ECLI:NL:RBOBR:2019:4451

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
18/700
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. T.P.M. Kouwenaar, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door A.G. Lavrijsen. De zaak betreft de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van de eiser, die op 11 april 2017 zou eindigen, en de vaststelling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering op 17 april 2018. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van zijn werkgever gegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als vrachtwagenchauffeur werkte, zich op 13 augustus 2012 ziek meldde vanwege rugklachten en later ook psychische klachten ontwikkelde. De rechtbank heeft het procesverloop besproken, inclusief de zitting op 30 november 2018, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven een rapport van Ergatis in te dienen, wat hij heeft gedaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de verzekeringsarts B&B niet verplicht is om informatie bij de behandelend sector op te vragen, maar dat het in dit geval wel zorgvuldiger was geweest om de volledige medische rapportage van Ergatis te betrekken bij de beoordeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel er een zorgvuldigheidsgebrek was in de bezwaarfase, dit in beroep was hersteld door de verzekeringsarts B&B die de volledige rapportage had betrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.002,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.P.M. Kouwenaar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2017 heeft verweerder vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser eindigt op 11 april 2017 en dat eiser vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering (klasse 35-45%).
Bij besluit van 5 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers werkgever gegrond verklaard en vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat zijn WGA-vervolguitkering eindigt op 17 april 2018.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiser is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst om (de gemachtigde van) eiser de gelegenheid te bieden een rapport van Ergatis op te vragen en in te dienen.
Eiser heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt en een rapport van Ergatis van 22 mei 2017 ingediend, waarop verweerder heeft gereageerd. Eiser heeft hier vervolgens weer op gereageerd.
Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser werkte als vrachtwagenchauffeur bij vrachtvervoerbedrijf Dinant van Iterson V.O.F. (de werkgever). Op 13 augustus 2012 heeft hij zich ziek gemeld vanwege rugklachten, gevolgd door psychische klachten. Vanaf 11 augustus 2014 ontvangt eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 41%.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever heeft verweerder, op basis van onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar & beroep (B&B) en de arbeidsdeskundige B&B, de arbeidsongeschiktheid van eiser nader vastgesteld naar een percentage van 27,17%. Gelet op deze vaststelling heeft verweerder bij brief van 11 december 2017 de werkgever en eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om de WIA-uitkering van eiser te beëindigen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig zijn voornemen beslist.
3. Eiser voert – kort samengevat – aan dat verweerders onderzoek onzorgvuldig is. Hij wijst er op dat hij op verzoek van de werkgever door Ergatis is onderzocht en dat verweerder heeft nagelaten om de (volledige) rapportage, dat Ergatis naar aanleiding van dat onderzoek heeft opgemaakt, op te vragen en te betrekken bij de beoordeling. Evenmin heeft verweerder een adequaat zelfstandig onderzoek verricht, onder meer naar de psychische beperkingen van eiser.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts of een verzekeringsarts B&B. Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
5. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 20 november 2017 blijkt dat hij destijds niet beschikte over de volledige medische rapportage van Ergatis. De verzekeringsarts B&B heeft, zo volgt uit het rapport van 20 november 2017, op verzoek van de werkgever enkele maanden gewacht op de uitkomsten van het onderzoek door Ergatis, maar de werkgever heeft uiteindelijk geen volledig rapportage overgelegd. De verzekeringsarts B&B beschikte wel over de lekenrapportage en een door Ergatis opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML). Uit de e-mailwisseling tussen de gemachtigde van de werkgever en verweerder blijkt dat voor het toezenden van de volledige medische rapportage aan verweerder een machtiging van eiser van belang werd geacht. Na de behandeling op zitting heeft (de gemachtigde van) eiser de volledige medische rapportage van Ergatis van 22 mei 2017 overgelegd. Verweerder heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts B&B van 26 februari 2019, die daarin heeft vermeld dat de |FML naar aanleiding van de rapportage van Ergatis wordt aangescherpt.
6. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts B&B niet verplicht is om informatie bij de behandelend sector op te vragen en in beginsel op zijn eigen oordeel mag afgaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863). Gebleken is dat de FML, die de verzekeringsarts B&B naar aanleiding van het onderzoek van 20 november 2017 had vastgesteld, afweek van de medische beperkingen die zijn vermeld in de door Ergatis opgestelde FML, naar aanleiding waarvan de verzekeringsarts B&B zijn FML in beroep alsnog heeft aangepast. Gelet hierop had het met het oog op een volledig en zorgvuldig onderzoek op de weg van de verzekeringsarts B&B gelegen om reeds in de bezwaarfase kennis te nemen van de volledige medische rapportage van Ergatis en daarvoor toestemming te vragen aan eiser. Omdat de verzekeringsarts B&B dat niet heeft gedaan, is het onderzoek in zoverre onvolledig en onzorgvuldig geweest.
7. De rechtbank is ziet echter geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. In beroep heeft door de verzekeringsarts B&B de volledige medische rapportage van Ergatis immers alsnog betrokken in de beoordeling. Omdat aldus het aan het bestreden besluit klevende zorgvuldigheidsgebrek in beroep is gerepareerd en eiser daardoor niet langer is benadeeld, passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Wel zal verweerder op de hierna te melden wijze de proceskosten van eiser en het door hem betaalde griffierecht moeten vergoeden.
8. De rechtbank acht verweerders onderzoek voor het overige voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat uit de rapporten van 20 november 2017 en 5 februari 2018 volgt dat de verzekeringsarts B&B het dossier heeft bestudeerd en eiser heeft gezien op het spreekuur op 30 mei 2017, waarbij een anamnese is afgenomen en eiser psychisch en lichamelijk is onderzocht. Het betoog dat verweerder geen zelfstandig medisch onderzoek heeft verricht, dat rapportage van Ergatis niet actueel is en dat eisers klachten nadien zijn toegenomen, maakt niet dat verweerders onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. De rapportage van Ergatis dateert weliswaar van voor de datum in geding, maar de verzekeringsarts B&B heeft zich niet alleen op de rapportage van Ergatis gebaseerd maar heeft daarnaast eigen onderzoek verricht. Daarbij heeft de verzekeringsarts B&B zich gericht op de datum in geding en eventuele wijzigingen in de situatie van eiser na de rapportage van Ergatis zijn door de verzekeringsarts B&B meegenomen in het eigen onderzoek.
9. De rechtbank komt vervolgens toe aan verweerders inhoudelijke beoordeling.
10. Eiser voert aan dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat en hij de geduide functies niet kan verrichten.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. Verweerder is ermee bekend dat eiser nek- en rugklachten (discopathie cervicaal en hernia) heeft en een aanpassingsstoornis en de rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat verweerder de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. In het rapport van 29 november 2018 is de verzekeringsarts B&B ingegaan op de door eiser in beroep overgelegde medische informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts B&B heeft op psychisch gebied een verbetering geconstateerd, maar gelet op de psychische voorgeschiedenis van eiser en mede vanuit preventief oogpunt, zijn er beperkingen aangenomen ten aanzien van stresserende arbeid, waaronder een voorspelbare werksituatie en werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 26 februari 2019 aangegeven dat de onderzoeksgegevens en diagnostiek uit de rapportage van Ergatis grotendeels overeenkomen met de eigen bevindingen, zowel op psychisch als op fysiek vlak. De verzekeringsarts B&B heeft de verschillen toegelicht en de FML ten aanzien van het hand- en vingergebruik (punt 4.3), schroefbewegingen met hand en arm (punt 4.7.) en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk (punt 5.8) aangescherpt. De rechtbank heeft geen reden om de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts B&B te twijfelen.
12. Voor eiser zijn de functies chauffeur heftruck (SBC-code 111270), bestucker (SBC-code 267050) en printmonteur conventioneel (SBC-code 11180) geschikt bevonden. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de functies voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dient verweerder aan eiser het griffierecht te vergoeden.
15. Ook ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage voor de door een derde beroepsmatig aan eiser verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,00 (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 501,00, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 2 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.