ECLI:NL:RBOBR:2019:4370
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van de afloscapaciteit van een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet na vaststelling gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVb) over de herziening van de afloscapaciteit van een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Eiseres ontving sinds 1 april 2005 een Anw-uitkering, maar na onderzoek bleek dat zij sinds oktober 2008 een gezamenlijke huishouding voerde. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering en een terugvordering van teveel betaalde uitkeringen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde afloscapaciteit van € 210,- per maand, die door de SVb was vastgesteld bij een primair besluit van 2 augustus 2018. Bij een bestreden besluit van 27 december 2018 werd deze afloscapaciteit herzien naar € 498,92 per maand, wat eiseres niet kon accepteren.
Tijdens de zitting op 22 juli 2019 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij door haar ziekte in de Ziektewet zit en haar huur niet volledig kan betalen. De rechtbank heeft overwogen dat de SVb de afloscapaciteit correct heeft berekend op basis van de door eiseres aangeleverde gegevens en dat er geen aanleiding was om af te zien van invordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVb rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en de financiële situatie van eiseres. Eiseres heeft niet kunnen onderbouwen dat de vastgestelde afloscapaciteit onjuist was.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening van de afloscapaciteit door de SVb standhoudt. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.