ECLI:NL:RBOBR:2019:4400

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
01/997008-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan mestfraude door valse transportmeldingen en oprichting criminele organisatie

Op 25 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan een omvangrijke mestfraude. De verdachte heeft een criminele organisatie opgezet en valse transportmeldingen gedaan bij de Dienst Regelingen, wat heeft geleid tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de voorwaardelijke straf een compensatie is voor de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 9 februari 2017, en de tenlastelegging is in de loop van de procedure gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse vervoersbewijzen voor dierlijke meststoffen, en dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan verboden gedragingen die in strijd zijn met de Meststoffenwet. De rechtbank heeft de betrokkenheid van verschillende rechtspersonen en natuurlijke personen bij de mestfraude onderzocht en heeft vastgesteld dat de verdachte op systematische wijze de regels heeft geschonden, wat heeft geleid tot oneerlijke concurrentie binnen de agrarische sector. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft de overige feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/997008-11
[verdachte]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997008-11
Datum uitspraak: 25 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20, 21, 24, 25 en 27 juni 2019 en 11 juli 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 februari 2017. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 oktober 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of (een) ander(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Lierop en/of Someren en/of Nederweert en/of Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of Ysselsteyn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van 37, althans een aantal vals(e) of vervalst(e) Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (hierna VDM's) waarop los- en/of laadmeldingen (met vermelding van plaats en/of leverancier en/of mestcode) stonden vermeld, zijnde voornoemde VDM’s een schrift/geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, dan wel dat verdachte(n) opzettelijk zodanig(e) geschrift(en) heeft/hebben afgeleverd en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist/wisten en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruiken hierin dat zij en/of haar medeverdachte(n), dit/deze geschrifte(n) voorhanden heeft gehad en/of heeft verzonden en heeft doen verzenden aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en/of heeft afgeleverd aan opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
  • op 17 VDM's (genummerd: [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] , [VDM 4] , [VDM 5] , [VDM 6] , [VDM 7] , [VDM 8] , [VDM 9] , [VDM 10] , [VDM 11] , [VDM 12] , [VDM 13] , [VDM 14] , [VDM 15] , [VDM 16] en [VDM 17] , p 5839 t/m 5872 (map 15)) (telkens) in strijd met de waarheid is dat er (vaste) mest is geladen op en is afgeleverd door het bedrijf aan de [adres leverancier 1] te Nederweert-Eind ( [leverancier 1] ) aan verdachte(n) in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 19 april 2010 en/of
  • op 10 VDM's (genummerd: [VDM 18] , [VDM 19] , [VDM 20] , [VDM 21] , [VDM 22] , [VDM 23] , [VDM 24] , [VDM 25] , [VDM 26] en [VDM 27] p. 5579 t/m 4496 (map 12)), (telkens) in strijd met de waarheid is vermeld dat (onbewerkte/ongescheiden) mest is geladen bij het bedrijf aan de [adres leverancier 2] te Ysselsteyn ( [leverancier 2] ) en is afgeleverd aan verdachte(n) in of omstreeks 30 april 2010 en/of
  • op 8 VDM's (genummerd: [VDM 28] , [VDM 29] , [VDM 30] , [VDM 31] , [VDM 32] , [VDM 33] , [VDM 34] en [VDM 35] , p. 5579 t/m 4496 (map 12)), (telkens) in strijd met de waarheid is vermeld dat er (bewerkte/gescheiden) mest is gelost bij het bedrijf aan de [adres leverancier 2] te Ysselsteyn ( [leverancier 2] ) in of omstreeks 30 april 2010 en/of
  • op 2 VDM's (genummerd [VDM 36] en [VDM 37] ) (telkens) in strijd met de waarheid is vermeld dat er (vaste) mest (na scheiding) is geladen door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 3] te Someren ( [leverancier 3] ) op of omstreeks 15 december 2012,
zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
2a: [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks 18 januari 2011 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of (een of meer,) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) een Report Vervoersbewijzen dierlijke Meststoffen (hierna RVDM), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - (telkens) (digitaal) gegevens vertrekt of doen/laten verstrekken aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) - op grond waarvan door deze Dienst (een) RVDM (‘s) werd(en) gegenereerd - terwijl de gegevens op de RVDM betrekking hadden op - onder meer - het laden/lossen van mest door verdachte(n) bij het bedrijf aan [adres leverancier 4] te Oostrum ( [leverancier 4] ) op of omstreeks 18 januari 2011 (RVDM genummerd [RVDM 1] en [RVDM 2] ) terwijl er (telkens) in werkelijkheid geen mest en/of drijfmest geladen c. q. gelost werd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
2b: [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 2] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 april 2010 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of (een of meer) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) een Report Vervoersbewijzen dierlijke Meststoffen (hierna RVDM), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen, immers heeft/hebben zij verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - (telkens) (digitaal) gegevens vertrekt of doen/laten verstrekken aan dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) - op grond waarvan door deze Dienst (een) RVDM (‘s) werd(en) gegenereerd - terwijl de gegevens op de RVDM betrekking hadden op - onder meer - het laden van (drijf)mest door verdachte(n) bij het bedrijf aan de [adres leverancier 5] te Nederweert ( [leverancier 5] ) op of omstreeks 7 maart 2013 (RVDM genummerd [RVDM 3] ) terwijl er (telkens) in werkelijkheid geen mest en/of drijfmest geladen c.q. gelost werd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander, althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
3. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of (een of meer) ander(en) (rechts)perso(o)n(en) die op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2010 tot en met 1 oktober 2014 te Lierop en/of Deurne en/of Nederweert en/of Nederweert-Eind en/of Oostrum en/of Kronenberg en/of Someren en/of Ysselsteyn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) (drijf- en/of vaste) mest, althans dierlijke meststoffen, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld, danwel heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en) was/waren en/of het voorhanden heeft/hebben gehad van deze (hoeveelheden) mest/dierlijke meststoffen, door met betrekking tot die hoeveelheden mest:
  • (fictieve) laad-, los- en/of vervoershandelingen te verrichten en/of te laten/doen verrichten en/of te registreren en/of te laten/doen registreren (op VDM's en/of weegbonnen en/of via/door (valse) (digitale) AGR/GPS-meldingen bij DR) en/of
  • door het doen/laten opslaan van hoeveelheden mest in (een) - niet daarvoor geschikt(e) en/of toereikend(e) - (mest)opslag(en) en/of
  • door het niet inzichtelijk maken van de werkelijke verplaatsing van die (hoeveelheden) mest en/of
  • door het manipuleren van (mest)monsters van (geladen en/of geloste en/of opgeslagen) vrachten mest,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, zulks terwijl verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
4. [bedrijf 1] en/of [bedrijf 5] en [bedrijf 4] en/of [betrokkene 1] en/of een of meer (rechts)personen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2009 tot en met 10 juni 2011, te Lierop, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, de administratie per kalenderjaar niet tijdig, volledig en naar waarheid had/hadden bijgehouden (artikel 34 lid 1 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet) en/of als intermediair - per onderneming - (telkens) geen inzichtelijke administratie had/hadden bijgehouden over:
  • de aan- en/of afvoer van hoeveelheden meststoffen in en/of uit iedere afzonderlijke opslagruimte(n), zodanig dat steeds bleek welke hoeveelheid meststoffen zich in die opslagruimte(n) bevond(en) (artikel 39 lid 2 onder b Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet) en/of
  • de hoeveelheden meststoffen die bij de overdracht van (een) opslagruimte(n) voor meststoffen aan of door een andere intermediair op het moment van overdracht aanwezig was/waren in de desbetreffende opslagruimte(n) (artikel 39 lid 2 onder c Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet)
zulks terwijl verdachte, tezamen en in vereniging met of meer andere (rechts)personen, althans alleen aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
5a: [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 4] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2009 tot en met 7 maart 2013 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of te Oostrum en/of te IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer andere (rechts)personen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer,) andere natuurlijke perso(o)n (en) en/of rechtsperso(o)n (en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere)
- het tezamen en in vereniging met één of in eer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften als bedoeld in artikel 225 lid 2 Wetboek van strafrecht en/of
- het tezamen en in vereniging met één of in eer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen witwassen van (een) voorwerp(en), (dierlijke meststoffen) als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van strafrecht,
- het tezamen het in vereniging met een ander of andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Meststoffenwet,
althans het plegen van misdrijven; van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede)oprichter en/of (feitelijk) (mede)bestuurder was, dan wel aan welke organisatie hij feitelijk leiding heeft gegeven,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2009 tot en met 7 maart 2013 te Lierop en/of te Someren en/of te Nederweert en/of Nederweert-Eind en/of te Venlo en/of te Kronenberg en/of te Deurne en/of te IJsselsteyn en/of te Oostrum, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer andere (rechts)personen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere).
  • het tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften als bedoeld in artikel 225 lid 2 Wetboek van strafrecht en/of
  • het tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen witwassen van (een) voorwerp(en) (dierlijke meststoffen) als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van strafrecht,
  • het tezamen het in vereniging met een ander of andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Meststoffenwet,
althans het plegen van misdrijven;
5b: [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 2] en/of [transportbedrijf] en/of [bedrijf 3] en/of een (of meer) (rechts)perso(o)n(en), op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 te Someren en/of te Lierop en/of te Nederweert en/of te Nederweert-Eind en/of te Oostrum en/of te IJsselsteyn, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer andere (rechts)personen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem verdachte en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 6] en/of (een of meer,) andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere):
  • het tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften als bedoeld in artikel 225 lid 2 Wetboek van strafrecht en/of
  • het tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen (een) geschrift(en,) die/dat bestemd zijn/was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaken en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van strafrecht en/of
  • het tezamen en in vereniging met één of in eer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen witwassen van (een) voorwerp(en) (dierlijke meststoffen) als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van strafrecht,
althans het plegen van misdrijven; van welke organisatie verdachte (feitelijk) (mede)oprichter en/of (feitelijk) (mede) bestuurder was, dan wel aan welke organisatie hij feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien liet vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 te Lierop en/of te Someren en/of te Nederweert en/of Nederweert-Eind en/of te Venlo en/of te Kronenberg en/of te Deurne en/of te lJsselsteijn en/of te Oostrum, althans in Nederland en/of België en/of Polen en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met één of meer andere (rechts)personen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem verdachte en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 6] en/of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere):
  • het tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften als bedoeld in artikel 225 lid 2 Wetboek van strafrecht en/of
  • het tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen (een) geschrift(en) die/dat bestemd zijn/was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaken en/of doen opmaken en/of doen laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of doen laten vervalsen als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van strafrecht en/of
  • het tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen witwassen van (een) voorwerp(én) (dierlijke meststoffen)n als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van strafrecht,
althans het plegen van misdrijven.

De formele voorvragen.


De geldigheid van de dagvaarding.
Ter terechtzitting van 20 juni 2019 heeft de verdediging bij wijze van preliminair verweer een beroep op de nietigheid van de dagvaarding gedaan. Dit verweer is op die zitting door de rechtbank verworpen. Deze beslissing van de rechtbank is verwoord in het van de zitting van 20 juni 2019 opgemaakte proces-verbaal.
Bij pleidooi heeft de verdediging het beroep op nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het als feit 3 ten laste gelegde witwasdelict herhaald [pleitnota punten 189 en 190]. Volgens de verdediging is niet duidelijk tegen welke concrete gedragingen verdachte zich heeft te verdedigen. De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat de tenlastelegging ten aanzien van dit feit onvoldoende duidelijk is en de dagvaarding ten aanzien van dit feit nietig dient te worden verklaard.
Bij de beraadslaging in raadkamer is de rechtbank niet tot een ander oordeel gekomen over de geldigheid van de als feit 3 aan verdachte ten laste gelegde gedraging. De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde gedragingen, gelet op de samenhang die tussen alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bestaat, in combinatie bezien met de inhoud van het gehele zaakdossier, voldoende duidelijk en concreet zijn omschreven, zodat verdachte zich heeft kunnen voorbereiden op zijn verdediging. Aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is dan ook voldaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De dagvaarding is ook voor zover die ziet op feit 3 geldig.

De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.

Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij oprichter is geweest van en feitelijk leidinggever aan een criminele organisatie van rechtspersonen en natuurlijke personen, die zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan mestfraude door het plegen van valsheid in geschrifte, het witwassen van de daaruit verkregen opbrengsten en het niet voeren van een administratie overeenkomstig de bepalingen van de Meststoffenwet.
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de feiten waarbij een primair en subsidiair variant ten laste is gelegd acht de officier van justitie de primaire variant wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van verdachte bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.

vrijspraken
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Door de verdediging is een aantal verweren gevoerd, strekkende tot vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde witwasdelict. Een van die verweren luidt dat het witwassen van (fictieve) mest niet kan worden bewezen omdat de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen, daaronder begrepen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [transportbedrijf] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] , de (fictieve) mest niet uit misdrijf hebben verkregen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen de (fictieve) mest hebben verkregen door het doen van valse meldingen van mesttransporten. Eerst nadat die valse meldingen waren gedaan, is de (fictieve) mest verkregen. De rechtbank is van oordeel dat het verwerven van de (fictieve) mest derhalve heeft plaatsgevonden
nadathet daaraan ten grondslag liggende misdrijf, te weten het doen van voormelde valse meldingen, is gepleegd. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de hiervoor genoemde rechtspersonen de (fictieve) mest hebben verkregen uit enig door verdachte voorafgaande aan de ten laste gelegde witwashandelingen gepleegd misdrijf, beoordeeld naar de geldende witwasbepalingen in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2010 tot en met 1 oktober 2014.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de hiervoor genoemde rechtspersonen zich aan witwassen schuldig hebben gemaakt. Daaruit volgt dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding aan dit witwasdelict kan hebben gegeven. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Nu de rechtbank verdachte op basis van het hiervoor besproken verweer zal vrijspreken, laat de rechtbank de andere verweren die de verdediging heeft gevoerd strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde witwasdelict onbesproken.
Ten aanzien van het onder 5b ten laste gelegde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen, daaronder begrepen [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] in de ten laste gelegde periode van 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 strafbare feiten hebben gepleegd of dat verdachte enige betrokkenheid bij, danwel enige zeggenschap in bedrijfsvoering van deze ondernemingen heeft gehad. Zoals hierna in dit vonnis nader uiteen zal worden gezet, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat [transportbedrijf] in de ten laste gelegde periode van 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat [transportbedrijf] deze feiten zou hebben gepleegd in georganiseerd verband met enig ander rechtspersoon of natuurlijk persoon. Daaruit volgt dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan een [criminele] organisatie die bestond uit de onder 5b genoemde rechtspersonen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verdachte van de onder 5b primair en 5b subsidiair ten laste gelegde feiten vrijspreken.

de bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

bewijsoverwegingen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen die in de bewijsbijlage ten aanzien van de feiten 1, 2a, 2b en 4 zijn opgenomen en uit hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] , [transportbedrijf] , [bedrijf 4] en [bedrijf 5] zich schuldig hebben gemaakt aan zogenaamde mestfraude, door aan- en afvoer van dierlijke meststoffen te fingeren (hierna: transporten) door middel van valse AGR/GPS laad- en losmeldingen. Daarbij is gebruikt gemaakt van vrachtwagens die waren voorzien van een kraantjessysteem dat het mogelijk maakte te registreren dat de tank vol was terwijl die in werkelijkheid leeg was, dat er vijf monsters uit de tank konden worden gehaald en dat daarna – door het kraantje weer om te zetten – werd geregistreerd dat de tank weer vol was, terwijl de tank al die tijd vol was geweest. Deze werkwijze is in de bewijsmiddelen nader omschreven. Van de laad- en losmeldingen worden VDM’s (vervoersbewijzen dierlijke meststoffen) opgemaakt. De VDM-gegevens van deze gefingeerde transporten worden vervolgens verzonden naar de Dienst Regelingen waardoor aan- en afvoer van dierlijke meststoffen wordt verantwoord die in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
17 VDM’s van mesttransporten van en naar [leverancier 1] , gevestigd te Nederweert-Eind aan de [adres leverancier 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijf 1] aan de Dienst Regelingen heeft gemeld dat [bedrijf 1] op 17, 18 en 19 april 2010 zeventien mesttransporten van het bedrijf van [leverancier 1] heeft uitgevoerd. Een van de maten van deze [leverancier 1] , [mede-eigenaar leverancier 1] , heeft bij zijn verhoor verklaard dat deze mesttransporten niet hebben plaatsgevonden, maar dat hij de factuur voor die transporten ten bedrage van
€ 24.460,56 wel heeft betaald [pag. 4264 t/m 4267].
In tegenstelling tot de verdediging acht de rechtbank de verklaring van [mede-eigenaar leverancier 1] betrouwbaar. [mede-eigenaar leverancier 1] belast in die verklaring ook zichzelf en bovendien wordt deze verklaring bevestigd door andere bewijsmiddelen, zoals de uitkomst van analyse van de zeventien hiervoor genoemde VDM’s door [verbalisant 1] [pag. 1850 e.v.]. Uit die analyse blijkt dat de op die VDM’s vermelde gegevens in strijd met de waarheid zijn en dat de transporten waarop die VDM’s zien, niet kunnen hebben plaatsgevonden. [bedrijf 1] heeft weliswaar een bedrag van € 24.460.56 ter zake van de mesttransporten aan [mede-eigenaar leverancier 1] in rekening gebracht maar [mede-eigenaar leverancier 1] heeft verklaard dat dat bedrag naderhand in gedeelten met hem verrekend werd. (pag 4265).
Het verzoek tot het voorwaardelijk horen van de getuige [getuige 1] en [getuige 2] [pleitnota punt 91 t/m 95] wijst de rechtbank af. De rechtbank gebruikt de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet als bewijsmiddel. Evenmin gebruikt de rechtbank die verklaringen om de verklaringen van andere getuigen of de betrouwbaarheid van andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Dit betekent dat er geen reden is die getuigen te horen.
Op grond van de in de bewijsbijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er op 17, 18 en 19 april 2010 geen mesttransporten zijn uitgevoerd door [bedrijf 1] vanaf het bedrijf van [leverancier 1] . De betreffende VDM’s, die het tegendeel zouden moeten bewijzen, zijn daarom valselijk opgemaakt. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank ten aanzien van [bedrijf 1] wettig en overtuigend bewezen.
18 VDM’s van mesttransporten geladen of gelost bij [leverancier 2] , gevestigd te Ysselsteyn aan de [adres leverancier 2] .
Volgens de bij de Dienst Regelingen aangemelde en geregistreerde gegevens zou er op 30 april 2010 door [bedrijf 1] mest zijn geladen en gelost bij het bedrijf van [leverancier 2] . De op die transporten van mest betrekking hebbende VDM’s zijn in de tenlastelegging genoemd als transporten die in werkelijkheid niet zouden hebben plaatsgevonden.
Op 1 mei 2010 hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een controle bij [leverancier 2] verricht [pag. 4454 en 4455]. Daarbij hebben zijn geconstateerd dat twee vrachtwagens van [bedrijf 1] , die gelet op hun uiterlijke kenmerken mest vervoerden, op het terrein van [leverancier 2] stonden in de nabijheid van de varkensstallen. Op basis van het door hen ingestelde onderzoek heeft de officier van justitie – overeenkomstig de bevindingen van verbalisanten – geconcludeerd dat er op 1 mei 2010 geen mest is geladen of gelost bij [leverancier 2] en dat het niet anders kan zijn dan dat de mesttransporten die op 30 april 2010 bij de Dienst Regelingen zijn gemeld, in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.
De waarnemingen die verbalisanten op 1 mei 2010 hebben gedaan, in combinatie met het door hen ingestelde onderzoek bij de Dienst Regelingen naar transporten die naar vaststaat [bedrijf 1] een dag eerder op 30 april 2010 van en naar het bedrijf van [leverancier 2] heeft uitgevoerd, sluiten naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit dat de in de tenlastelegging genoemde transporten op 30 april 2010 daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De waarnemingen van verbalisanten zijn niet gedaan op de dag van de geregistreerde transporten. Hierbij moet worden vastgesteld dat varkenshouder [leverancier 2] niet over deze transporten is gehoord. De bevindingen die de verbalisanten in hun proces-verbaal hebben neergelegd nemen de twijfel over mogelijke mesttransporten op 30 april 2010 niet weg.
Rekening houdend met de mogelijkheid dat op 30 april 2010 daadwerkelijk mesttransporten van en naar het bedrijf van [leverancier 2] hebben plaatsgevonden , acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de daarop betrekking hebbende VDM’s vals zijn. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
2 VDM’s van mesttransporten geladen bij [leverancier 3] , wonende te Someren aan de [adres leverancier 3] .
Uit de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zich op 15 december 2012 om 05.15 uur op het bedrijfsterrein van [leverancier 3] bevonden, dat zij toen zagen dat daar twee vrachtwagens aanwezig waren, dat zij geen laadactiviteiten hebben waargenomen en dat zij omstreeks 06.00 uur bij raadpleging van de register van de Dienst Regelingen constateerden dat door [transportbedrijf] twee laadmeldingen van dierlijke meststoffen op het bedrijf van [leverancier 3] waren gedaan. De daarop betrekking hebbende VDM’s zijn in de tenlastelegging opgenomen onder de nummers [VDM 36] en [VDM 37] .
[leverancier 3] heeft op 15 december 2012 verklaard dat er die dag geen mest op zijn bedrijf is geladen [pag. 2425]. Later, bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 10 juli 2018 heeft [leverancier 3] verklaard dat [verdachte] nooit mest van zijn bedrijf heeft afgevoerd. De verklaringen die [leverancier 3] heeft afgelegd, acht de rechtbank geloofwaardig omdat zijn verklaringen op belangrijke onderdelen worden ondersteund door de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .
Op grond van de in de bewijsbijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er op 15 december 2012 door [transportbedrijf] niet daadwerkelijk mest is geladen op het bedrijven van [leverancier 3] en dat de daarop betrekking hebbende laadmeldingen bij de Dienst Regeling dan ook vals zijn. Dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank ten aanzien van [transportbedrijf] wettig en overtuigend bewezen.
- de betrokkenheid van de diverse rechtspersonen en natuurlijke personen bij het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde overige rechtspersonen -buiten [bedrijf 1] en [transportbedrijf] - en natuurlijke personen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld zoals is ten laste gelegd. De ten laste gelegde betrokkenheid van deze rechtspersonen en natuurlijke personen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2a ten laste gelegde feit.
Uit de in de bewijsbijlage vermelde bewijsmiddelen blijkt dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zich op 18 januari 2011 omstreeks 13.50 uur op het terrein van [bedrijf 1] , gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Oostrum bevonden, dat zij toen hebben gezien dat er een vrachtwagen voorzien van het [kenteken] het terrein op kwam gereden en dat deze vrachtwagen omstreeks 14.15 uur het terrein heeft verlaten. In de tijd dat de vrachtwagen op het terrein is geweest, hebben verbalisanten niet gezien dat er met deze vrachtwagen laad- of losactiviteiten zijn verricht.
Dezelfde dag hebben verbalisanten de registers van de Dienst Regelingen geraadpleegd. Toen hebben zij geconstateerd dat omstreeks 14.00 uur op deze locatie een losmelding van vaste dierlijke meststoffen is gedaan via de AGR-apparatuur van de vrachtwagen voorzien van het [kenteken] , gevolgd door een laadmelding omstreeks 14.09 uur door die vrachtwagen..
Door de verdediging is gesteld dat verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] bij het relateren van hun bevindingen op 18 januari 2011 in het door hen opgemaakte proces-verbaal voornamelijk hebben volstaan met het weergeven van conclusies.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] opgemaakte proces-verbaal [AMB-31, pag. 1747 t/m 1750] dat zij hebben gezien dat de vrachtwagen voorzien van het [kenteken] op 18 januari 2011 tussen 13.50 uur en 14.15 uur op het terrein van [bedrijf 1] gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Oostrum aanwezig is geweest en dat er in die periode geen laad- of losactiviteiten hebben plaatsgevonden met betrekking tot die vrachtwagen.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat verbalisanten hebben volstaan met het relateren van conclusies, mist derhalve feitelijk grondslag. Het door beide verbalisanten opgemaakte proces-verbaal behelst een verslag van hun waarneming ter plaatse, inhoudende dat zij op 18 januari 2011 geen laad- en losactiviteiten van mest hebben geconstateerd op het adres [adres bedrijf 1] te Oostrum. Er zijn onvoldoende feiten gesteld of gebleken die gerede twijfel wekken over deze waarneming. Er is naar het oordeel van de rechtbank ook niet anderszins aannemelijk geworden dat op 18 januari 2011 in werkelijkheid wél mest is geladen en/of gelost op voornoemd adres te Oostrum. De waarnemingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] dat er wel een aan [verdachte] gelieerde vrachtwagen op het terrein aanwezig is maar er niet daadwerkelijk mest wordt geladen en/of gelost vinden steun in de verklaring van getuige [getuige 3] [pag. 3889, 3890]. [getuige 3] heeft namelijk verklaard dat het regelmatig gebeurde dat een vrachtwagen van [verdachte] met een container mest het terrein gelegen aan de [adres bedrijf 1] te Oostrum opreed, daar parkeerde en na een half uur weer vertrok zonder enige activiteit te hebben verricht. Daarnaast wordt de aanwezigheid van de vrachtwagen met het [kenteken] op 18 januari 2011 op het terrein aan [adres leverancier 4] te Oostrom bevestigd door de gegevens die via de AGR-registratie van die vrachtwagen bij de Dienst Regelingen zijn geregistreerd door de RVDM’s met de nummers [RVDM 1] [pag. 4533] en [RVDM 4] [pag. 4534].
Op grond van de in de bewijsbijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er op 18 januari 2011 door [bedrijf 1] niet daadwerkelijk mest is geladen en/of gelost op de door [bedrijf 1] gehuurde locatie gelegen aan [adres leverancier 4] te Oostrum en dat de daarop betrekking hebbende laad- en losmeldingen bij de Dienst Regeling dus vals zijn.
Het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 4] [punt 144 pleitnota] wijst de rechtbank af. De feitelijke gang van zaken over hetgeen op 18 januari 2011 heeft plaatsgevonden, blijkt afdoende uit de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die van de bewijsbijlage deel uitmaken. De wijze waarop en de gegevens die [getuige 4] wel of niet in [gemeente] zou hebben ingevoerd, doen niets af aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die ten aanzien van dit feit in de bewijsbijlage zijn opgenomen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de onder feit 2a ten laste gelegde valsheid in geschrift ten aanzien [bedrijf 1] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging onder 2a genoemde overige rechtspersonen -buiten [bedrijf 1] - en natuurlijke personen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld zoals is ten laste gelegd. De ten laste gelegde betrokkenheid van deze rechtspersonen en natuurlijke personen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2b ten laste gelegde feit.
Uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt [transportbedrijf] aan de Dienst Regelingen gegevens heeft verstrekt inhoudende dat er op 7 maart 2013 door dit bedrijf mest is geladen bij het bedrijf van [leverancier 5] , gelegen aan de [adres leverancier 5] te Nederweert. Deze gegevens zijn gereproduceerd door de Dienst Regelingen in een Report Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen met nummer [RVDM 3] . Deze RVDM heeft de officier van justitie bij conclusie van repliek aan de rechtbank en de verdediging overhandigd.
[leverancier 5] [pag. 4402, 4414 t/m 4416], [betrokkene 2] [pag. 4299] en [betrokkene 3] [pag. 4308] verklaren echter dat op 7 maart 2013 geen mest bij [leverancier 5] is geladen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van deze getuigen betrouwbaar zijn. Deze verklaringen zijn in de kern genomen niet tegenstrijdig en zij vinden steun in de waarnemingen van [verbalisant 7] [pag. 2478, 2479] en de brief van 9 oktober 2013 van [adviseur] namens [leverancier 5] aan de Dienst Regelingen [pag. 5923]. In die brief wordt onder andere verzocht de VDM met nummer [RVDM 3] te verwijderen omdat het transport waarop deze VDM ziet nooit heeft plaatsgevonden.
Op 7 maart 2013 verbleef verdachte in voorlopige hechtenis. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij de mestmonsters, die op die dag bij [leverancier 5] zijn verzameld, heeft veranderd en dat hij hiervoor opdracht van [medeverdachte 7] had gekregen. Door zijn handelwijze heeft [betrokkene 2] bewerkstelligd dat er op de RVDM met nummer [RVDM 3] gegevens in strijd met de waarheid werden vermeld. Nu uit niets is gebleken dat [medeverdachte 7] deze opdracht heeft gegeven in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 6] of dat [bedrijf 6] bij de gefingeerde transporten die op 7 maart 2013 via [leverancier 5] bij de Dienst Regelingen zijn geregistreerd, betrokken is geweest, acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeverdachte 7] die opdracht heeft gegeven in zijn hoedanigheid werknemer van [verdachte] en dat [medeverdachte 7] tijdens de detentie van verdachte de dagelijkse leiding van diens bedrijven had overgenomen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de onder feit 2b ten laste gelegde valsheid in geschrifte ten aanzien van [transportbedrijf] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging onder feit 2b genoemde overige rechtspersonen -buiten [transportbedrijf] - en natuurlijke personen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld zoals is ten laste gelegd. De ten laste gelegde betrokkenheid van deze rechtspersonen en natuurlijke personen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de door [bedrijf 1] , [bedrijf 5] en [bedrijf 4] bijgehouden administratie over de op naam van die rechtspersonen bij de Dienst Regelingen geregistreerde mestopslagsilo’s niet volledig en naar waarheid is gedaan.
Daarnaast maken de zeventien VDM’s waarin melding wordt gemaakt van het laden en lossen van mest bij [leverancier 1] op 17, 18 en 19 april 2010 en het laden/lossen van mest bij [getuige 3] op 18 januari 2011 deel uit van de administratie van [bedrijf 1] Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat deze mesttransporten niet hebben plaatsgevonden en is de rechtbank van oordeel dat de VDM’s die op die transporten zien, ten onrechte in de administratie van [bedrijf 1] zijn opgenomen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de onder feit 4 ten laste gelegde overtreding van de Meststoffenwet ten aanzien van door [bedrijf 1] , [bedrijf 5] en [bedrijf 4] wettig en overtuigend bewezen.
De onder feit 4 ten laste gelegde betrokkenheid van [betrokkene 1] en of rechtspersonen buiten de hiervoor met naam genoemde drie rechtspersonen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van [betrokkene 1] zijn er ontlastende aanwijzingen in het dossier dat hij als katvanger voor verdachte heeft gefungeerd zonder daadwerkelijk ondernemingsactiviteiten te hebben verricht.
Ten aanzien van het onder 5a ten laste gelegde feit.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bewijsbijlage zijn weergegeven, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 1] , [bedrijf 5] , [bedrijf 4] , [transportbedrijf] en de agrariërs die toelieten dat hun bedrijven werden gebruikt voor het fingeren van mesttransporten, hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had.

tussenconclusie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank de onder de feiten 1, 2a, 2b, 4 en 5a primair wettig en overtuigend bewezen. Hierna zal de rechtbank ingaan op de aansprakelijkheid van de diverse personen voor de bewezen verklaarde handelingen en de aansprakelijkheid van verdachte als feitelijk leidinggever.

De aansprakelijkheid van de diverse rechtspersonen en van verdachte als feitelijk leidinggever.
Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen zoals in de tenlastelegging zijn omschreven. Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
- ten aanzien van de onder 3 en 5b primair en 5b subsidiair ten laste gelegde feiten.
Zoals hiervoor al is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de onder 3 genoemde rechtspersonen zich aan witwassen schuldig hebben gemaakt en dat de onder 5b genoemde rechtspersonen in de ten laste gelegde periode van 4 december 2012 tot en met 1 oktober 2014 hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Daaruit volgt dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aan de onder 3, 5b primair en 5b subsidiair ten laste gelegde gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. Van deze onderdelen van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
- ten aanzien van de onder 1, 2a, 2b, 4 en 5a primair ten laste gelegde feiten.
Vooreerst merkt de rechtbank op dat een rechtspersoon slechts kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat de bedrijfsomschrijving van [bedrijf 1] [pag. 344] en [bedrijf 5] [pag. 379] bestond uit de handel in en het bewerken en het exporteren van mest. De bedrijfsomschrijving [bedrijf 4] [pag. 615] bestond uit dienstverlening voor de akker- en/of tuinbouw en het bewerken en verwerken van agrarische producten. De bedrijfsomschrijving van [transportbedrijf] [pag. 974] tenslotte bestond uit het [internationaal] vervoeren van [agrarische] producten.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bewijsbijlage zijn opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor onder het hoofdstuk “de bewijsoverwegingen” is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [bedrijf 1] en [transportbedrijf] zich schuldig hebben gemaakt aan het opmaken van VDM’s en de op die VDM’s gebaseerde RVDM’s, waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat mesttransporten hadden plaatsgevonden en dat [bedrijf 1] , [bedrijf 5] en [bedrijf 4] hun administratie niet tijdig, volledig en naar waarheid hebben bijgehouden door telkens in strijd met de waarheid de aan- en afvoer van meststoffen die zich in hun opslagruimten bevonden in die administratie op te nemen en door in die administratie een onjuiste hoeveelheid meststoffen op te nemen die op het moment van de overdracht van een opslagruimte voor meststoffen in die opslagruimten aanwezig waren in die administratie waren.
De hiervoor genoemde handelingen, het vervoeren van mest en het bijhouden van de daarmee gepaard gaande administratie, waren dienstig aan deze rechtspersonen en pasten binnen de normale bedrijfsvoering van die rechtspersonen. Deze rechtspersonen hebben daardoor de hiervoor geschetste frauduleuze handelingen aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat die handelingen opzettelijk zijn verricht. Deze handelingen en het opzet waarmee die zijn verricht, rekent de rechtbank dan ook aan de diverse rechtspersonen toe.
[bedrijf 1] , [transportbedrijf] , [bedrijf 5] en [bedrijf 4] maakten deel uit van de zogenaamde [bedrijvengroep] . Uit de verklaringen van onder meer [betrokkene 2] [pag. 868 ev], [betrokkene 3] [pag. 1043], [medeverdachte 4] [pag. 1373], [betrokkene 4] [pag. 1451 en 1466], [betrokkene 5] [pag. 3939]. [betrokkene 6] [pag. 3951] en [betrokkene 7] [pag. 4217g] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 juni 2019 afgelegd inhoudende dat hij boven aan de organisatie van de [bedrijvengroep] stond en dat hij de daarbij behorende taken uitvoerde, concludeert de rechtbank dat verdachte binnen de [bedrijvengroep] alle structurele en beleidsbepalende beslissingen nam. Uit het procesdossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte bij het nemen van die beslissingen op zodanig nauwe en bewuste wijze met een of meer anderen heeft samengewerkt dat die anderen als medeplegers van het feitelijk leidinggegeven zouden kunnen worden aangemerkt.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan de onder 1, 2a, 2b, 4 en 5a primair ten laste gelegde verboden gedragingen.

de conclusie
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder 1, 2a, 2b, 4 en 5a primair ten laste is gelegd, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat:

ten aanzien van feit 1.
[bedrijf 1] of [transportbedrijf] op tijdstippen in de periode 17 april 2010 tot en met 15 december 2012 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van 19 valse of vervalste Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (hierna VDM's) waarop los- en/of laadmeldingen met vermelding van plaats en/of leverancier en/of mestcode stonden vermeld, zijnde voornoemde VDM’s geschriften bestemd tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruiken hierin dat zij deze geschriften voorhanden hebben gehad en hebben verzonden aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
  • op 17 VDM's genummerd: [VDM 1] , [VDM 2] , [VDM 3] , [VDM 4] , [VDM 5] , [VDM 6] , [VDM 7] , [VDM 8] , [VDM 9] , [VDM 10] , [VDM 11] , [VDM 12] , [VDM 13] , [VDM 14] , [VDM 15] , [VDM 16] en [VDM 17] telkens in strijd met de waarheid is vermeld dat er mest is geladen op en is afgeleverd door het bedrijf aan de [adres leverancier 1] te Nederweert-Eind ( [leverancier 1] ) aan [bedrijf 1] in de periode 17 april 2010 tot en met 19 april 2010 en
  • op 2 VDM's genummerd [VDM 36] en [VDM 37] telkens in strijd met de waarheid is vermeld dat er vaste mest na scheiding is geladen door [transportbedrijf] bij het bedrijf aan de [adres leverancier 3] te Someren ( [leverancier 3] ) op 15 december 2012,
zulks terwijl verdachte telkens aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven;

ten aanzien van feit 2a.
[bedrijf 1] op 18 januari 2011 in Nederland telkens een Report Vervoersbewijzen dierlijke Meststoffen (hierna RVDM), zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [bedrijf 1] valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - telkens digitaal gegevens vertrekt aan Dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) - op grond waarvan door deze Dienst RVDM‘s werden gegenereerd - terwijl de gegevens op de RVDM’s betrekking hadden op - onder meer - het laden/lossen van mest door [bedrijf 1] bij het bedrijf aan [adres leverancier 4] te Oostrum (bedrijf van [getuige 3] ) op 18 januari 2011 (RVDM’s genummerd [RVDM 1] en [RVDM 2] ) terwijl er in werkelijkheid geen mest geladen c. q. gelost werd, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte telkens aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;

ten aanzien van feit 2b.
[transportbedrijf] op 7 maart 2013 in Nederland tezamen en in vereniging met [medeverdachte 7] een Report Vervoersbewijs dierlijke Meststoffen (hierna RVDM), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [transportbedrijf] valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - digitaal gegevens vertrekt aan dienst Regelingen (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) - op grond waarvan door deze Dienst een RVDM werd gegenereerd - terwijl de gegevens op de RVDM betrekking hadden op - onder meer - het laden van (drijf)mest door [transportbedrijf] bij het bedrijf aan de [adres leverancier 5] te Nederweert ( [leverancier 5] ) op 7 maart 2013 (RVDM genummerd [RVDM 3] ) terwijl er in werkelijkheid geen mest en/of drijfmest geladen werd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl verdachte aan deze verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven;

ten aanzien van feit 4.
[bedrijf 1] en [bedrijf 5] en [bedrijf 4] op tijdstippen in de periode 1 januari 2009 tot en met 10 juni 2011 in Nederland opzettelijk de administratie per kalenderjaar niet tijdig, volledig en naar waarheid hadden bijgehouden en als intermediair - per onderneming - telkens geen inzichtelijke administratie hadden bijgehouden over:
  • de aan- en/of afvoer van hoeveelheden meststoffen in en/of uit iedere afzonderlijke opslagruimten zodanig dat steeds bleek welke hoeveelheid meststoffen zich in die opslagruimten bevonden of
  • de hoeveelheden meststoffen die bij de overdracht van (een) opslagruimte(n) voor meststoffen aan of door een andere intermediair op het moment van overdracht aanwezig was/waren in de desbetreffende opslagruimte(n)
zulks terwijl verdachte, tezamen en in vereniging met een andere persoon aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.

ten aanzien van feit 5a.
[bedrijf 1] en [bedrijf 5] en [bedrijf 4] en [transportbedrijf] en een of meer personen, op tijdstippen in de periode 1 januari 2009 tot en met 7 maart 2013 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem verdachte en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk onder andere
- met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften als bedoeld in artikel 225 lid 2 Wetboek van strafrecht en
- met een ander of andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen handelen in strijd met artikel 14, eerste lid van de Meststoffenwet,
aan welke organisatie hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. De officier van justitie maakt voorts kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tegen verdachte aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, dan heeft de verdediging bepleit aan verdachte een straf van een andere modaliteit op te leggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift door het niet waarheidsgetrouw voeren van de administratie van door zijn bedrijven uitgevoerde mesttransporten en door in de administratie van de Dienst Regelingen mesttransporten op te laten nemen die niet waren uitgevoerd. Door die handelwijze heeft verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer aan de juistheid van een administraties in het algemeen en die van een overheidsinstelling in het bijzonder, wordt toegekend geschonden. Bovendien heeft verdachte door zijn handelwijze afbreuk gedaan aan het stelsel van de Meststoffenwet, dat onder meer tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot en de bescherming van het milieu. In het belang van de samenleving als geheel zet de overheid hier al vele jaren zwaar op in. Veehouderijen hebben op dit gebied grote financiële belangen. Voor teveel geproduceerde mest, die niet kan worden verhandeld, dienen deze bedrijven een boete te betalen. Door deze gefingeerde mesttransporten heeft verdachte varkenshouders in staat gesteld om op grote schaal op niet reglementaire wijze van hun mestoverschot af te komen. Gevreesd moet worden dat deze mest illegaal is uitgereden. Van de bewezenverklaarde feiten gaat een groot ondermijnend effect uit voor de naleving van de meststoffenwetgeving en dat doet afbreuk aan de bescherming van het milieu, maar zij werken tevens oneerlijke concurrentie binnen de agrarische sector in de hand. Bovenal zetten de bewezenverklaarde feiten de agrarische sector, de varkenshouders en mestvervoerders in het bijzonder, in een kwaad daglicht.
Verdachte heeft deze feiten gedurende een reeks van jaren bewust en doelgericht gepleegd in een georganiseerd verband waarin verdachte de spil was en waartoe verdachte het initiatief heeft genomen. Gelet op het grote aantal transporten dat ten onrechte in de administratie van de bedrijven van verdachte is opgenomen en is gemeld aan de Dienst Regelingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op systematische wijze op grote schaal, gedurende langere tijd de regels waarmee de vervoersbewegingen van mest waren omgeven, heeft geschonden. Door het opzetten van een ondoorzichtige structuur van rechtspersonen, heeft verdachte getracht te verhullen dat hij de hoofdverantwoordelijke voor het plegen van de hiervoor bewezen verklaarde feiten was. Adviezen heeft hij bij herhaling in de wind geslagen.
Uit het procesdossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte met zijn handelwijze omvangrijk financieel voordeel heeft gerealiseerd. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de voor hem geldende regels en het belangen van het milieu dat gediend is bij de naleving van die regels. Bovendien heeft verdachte door zijn handelwijze een concurrentievoordeel voor zichzelf en voor malafide varkenshouders bewerkstelligd ten opzichte van zijn branchegenoten die zich wel aan de voorgeschreven regels hebben gehouden. Verdachte heeft enkel gehandeld om voor zichzelf een zo groot mogelijk financieel voordeel te realiseren. Daarvoor hebben alle andere belangen moeten wijken.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wijzen zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij de bewezen verklaarde feiten, dat van verdachte een redelijke verklaring mag worden verlangd om die te weerleggen. Verdachte heeft zich echter op de essentiële onderdelen van de aan hem gemaakte verwijten op zijn zwijgrecht beroepen en deze verklaring niet willen geven, hoewel hij daartoe wel in de positie verkeerde. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte geen enkele verantwoording voor deze feiten wenst te nemen en dat hij het verwerpelijke karakter daarvan kennelijk niet inziet. Dit weegt mee bij het bepalen van de hoogte van de straf.

Strafmatigende omstandigheden
Evenals de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 27 februari 2013, de dag dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten in verzekering is gesteld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat dit tijdsverloop aan verdachte is toe te rekenen of dat dient te worden afgeweken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Dat in oktober 2017 de behandeling van deze zaak is aangehouden om de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging een aantal onderzoekswensen te laten uitvoeren, maakt dit niet anders. Een en ander maakt dat bij het doen van deze uitspraak door de rechtbank op 25 juli 2019 de redelijke termijn met ruim vier jaren is overschreden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.

De strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel in verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van vier jaren zou een passende straf voor de bewezen verklaarde feiten zijn geweest indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Dat de rechtbank verdachte van enkele van de ten laste gelegde feiten vrijspreekt, doet daar niet aan af. In de mate van de termijnoverschrijding, afgezet tegen de ingewikkeldheid van de zaak, het nadeel dat verdachte door die termijnoverschrijding heeft geleden en het gebrek aan voortvarendheid waarmee de vervolging van verdachte heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank reden van deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren één jaar voorwaardelijk op te leggen.
Ten aanzien van het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. Naast de compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM wil de rechtbank met het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. Daarom ach de rechtbank het passend aan het voorwaardelijk gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf een proeftijd van drie jaar te koppelen.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 27, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
14 van de Meststoffenwet en
34 en 39 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van de onder 3, 5b primair en 5b subsidiair ten laste gelegde feiten.
verklaart de onder 1, 2a, 2b, 4 en 5a primair ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
 opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2a bewezen verklaarde feit.
 valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2b bewezen verklaarde feit.
 valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging.
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit.
 overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 14 eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5a primair bewezen verklaarde feit.
 deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
ten aanzien van de onder 1, 2a, 2b, 4 en 5 primair bewezen verklaarde feiten.
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van vier jaar
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot
één jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van drie jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. W. Brouwer, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2019.