ECLI:NL:RBOBR:2019:4312

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
18/2552
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Yesildag, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd vastgesteld dat hij per 7 maart 2018 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit was gebaseerd op een arbeidsdeskundig onderzoek, waaruit bleek dat eiser in staat werd geacht om bepaalde functies te vervullen, waardoor hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Eiser was het niet eens met dit besluit en voerde aan dat zijn klachten door verweerder waren onderschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zijn besluit mocht baseren op een rapport van een verzekeringsarts en dat eiser niet voldoende onderbouwde dat zijn klachten het gevolg waren van een medisch aantoonbare ziekte of gebrek. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen.

De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies voor eiser geschikt waren en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Yesildag),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. W.J.C. Rademakers).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2018 heeft verweerder vastgesteld dat eiser per 7 maart 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 26 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Met instemming van [naam] , de wettelijk vertegenwoordiger van eiser, heeft mr. Yesildag beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 9 maart 2016 heeft eiser zich ziekgemeld. Per datum einde wachttijd heeft eiser een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Deze aanvraag heeft geleid tot de in geding zijnde besluitvorming.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in staat wordt geacht de functies te vervullen die op grond van een arbeidsdeskundig onderzoek als voor hem geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. Met deze functies kan eiser een zodanige verdiencapaciteit realiseren dat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Hierdoor komt eiser niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert – kort samengevat – aan dat verweerder zijn klachten heeft onderschat. De klachten van eiser leiden volgens hem tot (verdergaande) beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal handelen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
5. De rechtbank acht verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en eiser heeft gezien op het spreekuur van 11 januari 2018, waarbij een anamnese is afgenomen en een oriënterend psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts B&B heeft (medische) informatie verkregen over eiser, waaronder het psychodiagnostisch onderzoek van Kairos van 11 september 2017 en een behandelplan van Kairos. De verzekeringsarts B&B heeft deze informatie betrokken in de heroverweging. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
6. Anders dan door eiser is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Verweerder is ermee bekend dat bij eiser sprake is van ADHD met een vermoeden van persoonlijkheidsstoornis, woedeaanvallen en wisselende stemmingen. Verweerder heeft daarom ook beperkingen aangegeven in de FML op het gebied van persoonlijk en sociaal handelen. Deze beperkingen heeft verweerder aanwezig geacht op basis van onder meer de eigen bevindingen van de verzekeringsarts (B&B) en de over eiser verkregen informatie, waaronder het psychiatrisch onderzoek van Mentaal van 22 april 2016 (zie primaire verzekeringsarts, p. 3) en Kairos in 2017 (zie verzekeringsarts B&B, p. 2 en 3).
7. In de FML-rubrieken persoonlijk en sociaal handelen claimt eiser verdergaande beperkingen op de beoordelingspunten ‘het verdelen van de aandacht’, ‘geheugen’, ‘zelfstandig handelen’, ‘lezen’, ‘uiten van gevoelens’ en ‘het moeten kunnen terugvallen op collega’s’. De rechtbank overweegt dat klachten alleen tot beperkingen in de FML leiden, wanneer deze klachten het rechtstreekse gevolg zijn van een medisch aantoonbare ziekte of gebrek. Het is de rechtbank niet gebleken dat de klachten die eiser zegt te hebben het rechtstreekse gevolg zijn van een ziekte of gebrek. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd die zijn klachten onderbouwen. De rechtbank ziet geen reden om te concluderen dat verweerder de (objectiveerbare) klachten heeft onderschat.
8. Eiser stelt dat uit het rapport van Mentaal uit 2016 blijkt dat verweerder zijn belastbaarheid op beoordelingspunt 1.3 in de FML (herinneren) onjuist heeft ingeschat. Mentaal heeft geconcludeerd dat het geheugen van eiser zeer afleidbaar en bemoeilijkt is. De rechtbank overweegt dat eiser bij de verzekeringsarts (B&B) zijn geheugenklachten heeft toegelicht. Indachtig die toelichting en conform de Basisinformatie CBBS heeft de verzekeringsarts B&B de belastbaarheid als normaal ingeschat. In beroep heeft de verzekeringsarts B&B nader toegelicht dat de klachten van eiser niet tot beperkingen leiden op dit beoordelingspunt, omdat beperkingen doorgaans pas aan de orde komen bij ernstige stoornissen, zoals dementie, Korsakov of ernstige hersenschade en bij eiser is geen sprake van een ernstige stoornis. De klachten die eiser stelt, leiden conform de Basisinformatie CBBS tot een normale belastbaarheid, aldus de verzekeringsarts B&B. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om aan de beoordeling van de verzekeringsarts B&B te twijfelen.
9. Dat een andere verzekeringsarts van verweerder op een eerder moment wel beperkingen van eisers belastbaarheid aanwezig heeft geacht op de beoordelingspunten ‘herinneren (1.3)’ en ‘werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s (2.12.3)’, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Een verzekeringsarts maakt een eigen beoordeling en is hierbij niet gebonden aan een eerdere beoordeling van een andere verzekeringsarts. In dit geval heeft de verzekeringsarts B&B zowel in bezwaar als in beroep toegelicht waarom een beperking op deze onderdelen op de datum in geding niet aan de orde is. De rechtbank ziet geen reden om aan dit oordeel te twijfelen.
10. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Kooijman, rechter, in aanwezigheid van
Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.