ECLI:NL:RBOBR:2019:4455

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
18/3121
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Yigitdol, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door E.H.J.A. Olthof. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar Ziektewetuitkering per 12 juni 2018 te beëindigen. Dit besluit volgde op een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) na een periode van arbeidsongeschiktheid van 52 weken. Eiseres stelde dat haar psychische en lichamelijke beperkingen niet adequaat waren beoordeeld en dat de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet overeenkwam met haar werkelijke situatie. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de door hem vastgestelde beperkingen passend waren. Eiseres had niet voldoende onderbouwd waarom de FML onjuist was en de rechtbank zag geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/3121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Yigitdol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 12 juni 2018.
Bij besluit van 15 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres is op 11 mei 2017 gestart via Tempo Team Uitzenden BV als productiemedewerker wasserij. Op de tweede werkdag meldde zij zich ziek omdat zij de drukte niet aan kon. Na 52 weken van arbeidsongeschiktheid heeft een zogenoemde Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Deze beoordeling heeft geleid tot de in geding zijnde besluitvormig.
Geschil
2. Volgens verweerder is eiseres weliswaar niet in staat om haar eigen werk als productiemedewerker wasserij te verrichten, maar zij kan wel in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor haar geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. Omdat zij hiermee meer dan 65% kan verdienen van het loon voordat zij ziek werd, heeft eiseres met ingang van 12 juni 2018 geen recht meer op een ZW-uitkering.
3. Eiseres heeft in de eerste plaats verwezen naar wat zij in de gronden van bezwaar en tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd, en heeft verzocht om dat als herhaald en ingelast te beschouwen. Omdat eiseres met deze algemene grond niet heeft toegelicht waarom zij het niet eens is met de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de beslissing op het bezwaar van eiseres, zal de rechtbank hieraan voorbij gaan.
4. Eiseres voert verder – kort samengevat – aan dat verweerder haar psychische en lichamelijke beperkingen heeft onderschat. Veel van de door eiseres genoemde klachten worden niet in de ten aanzien van haar opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) genoemd. Volgens eiseres is het opmerkelijk dat de door bedrijfsarts P. Bouwmeister opgestelde FML van 28 maart 2018 op substantiële aspecten afwijkt van de FML die is opgesteld door de primaire verzekeringsarts. Ook is de door haar ingebrachte medische informatie onvoldoende in beschouwing genomen. Eiseres wijst ter ondersteuning van haar standpunt op de brieven van neuroloog dr. R. Gons van 15 september 2016 en
19 oktober 2018, de brief van revalidatiearts dr. W. Wetheim van 1 augustus 2017, de brief van revalidatiearts dr. I. Brands van 6 november 2018 en een huisartsenjournaal van
10 september 2018. Eiseres heeft ten slotte het verslag van een neuropsychologisch onderzoek van 12 december 2018 overgelegd.
Beoordeling
5. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (Bezwaar & Beroep, hierna: B&B) een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.
6. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht en eiseres heeft gezien op het spreekuur van 19 april 2018, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B de bevindingen van de verzekeringsarts, na aanvulling van een beperking ten aanzien van de persoonlijke veiligheid in verband met haar duizeligheidsklachten, onderschreven. Hij heeft daartoe eveneens de dossiergegevens bestudeerd, eiseres gezien op de hoorzitting van 6 september 2018 en een aanvullend medisch onderzoek gedaan in aansluiting op de hoorzitting. Ook heeft de verzekeringsarts B&B de door eiseres in de bezwaarfase overgelegde medische informatie van de huisarts, gynaecoloog, neuroloog en van de POH/GGZ kenbaar betrokken bij zijn heroverweging. De rechtbank is niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts B&B inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. Verweerder is ermee bekend dat eiseres diverse lichamelijke en psychische klachten heeft en de rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat verweerder de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. Zo heeft de verzekeringsarts B&B gemotiveerd aangegeven dat, gezien de mate en ernst van de medische aandoening van eiseres, de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen passend, afdoende en adequaat zijn. De fysiek zwaarder belastende factoren zijn in voldoende mate afgegrensd, er is rekening gehouden met een beperkte psychische belastbaarheid, belastende sociale factoren zijn beperkt en het arbeidspatroon houdt rekening met een gestructureerd dag- / nachtritme. Verder wijst de verzekeringsarts B&B erop dat de activiteiten die eiseres verricht zoals vermeld bij de dagbesteding deze conclusie ondersteunen. De verzekeringsarts B&B heeft wel een aanvullende beperking op de FML opgenomen ten aanzien van de persoonlijke veiligheid (beperking op het werken op grote hoogte, met gevaarlijke machines of beroepsmatig chaufferen) vanwege de gemelde duizeligheidsklachten. Wat betreft de in beroep overgelegde medische informatie die nog niet eerder bij verweerder bekend was, volgt de rechtbank verweerder in zijn hiernavolgende redeneringen. Over het huisartsenjournaal van 10 september 2018 heeft verweerder opgemerkt dat de verzekeringsarts B&B al beschikte over een huisartsenjournaal met medische informatie van de huisarts tot 29 juni 2018, zodat hij al beschikte over alle voor de datum in geding 12 juni 2018 relevante informatie van de huisarts. Over de brief van de revalidatiearts van 6 november 2018 heeft verweerder opgemerkt dat hieruit blijkt dat eiseres pas ruim na de datum in geding, namelijk 21 augustus 2018, op de polikliniek werd gezien. Voorts blijkt hieruit dat over de resultaten van het ingezette revalidatietraject nog niets kan worden gezegd omdat eiseres hiermee pas zeer recent is gestart. Het vormt voor verweerder daarom geen aanleiding om een gewijzigd standpunt in te nemen over de beperkingen op de datum in geding. De stelling van eiseres dat de door de bedrijfsarts opgestelde FML op substantiële aspecten afwijkt van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML, leidt verweerder ook niet tot de conclusie dat de door de verzekeringsarts vastgestelde FML onjuist is vastgesteld. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het in de eerste plaats de uitsluitende taak is van de verzekeringsarts om beperkingen van een verzekerde in kaart te brengen en in de tweede plaats kan er niet aan worden voorbij gegaan dat de door de bedrijfsarts opgestelde FML dient om de re-integratiemogelijkheden van eiseres in kaart te brengen, en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 september 2009 (ECLI:NL:CRVB:BJ7039) .
8. In het door eiseres in beroep overgelegde verslag van het neuropsychologisch onderzoek op 14 december 2018, ziet verweerder ook geen aanleiding om een gewijzigd standpunt in te nemen. In dit verslag heeft psycholoog S. Rakels vermeld dat het neuropsychologisch onderzoek is afgebroken, omdat de inschatting is dat op dit moment geen accurate weergave van de huidige cognitieve mogelijkheden van eiseres gegeven kan worden. Ook de testresultaten in het verslag kunnen dus niet beschouwd worden als een accurate weergave van haar optimale cognitieve mogelijkheden. De rechtbank ziet om dezelfde reden geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door verweerder en de bij het bestreden besluit aangenomen (objectiveerbare) beperkingen voor eiseres.
9. Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres forsere klachten ervaart dan blijkt uit de door verweerder vastgestelde beperkingen en dat niet alle klachten die eiseres heeft genoemd zijn verdisconteerd in de vastgestelde belastbaarheid, maar het is niet de taak van verweerders verzekeringsartsen om alle – subjectief ervaren – klachten te inventariseren, maar om te beoordelen welke beperkingen en mogelijkheden de verzekerde heeft in het licht van objectief vast te stellen ziekte en/of gebrek. De subjectieve beleving van eiseres van haar klachten is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen.
10. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn, omdat zij niet beschikt over de voor de functies vereiste krachten en bekwaamheden.
11. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien. Daarbij is hij ingegaan op de door eiseres in bezwaar aangevoerde arbeidskundige gronden. In beroep heeft eiseres niet aangegeven of en waarom zij het daarmee niet eens is.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.J. Kohl, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 7 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.