ECLI:NL:RBOBR:2019:4541

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
01/860005-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld in het verkeer met dodelijke afloop door beroepsbestuurder van een vrachtauto

Op 5 augustus 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beroepsbestuurder van een vrachtauto, die op 9 oktober 2018 in Eindhoven een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur en negeerde matrixborden die een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur aangaven. Hierdoor botste hij met onverminderde snelheid tegen de achterzijde van een stilstaande personenauto, wat leidde tot de dood van de bestuurder van die auto, genaamd [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat resulteerde in een verkeersongeval met dodelijke afloop. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit en heeft hem een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van voorzichtigheid in het verkeer, vooral voor beroepschauffeurs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860005-19
Datum uitspraak: 5 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 juni 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 oktober 2018 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto (merk DAF) met daaraan gekoppeld een aanhanger, daarmede rijdende over de weg, A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur en/of - zijn snelheid niet te matigen conform de aldaar boven de door hem gevolgde rijstrook aangebrachte matrixborden die middels knipperende lampen een snelheidsbeeld van 50 kilometer per uur weergaven en/of
- met nagenoeg onverminderde snelheid tegen de achterzijde van een door filevorming stilstaande personenauto (merk Toyota) te rijden, tengevolge van welke aanrijding de bestuurder van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2018 te Eindhoven als bestuurder van een vrachtauto met daaraan gekoppeld een aanhanger, daarmee rijdende op de weg, A2, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan gelet op de verkeerssituatie ter plaatse geboden en/of verantwoord was en/of tegen de achterzijde van een door filevorming stilstaande personenauto is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan (zoals hierna bewezen is verklaard).
Nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een
opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 juli 2019; - het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2018203345 (pagina 8 e.v. zaaksdossier), inhoudende de bevindingen van de verbalisant [verbalisant]; en
het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (A2 166.5 Eindhoven)

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 oktober 2018 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto (merk DAF) met daaraan gekoppeld een aanhanger, daarmede rijdende over de weg, A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- te rijden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur en - zijn snelheid niet te matigen conform de aldaar boven de door hem gevolgde rijstrook aangebrachte matrixborden die middels knipperende lampen een snelheidsbeeld van 70 kilometer per uur weergaven en
- met onverminderde snelheid tegen de achterzijde van een door filevorming stilstaande personenauto (merk Toyota) te rijden, tengevolge van welke aanrijding de bestuurder van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de volgende straf geëist:
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren geëist;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk; en
  • een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden,
  • met een proeftijd van 2 jaren voor deze voorwaardelijke straffen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich aan de eis van de officier van justitie ten aanzien van de taakstraf en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, maar verzet zich tegen oplegging van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als beroepsbestuurder van een vrachtauto niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse. Hij heeft hierdoor niet tijdig gezien dat zich voor hem een file had gevormd. Verdachte heeft op het laatste moment nog proberen uit te wijken, maar is desalniettemin met onverminderde snelheid achterop de personenauto van het [slachtoffer] gereden. [slachtoffer] is als gevolg van deze botsing komen te overlijden.
Het behoeft geen betoog dat het gemis van het overleden slachtoffer voor zijn nabestaanden, in het bijzonder zijn weduwe, onbeschrijflijk en onherstelbaar leed oplevert. Namens de weduwe van het slachtoffer is ter zitting ook verwoord wat de gevolgen voor haar zijn; “Mijn wereld staat stil”, aldus de weduwe.
Strafoplegging, in welke vorm ook, zal het verlies van hun dierbare naaste niet kunnen goedmaken. Strafoplegging dient dan ook in dit geval geen ander doel dan inscherping van de norm dat men zich voorzichtig dient te gedragen als men zich in het verkeer begeeft. Verdachte in het bijzonder had van deze norm doordrongen moeten zijn, aangezien hij vrachtwagenchauffeur van beroep is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken, waarin voor bepaalde strafbare feiten uitgangspunten voor de strafmaat zijn neergelegd.
Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer is overleden, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zeer schuldbewust is. Hij heeft zich opengesteld voor contact met de nabestaanden en is met hen voorafgaand aan de zitting het gesprek aangegaan.
Alles afwegende acht de rechtbank in het onderhavige geval oplegging van een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen conform de eis van de officier van justitie passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding daarnaast nog een (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Gevangenisstraffen plegen doorgaans te worden opgelegd als een verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden of als sprake is van een hogere mate van schuld, zulks is hier geenszins aan de orde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
6 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongevalbetreft waardoor een ander wordt gedood. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.

taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met eenproeftijd van 2 jaren.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 5 augustus 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.