ECLI:NL:RBOBR:2019:4419

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
19/1429
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onredelijk late indiening na aanvraag gemeentelijk monument

In deze zaak heeft eiseres, een stichting, op 2 november 2011 een verzoek ingediend om een kerkgebouw aan te wijzen als gemeentelijk monument. Na jaren van wachten en geen tijdige beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, heeft eiseres op 19 mei 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag al meer dan zeven jaar geleden was ingediend en dat eiseres pas na deze lange periode beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. De rechtbank benadrukt dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep niet betekent dat verweerder niet alsnog op de aanvraag moet beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, en is openbaar gemaakt op 29 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2019 in de zaak tussen

[stichting] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder

(gemachtigde: E. Knoop).

Overwegingen

Op 2 november 2011 heeft eiseres verzocht om aanwijzing van de [naam] aan het [adres] in [woonplaats] aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Eiseres heeft op 19 mei 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar
aanvraag.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is gesloten op 26 juli 2019.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat het beroep kennelijk gegrond, ongegrond of niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld voor de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep. Daartegen kan krachtens artikel 8:1 van de Awb beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk, indien het
beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Eiseres heeft op 2 november 2011 de aanvraag gedaan voor aanwijzing als gemeentelijk monument van het kerkgebouw aan het [naam] te [woonplaats] . Volgens het verweerschrift is besluitvorming hierover aangehouden omdat verweerder hiervoor niet meer tijd en mankracht beschikbaar heeft en omdat de eigenaar van het pand vooralsnog geen voorstander is van aanwijzing als gemeentelijk monument.
Bij brief van 16 maart 2012 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op dwangsommen als niet binnen twee weken zou worden beslist. Op 5 juni 2012 heeft eiseres verweerder medegedeeld dat de volledige dwangsom van € 1.260,00 is verbeurd. Nadien heeft eiseres bij verweerder bij brief van 3 september 2012 aanspraak gemaakt op uitbetaling van de maximaal te verbeuren dwangsom van € 1.260,00, in reactie op brieven van verweerder van 10 juli 2012 en 14 augustus 2012 met de strekking dat verweerder uitbetaling van verbeurde dwangsommen weigerde. Op 2 oktober 2012 heeft verweerder aangegeven de dwangsom toch uit te keren. Daarna heeft eiseres per mail en telefonisch navraag gedaan over de voortgang van de besluitvorming, in ieder geval op 24 en 25 juli 2017. Nadien heeft eiseres tot 19 mei 2019 gewacht met het indienen van onderhavig beroep.
De rechtbank stelt vast dat eiseres aldus ruim 7 jaar en 6 maanden na het indienen van de aanvraag, en ruim 7 jaar en 2 maanden na de ingebrekestelling, onderhavig beroep wegens niet-tijdig beslissen heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroepschrift daarmee onredelijk laat ingediend. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor de duidelijkheid wijst de rechtbank partijen erop dat de niet-ontvankelijkheid van dit beroep niet wegneemt dat verweerder (al lang) op de aanvraag van eiseres had moeten beslissen en dat dit alsnog zal moeten gebeuren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van der Bruggen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan in verzet worden gekomen bij deze rechtbank.