Dat maakt de situatie natuurlijk lastig, aldus de arts. Vervolgens heeft de arts oefeningen met eiseres besproken.
Eiseres heeft op 25 september 2018 een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie ingediend bij verweerder.
2. In het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing van de aanvraag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit artikel 2.6 van het Besluit zorgverzekering blijkt dat fysiotherapie tot het zorgpakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort. Dit is een voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw. Daarnaast is er volgens verweerder geen sprake van een acute noodsituatie op grond waarvan bijstandverlening op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw aan de orde zou zijn.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en is van mening dat zij wel recht heeft op vergoeding van de kosten van fysiotherapie. De medische informatie die eiseres reeds heeft overgelegd onderbouwt naar haar mening haar stelling. Eiseres is van mening dat niet gesproken kan worden van een voorliggende voorziening nu zij slechts een basis zorgverzekering heeft en fysiotherapie slechts in een aanvullende zorgverzekering vergoed wordt. Eiseres kan een aanvullende verzekering niet betalen en in dit specifieke geval is de Zvw dan ook geen voorliggende voorziening. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij de bestuursrechtelijke zorgpremie moet betalen aan het College voor Zorgverzekeringen en dat zij dientengevolge geen aanvullende zorgverzekering kan afsluiten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Pw – voor zover relevant – bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
6. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Pw kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
7. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:640), is voor de kosten van paramedische hulp de Zvw en het daarop gebaseerde Besluit zorgverzekering in beginsel aan te merken als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de kosten van fysiotherapie de Zvw als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd. Op grond van artikel 15, eerste lid, Pw heeft eiseres dan geen recht op bijzondere bijstand. Dat eiseres zich voor deze kosten niet aanvullend heeft verzekerd en om die reden de kosten niet vergoed krijgt maakt, zo blijkt uit de genoemde vaste rechtspraak, niet dat geen sprake is van een voorliggende voorziening.
9. Dit is slechts anders indien sprake is van een acute noodsituatie als bedoeld in artikel 16 van de Pw. Artikel 16, eerste lid, van Pw biedt de mogelijkheid om in afwijking van onder meer artikel 15 van de Pw bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:613).
10. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen acute noodsituatie als hiervoor bedoeld hoeven zien. Uit de door eiseres overgelegde medische informatie blijkt niet dat, wanneer de kosten van fysiotherapie niet vergoed worden, er een situatie zal ontstaan die voor eiseres levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg zal hebben. Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat van zeer dringende redenen in het geval van eiseres geen sprake is. Dit standpunt is door verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.P.A. Burghoorn, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van der Bruggen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 5 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.