ECLI:NL:RBOBR:2019:4353

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
01/865133-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van afpersing en/of diefstal met geweld op waardetransport met gebruik van nepbomvest

Op 23 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van een afpersing en/of diefstal met geweld op een waardetransport. De verdachte en zijn medeverdachten hadden een plan ontwikkeld om een geldtransport te overvallen, waarbij gebruik zou worden gemaakt van een nepbomvest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van een vuurwapen en andere voorwerpen die bestemd waren voor de uitvoering van het misdrijf. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een pistool van het merk Smith & Wesson en diverse andere materialen die gebruikt konden worden voor de overval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten een plan hadden gesmeed dat gericht was op het verkrijgen van een aanzienlijke hoeveelheid geld uit een geldwagen, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten zich niet hebben gehouden aan de belangen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/865133-18 [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/865133-18
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentiecentrum] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2019, 17 juni 2019 en 9 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 februari 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 juli 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 21 december 2018 te Oss en/of Nistelrode, gemeente Bernheze, en/of elders in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het (medeplegen van) afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht en/of het (medeplegen van) diefstal met geweld of bedreiging met geweld als bedoeld in artikel 312 Wetboek van Strafrecht,
voorwerpen bestemd tot het al dan niet in vereniging begaan van genoemd(e) misdrijf/misdrijven heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, te weten
- een printplaatje en/of
- een broodtrommel en/of
- een rol tape en/of
- een GSM (Samsung, type GT-E1270) en/of - een GSM (Nokia, type TA-1010) en/of
- werkhandschoenen en/of
- twee overalls en/of
- een vuurwapen (merk Smith & Wesson, model 745, kal. 45 ACP) en/of
- een fles ammoniak en/of
- tiewraps en/of
- een snorfiets en/of - een personenauto (BMW);
2. hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 21 december 2018 te Nistelrode, gemeente Bernheze, en/of elders in het arrondissement Oost Brabant, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool van het merk Smith & Wesson (type model 745, kaliber .45 ACP), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of munitie, te weten vier patronen (kaliber .45 ACP), van categorie III voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kunnen de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen, te weten medeplegen van voorbereidingshandelingen voor afpersing en/of diefstal met geweld (feit 1) en het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat er in ieder geval sprake was van een crimineel doel, te weten een plan om geld uit een geldwagen te bemachtigen. Verdachte ontkent dat het pistool gebruikt zou worden. [medeverdachte 1] gaf aan dat dit niet nodig was. Verdachte had het pistool niet bij zich bij de geplande ontmoeting met [medeverdachte 2] . Zij heeft ook niet verklaard over het bedreigen door de overvallers met een vuurwapen.
De in de scooter aangetroffen spullen waren niet bedoeld voor het maken van een nepbomvest. Het waren losse spullen en niet een gereed vest. De rechtbank dient ten aanzien van de in de auto en scooter aangetroffen goederen te beoordelen of deze bestemd waren voor het gebruik ten tijde van het bedachte plan.
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.

Feit 1.

De gebezigde bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen in een bijlage opgenomen en uitgewerkt. Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht (pagina’s 13 t/m 36) en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Bewijsoverwegingen.

De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of het feit is bewezen, moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen en/of vervoermiddelen (hierna: de middelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
[medeverdachte 2] is sinds medio 2018 werkzaam bij [bedrijf] als chauffeur van geldauto’s. Op dinsdag 18 december 2018 heeft de vader van [medeverdachte 2] de politie gebeld met de mededeling dat er die vrijdag een overval zou plaatsvinden op de geldauto waarop zijn dochter die dag zou rijden. De politie heeft de melding onderzocht. [medeverdachte 2] is daarbij op dat moment als getuige aangemerkt. De politie heeft [medeverdachte 2] in die hoedanigheid meermalen verhoord. De politie heeft via de telefoon van [medeverdachte 2] contact onderhouden met [verdachte] en [medeverdachte 1] . In de loop van de avond van 20 december en de ochtend van 21 december 2018 hebben meerdere sms-contacten plaats gevonden, waarin onder meer werd gesproken over een nepbomvest. Er is een afspraak gemaakt om elkaar te ontmoeten op vrijdag 21 december 2018 tussen 06:00 uur en 06:10 uur bij [park] in Heesch. Op die locatie zouden het nepbomvest en een telefoon worden overhandigd aan [medeverdachte 2] . [verdachte] is op 21 december 2018 met zijn auto naar Nistelrode gereden, waar hij met [medeverdachte 1] had afgesproken. Hij heeft zijn auto, een BMW, daar in de [straat] geparkeerd. Vervolgens zijn hij en [medeverdachte 1] verder gereden op de scooter van [medeverdachte 1] . Op het moment dat zij op de afgesproken locatie komen, worden zij aangehouden door de politie. In buddyseat van de scooter worden onder andere een broodtrommel en ducttape aangetroffen.
Op 7 januari 2019 is de auto van [verdachte] , die toen nog steeds vast zat, in Nistelrode aangetroffen op de plaats waar hij deze had geparkeerd. In de auto is een vuurwapen met munitie aangetroffen. Daarnaast werden in de auto aangetroffen: tiewraps, een fles ammoniak, twee paar handschoenen en één losse linker handschoen, twee wegwerpoveralls met capuchons. In de fouillering na de aanhouding van [medeverdachte 1] is een soortgelijke rechter handschoen aangetroffen en nog één paar soortgelijke handschoenen als die in de BMW zijn gevonden. Daarnaast zijn bij zijn fouillering een printplaatje, een mobiele telefoon van het merk Samsung en een mobiele telefoon van het merk Nokia aangetroffen en in beslag genomen.
In het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het creëren van een nepbomvest van het aangetroffen printplaatje, broodtrommel en ducttape wordt door verbalisanten beschreven dat er drie verschillende varianten mogelijk zijn om daarvan binnen maximaal 5 minuten een nepbomvest te maken. Van die varianten zijn foto’s toegevoegd.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij samen met [medeverdachte 2] het plan hadden om geld uit een geldwagen te bemachtigen. Het initiatief voor dit plan ging uit van [medeverdachte 2] . Er was sprake van een potentieel hoge buit van mogelijk enkele miljoenen euro’s.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij onder bedreiging door twee personen, die zij later herkent als [medeverdachte 1] en [verdachte] , heeft meegewerkt aan een plan om een overval/afpersing te plegen. Zij heeft daartoe informatie over haar werk als chauffeur van waardetransporten bij [bedrijf] , alsmede foto’s en filmpjes gestuurd aan [medeverdachte 1] . Twee of drie keer heeft zij onder meer in Oss met [medeverdachte 1] en [verdachte] afgesproken om de overval te bespreken. [medeverdachte 1] en [verdachte] ontkennen dat [medeverdachte 2] door hen is bedreigd.
De rechtbank stelt vast dat zowel verdachte als zijn [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij een overval op een geldwagen hebben gepland. Hoewel het plan niet in al zijn onderdelen even uitgewerkt en doordacht was, staat vast dat hun gezamenlijk opzet erop gericht was om uit een geldtransport van [bedrijf] een hoeveelheid geld buit te maken. Tevens blijkt dat [medeverdachte 2] daadwerkelijk hieraan heeft meegewerkt met verdachte en zijn medeverdachte. Desgevraagd heeft zij informatie van allerlei aard aan hen verstrekt, zoals over gevolgde procedures, het interieur van een geldwagen en haar collega/bijrijder.
Hiertoe zijn er meerdere momenten geweest dat zij gedrieën elkaar hebben getroffen om het plan in zijn onderdelen te bespreken, zoals
-het gebruik van een nepbomvest;
-de wijze waarop het geld overhandigd zou worden;
-informatie waarmee de collega/bijrijder onder druk gezet kon worden;
-het gebruik van tiewraps om [medeverdachte 2] en haar collega/bijrijder na het overhandigen van het geld vast te binden;
-het ter beschikking stellen van een telefoon aan [medeverdachte 2] .
De verklaring van [medeverdachte 2] , dat zij enkel heeft meegewerkt, omdat zij werd bedreigd, acht de rechtbank ongeloofwaardig en niet betrouwbaar. [medeverdachte 2] heeft van aanvang af tegenover haar familie, haar vriendin, alsmede tegenover de politie in haar eerste verklaringen als getuige niet de waarheid gesproken over zogenaamde briefjes op de voorruit van haar auto, waarmee de bedreigingen begonnen zouden zijn. Tevens heeft zij niet de waarheid gesproken over de “mannen van de briefjes”, die haar in Oss ontmoet en bedreigd zouden hebben. De bedreiging met een wapen bij de [supermarkt] , waarover zij verklaard heeft, vindt geen bevestiging in het dossier en wordt ontkend door [medeverdachte 1] en [verdachte] . Desgevraagd heeft zij niet concreet kunnen of willen maken op welke wijze zij bedreigd is door verdachte. Ook uit de telefooncontacten en de tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uitgewisselde berichten kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van dreiging of dwang om haar te bewegen mee te werken. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] op dit punt wel geloofwaardig en betrouwbaar, aangezien zij zowel over het aandeel van [medeverdachte 2] als ook over hun eigen aandeel in zichzelf belastende zin hebben verklaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] het plan in gelijkwaardige rollen, gedrieën hebben bedacht en verder uitgevoerd, waarbij [medeverdachte 2] de initiatiefneemster was.
De rechtbank is van oordeel dat van de bij [medeverdachte 1] en [verdachte] aangetroffen spullen binnen enkele minuten een nepbomvest gemaakt kon worden. [medeverdachte 2] zou voorafgaand aan het misdrijf de Nokia telefoon krijgen en het nepbomvest om krijgen. Zij zou na het overgeven van het geld samen met de bijrijder worden vastgebonden met tiewraps. [medeverdachte 1] en [verdachte] zouden naar de plek komen waar de overval/afpersing zou plaats vinden. [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij meestal op de route richting Utrecht, Hilversum en Nieuwegein reed. In de auto van [verdachte] zijn o.a. overalls, handschoenen, een fles ammoniak, tiewraps en een geladen pistool aangetroffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat de auto die in Nistelrode geparkeerd stond, voor het uitvoeren van de overval/afpersing gebruikt zou worden.
[medeverdachte 1] heeft met de Samsung telefoon één keer gebeld naar de Nokia telefoon die [medeverdachte 2] zou krijgen om te kijken of die het deed en er voldoende beltegoed op stond. De Nokia-telefoon was verder niet gebruikt. [verdachte] heeft verklaard dat hij de Nokia telefoon had geregeld en schoongemaakt met ammoniak om zijn DNA-sporen te verwijderen en hem daarna aan [medeverdachte 1] heeft gegeven.
[verdachte] heeft het pistool meegenomen in de auto naar Nistelrode, waar hij met [medeverdachte 1] had afgesproken, voor als er iets zou gebeuren. [medeverdachte 1] was op de hoogte van de aanwezigheid van het pistool in de auto.
[medeverdachte 2] heeft ook geprobeerd er voor te zorgen dat zij die vrijdag dienst had met [collega] met wie zij vaak samenwerkte. Hij zou volgens haar geen alarm slaan als hij het (nep)bomvest zou zien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] en [medeverdachte 2] en de Nokia-telefoon en tiewraps voorhanden hadden en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] samen ook de overige middelen voorhanden hadden.
Die middelen konden, mede gezien de foto’s van het nepbomvest, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gezamenlijk dienstig zijn – mede gelet op het daarvan gemaakte gebruik door de verdachten – voor de diefstal met (bedreiging met) geweld en/of afpersing.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het plan voor de overval/afpersing krakkemikkig was en niet doordacht, het niet per se onmogelijk was die te plegen. Aldus is bewezen dat de middelen die [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] voorhanden hadden bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging een diefstal met geweld of bedreiging met geweld en/of een afpersing op een waardetransport hebben voorbereid.
Feit 2. [1]
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359 lid 3, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens de verdediging geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van het feit hebben geleid:
  • Proces-verbaal van bevindingen, p. 184 en 187;
  • Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 202 t/m 204;
  • Bekennende verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 juli 2019.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
1.
verdachte in de periode van 1 juli 2018 tot en met 21 december 2018 te Oss en Nistelrode, gemeente Bernheze, en elders in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het (medeplegen van) afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht en/of het (medeplegen van) diefstal met geweld of bedreiging met geweld als bedoeld in artikel 312 Wetboek van Strafrecht, voorwerpen bestemd tot het al dan niet in vereniging begaan van genoemd(e) misdrijf/misdrijven opzettelijk voorhanden heeft gehad, te weten
- een printplaatje en
- een broodtrommel en
- een rol tape en
- een GSM (Samsung, type GT-E1270) en
- een GSM (Nokia, type TA-1010) en
- werkhandschoenen en
- twee overalls en
- een vuurwapen (merk Smith & Wesson, model 745, kal. 45 ACP) en
- een fles ammoniak en
- tiewraps en
- een snorfiets en
- een personenauto (BMW);
2. in de periode van 1 juli 2018 tot en met 21 december 2018 te Nistelrode, gemeente Bernheze, en/of elders in het arrondissement Oost Brabant, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool van het merk Smith & Wesson (type model 745, kaliber .45 ACP), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of munitie, te weten vier patronen (kaliber .45 ACP), van categorie III voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van feit 1.

Ambtshalve overweegt de rechtbank dat in de tekst van de tenlastelegging niet de term opzettelijk is opgenomen. Van strafbare voorbereidingshandelingen is in gevallen als de onderhavige alleen sprake, indien de verdachte de goederen opzettelijk voorhanden had.
Nu de tenlastelegging blijkens de tekst onmiskenbaar betrekking heeft op het in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijf, zal de rechtbank het bestanddeel opzettelijk inlezen in de tenlastelegging en ook expliciet bewezen verklaren.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van vrijwillige terugtred, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] twijfels hadden om door te gaan met hun plan, maar dat zij verder zijn gegaan met de voorbereidingen van de diefstal met (bedreiging) met geweld dan wel afpersing. Ook de aanwezigheid van de aangetroffen goederen in de BMW en buddyseat van de scooter duiden naar aard en verschijningsvorm juist op verdere voltooiing van de getroffen voorbereidingen. Nergens blijkt van een “tegengestelde gedraging” in het dossier. Het plan is doorkruist door ingrijpen van de politie. Vrijwillige terugtred is niet aannemelijk geworden.
Het standpunt van de verdediging.
De verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] dat zij wilden stoppen met het plan en dat persoonlijk wilden vertellen aan [medeverdachte 2] zijn aannemelijk. Het dossier bevat objectieve aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat ze inderdaad twijfelden aan de verdere medewerking van [medeverdachte 2] . Die twijfel maakte dat ze het gemaakte plan niet meer wilden doorzetten. De raadsman wijst in verband met de ontstane twijfel onder meer op het sms-verkeer met [medeverdachte 2] en het feit dat [medeverdachte 1] het bomvest dat gebruikt zou worden niet bij zich had op 21 december 2018. Daarnaast wijst de raadsman er op dat de goederen waarvan politie en justitie stellen dat deze bestemd waren om een bomvest te maken ook niet meer in elkaar gezet zijn. Verdachte en [medeverdachte 1] een betrouwbare en verifieerbare verklaring hebben afgelegd waaruit de rechtbank kan afleiden dat de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 2] als getuige niet kunnen kloppen en niet aannemelijk kunnen zijn. Als gevolg van de directe aanhouding kon de mededeling te willen stoppen met het plan niet meer worden gedaan aan [medeverdachte 2] .
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. (zie o.a. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169).
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op vrijwillige terugtred het volgende.
Op het moment dat [medeverdachte 1] en [verdachte] sms-berichten stuurden aan [medeverdachte 2] op 20 december en 21 december 2018 wisten zij niet dat zij feitelijk met de politie berichten uitwisselden en dat de politie van hun plannen op de hoogte was. Uit die sms-berichten blijkt niet dat zij af wilden zien van het misdrijf. Uit de bevestiging van de vraag of het bomvest wel echt nep is blijkt naar het oordeel van de rechtbank juist dat verdachten één dag van te voren in elk geval nog steeds het voornemen hadden het te gebruiken en het plan door te laten gaan. [verdachte] heeft verklaard dat het plan toen nog niet van de baan was.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het onzeker was of [medeverdachte 2] in 2019 nog bij [bedrijf] werkzaam zou zijn wegens een dreigend faillissement van [bedrijf] begin 2019, zodat het op 21 december 2018 feitelijk één van de laatste mogelijkheden was om het misdrijf te plegen.
De verklaring van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat de overval/afpersing niet meer door ging en zij dat persoonlijk aan [medeverdachte 2] wilden vertellen is lastig te rijmen met de afspraak die zij die ochtend op 21 december 2018 met [medeverdachte 2] hadden en met de spullen die zij toen bij zich hadden. Verder blijkt niet van gedragingen of uitlatingen van [medeverdachte 1] en/of [verdachte] dat de overval/afpersing niet door ging, zoals het niet gaan naar de afspraak met [medeverdachte 2] op de ochtend van 21 december 2018, of het met een sms of Whatsapp-bericht laten weten dat het plan niet door ging.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden, verwerpt de rechtbank het beroep op vrijwillige terugtred, omdat het voorgenomen misdrijf slechts niet is voltooid ten gevolge van niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden, namelijk dat de vader van [medeverdachte 2] op 18 december 2018 de politie had gebeld en verteld van de voorgenomen overval/afpersing op 21 december 2018 en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op die datum zijn aangehouden door de politie op het moment dat zij dachten dat zij een afspraak met [medeverdachte 2] hadden.
Nu evenmin andere gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, betekent dit dat het bewezen verklaarde het in de uitspraak vermelde strafbare feit oplevert.

De strafbaarheid van feit 2.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van voorarrest.
Daarnaast eist de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van de onder nummer 2 (verdovende middelen) nummer 3 (pistool) en 4 (patronen) genoemde voorwerpen op de beslaglijst. De overige in beslag genomen voorwerpen (nummer 1 en 5 t/m 8) dienen verbeurd verklaard te worden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman voert aan dat de rechtbank bij de strafoplegging rekening dient te houden met het volgende.
De verklaringen van [medeverdachte 2] zijn niet betrouwbaar omdat zij meerdere verklaringen heeft afgelegd die in strijd zijn met de waarheid. De raadsman stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van vrijwillige terugtred van [medeverdachte 2] .
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman aangevoerd dat de LOVS oriëntatiepunten bij het voorhanden hebben van een pistool uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en de LOVS oriëntatiepunten ten aanzien van feit 1 uitgaan van een gevangenisstraf van 30 maanden bij licht geweld of bedreiging met geweld. Bij ander geweld wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 4 jaar bij een voltooid delict. In casu is sprake van een voorbereiding. De wetgever beperkt de maximale straf tot de helft van de straf voor het grondfeit.
In het plan zou er geen fysiek geweld worden toegepast. Het geld zou worden overhandigd aan verdachte en medeverdachte. Het bomvest was nep en er zou geen gebruik gemaakt worden van het vuurwapen.
Blijkens het reclasseringsrapport zijn de beschermende factoren dagbesteding en het gezin. Verdachte heeft nog goed contact met zijn werkgever en verdachte kan na detentie weer aan het werk bij zijn werkgever. Er wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van een afpersing en/of diefstal met geweld of bedreiging met geweld op een waardetransport waarbij een nepbomvest zou worden gebruikt. Verdachte en zijn mededader hadden dit samen met [medeverdachte 2] , de chauffeur van de geldauto, voorbereid. Naast de chauffeur zou nog een bijrijder aanwezig zijn die niet van de plannen op de hoogte was.
Een overval of afpersing, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met geweld, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen en afpersingen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de bijrijder die bij de overval en/of afpersing aanwezig zou zijn.
Verdachte wilde op die manier snel aan veel geld komen. Er was mogelijk zeer veel geld aanwezig in de geldauto vlak voor Kerst, waarbij gesproken werd over bedragen van enkele miljoenen euro’s. Enkel geld- en hebzucht is de drijfveer geweest voor verdachte om de overval/afpersing voor te bereiden.
Ter voorbereiding hadden verdachte en zijn mededaders onder andere een geladen vuurwapen en munitie voorhanden. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Het wapen en de munitie was van verdachte en lag in zijn auto.
Verdachte is bij de voorbereiding planmatig te werk gegaan. Hij heeft immers de door hem gepleegde strafbare feiten begaan door gedurende een langere periode de overval en/of afpersing voor te bereiden overeenkomstig een mede door hem welbewust gevormd plan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en de van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 46, 57, 312, 317.
Wet wapens en munitie art. 2, 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:medeplegen van voorbereiding van afpersing en/of diefstal met geweld of bedreiging met geweld, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen T.a.v. feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: - 2 verdovende middelen (G1446260), 2 zakjes met witte substantie en ponypacks;
- 1 pistool, Smith & Wesson 745 (G1457185);
- 4 patronen, Sellier & Bellot .45 (G1457628). Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: - 1 simkaart, lycamobile (G1445294);
- 1 fles ammoniak, (G1457187); - 5 handschoenen (G12457189);
- 2 overalls (G1457191);
- binddraad, 1 zak plastic tiewraps (G1457188).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. D.D.M. Xanthopoulos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 23 juli 2019.
mr. D.D.M. Xanthopoulos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, met proces-verbaalnummer 01 en documentcode 8610-EIND-01, onderzoek Wurzen/OB1R018174, aantal pagina’s: 394.