ECLI:NL:RBOBR:2019:4278

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
19.15426
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 25 juni 2019 is aan de vreemdeling een maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel werd vanaf 28 juni 2019 onrechtmatig voortgezet. Op 12 juli 2019 heeft verweerder de maatregel opgeheven en een schadevergoeding van € 1.120,- en een proceskostenvergoeding van € 525,- aangeboden aan de vreemdeling, met de vraag of hij zijn beroep wilde intrekken. De gemachtigde van de vreemdeling heeft echter aangegeven het beroep niet in te willen trekken en is op 15 juli 2019 verschenen ter zitting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van verweerder van 12 juli 2019 niet per post aan de gemachtigde was verzonden, maar dat bewaringszaken volledig digitaal worden behandeld. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding aan eiser toegekend conform het aanbod van verweerder, te weten € 525,-.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en op basis van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 een schadevergoeding van € 1.120,- toegekend voor 14 dagen onrechtmatige bewaring. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 512,-. De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde van eiser over de digitale behandeling van de zaak niet gevolgd. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 juli 2019 door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.15426

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , geboren op [datum] 2000, van Marokkaanse nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot het verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 juli 2019 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2019. Voor eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de voortduring van de maatregel van bewaring met ingang van 28 juni 2019 onrechtmatig is geworden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
2. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring 14 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.120,-.
3. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser voor het verschijnen ter zitting van zijn gemachtigde. Verweerder heeft reeds op 12 juli 2019 aan eiser een schadevergoeding van € 1.120,- en een proceskostenvergoeding van € 512,- aangeboden. Het betoog van de gemachtigde van eiser ter zitting dat de aanbiedingsbrief die door verweerder aan het digitale dossier is toegevoegd niet door de rechtbank aanvaard kan worden omdat er niet eerst een schriftelijk bericht aan hem is verzonden, volgt de rechtbank niet. De gemachtigde van eiser is ermee bekend dat bewaringszaken volledig digitaal worden behandeld en afgedaan. Ook een aanbod tot finale kwijting moet dus via het digitale dossier worden overgelegd. Eiser heeft ter zitting geen reden aangevoerd waarom hij voor de zitting geen kennis heeft kunnen nemen van het aanbod tot finale kwijting. Bovendien heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting telefonisch contact met de gemachtigde van eiser gehad over dit aanbod. Gelet op het voorgaande valt dan ook niet in te zien welk belang (de gemachtigde van) eiser had bij het verschijnen ter zitting in deze zaak. Dat het voor eiser een principiële kwestie is, maakt dit niet anders.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.120,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 juli 2019 door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.