vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/879737-16
Datum uitspraak: 16 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 22 december 2016, 21 maart 2017, 14 en 17 juni 2019 en 2 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 november 2016. Op de zitting van 14 juni 2019 is de tenlastelegging op vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van de deelfeiten ten laste gelegd onder 1. Volgens de raadsman is sprake van willekeur. De verdediging wijst erop dat uit het dossier blijkt dat mogelijk ook anderen een (soortgelijke rol als verdachte) hebben gespeeld. Die anderen zijn in tegenstelling tot verdachte niet gedagvaard.
De rechtbank stelt voorop dat het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel als uitgangspunt heeft dat de officier van justitie naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek tot vervolging overgaat, maar dat hij bevoegd is van vervolging af te zien op gronden aan het algemeen belang ontleend. De beslissing van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Het enkele feit dat verdachte is vervolgd en andere mogelijke betrokkenen niet, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de officier van justitie in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, niet tot vervolging van verdachte had kunnen overgaan. Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Inleiding.
In 2015 vinden een aantal prostitutiecontroles plaats waarbij bij het Prostitutie Controle Team (PCT) vermoedens van mensenhandel naar voren komen na het aantreffen van diverse prostituees van Roemeense afkomst. Naar aanleiding van deze vermoedens is gestart met een onderzoek telecommunicatie. Op basis van de resultaten van dat onderzoek is een verdenking ontstaan tegen onder andere verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en zijn partner [verdachte] (hierna: [verdachte] ) ter zake van mensenhandel. Op basis van deze verdenking zijn onder andere de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [verdachte] afgeluisterd. Daarnaast is door het openbaar ministerie (OM) te ’s-Hertogenbosch in samenspraak met het OM te [plaatsnaam] (Roemenië) op 8 juli 2016 een overeenkomst aangaande een Joint Investigation Team (JIT) ondertekend voor de duur van 9 maanden. Dit onderzoek heeft geleid tot een actiedag op 13 september 2016. Op die dag worden onder andere [medeverdachte 1] en [verdachte] aangehouden en vinden er op diverse locaties doorzoekingen plaats.
Naar aanleiding van dit onderzoek wordt de verdachte – kort gezegd – beschuldigd van het medeplegen van:
- mensenhandel (deelfeiten 1 A tot en met 1 L);
- ( gewoonte)witwassen (feit 2).
- het eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, dossiernummer OBRCC15023 met onderzoeksnaam Bongo, op ambtseed opgemaakt en ondertekend d.d.
24 februari 2017, aantal doorgenummerde bladzijden: 6478;
- de stukken van de rechter-commissaris onder meer inhoudende getuigenverhoren afgelegd in de zaal van verdachte en in de zaken van de medeverdachten;
- een aanvullend proces-verbaal betreffende een verhoor van [betrokkene 1] , d.d. 28 februari 2018 opgemaakt door de Roemeense autoriteiten met vertaling;
- een schriftelijk bescheid in de Roemeense taal d.d. 28 mei 2019 met vertaling;
- een schriftelijk bescheid in de Roemeense taal zonder vertaling;
- een proces-verbaal en uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 15 februari 2018 met betrekking tot de strafzaak tegen [medeverdachte 2] in verband met een verdenking meineed;
- een BOB-dossier van verdachte;
- een deel van de verklaring van medeverdachte M-S. [medeverdachte 1] afgelegd ter terechtzitting 14 juni 2019 (zijn reactie op het tapgesprek met sessienummer 4754);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2019.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie komt tot de conclusie dat de verdachte zich gedurende een periode van één jaar en negen maanden ten aanzien van zes vrouwen heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel. De officier van justitie geeft aan dat de verdachte ten aanzien van de deelfeiten onder 1 A, 1 B, 1 D, 1 J, 1 K en 1 L heeft samengewerkt met haar partner [medeverdachte 1] . Ten aanzien van de overige ten laste gelegde deelfeiten onder 1 vordert de officier van justitie vrijspraak.
De officier van justitie acht het medeplegen van feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde deelfeiten onder 1. De raadsman heeft daartoe - kort samengevat - onder meer aangevoerd dat de aan verdachte verweten gedragingen ondersteunend zijn en dus als medeplichtige gedragingen moet worden gezien. Medeplichtigheid is aan verdachte niet ten laste gelegd en daarom dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat een legale herkomst van de geldbedragen niet kan worden uitgesloten. Verder voert de raadsman aan dat het [medeverdachte 1] was die de financiën regelde.
Verder heeft de raadsman verzocht het betoog mr. M.A. Buntsman, de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 1] , als herhaald en ingelast te beschouwen. Door mr. M.A. Buntsma is bepleit dat er geen sprake was van mensenhandel en hij heeft daartoe - kort samengevat - onder meer aangevoerd dat de vrouwen vrijwillig werkzaam waren in de prostitutie onder de door hen met [medeverdachte 1] overeengekomen voorwaarden en dat er geen sprake was van dwang of een ander middel. In de zaak van verdachte is verder van belang het door mr. M.A. Buntsma gevoerde verweer dat de bij de politie afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ) van 13 september 2016 onbetrouwbaar is en dat deze verklaring daarom moeten worden uitgesloten van het bewijs. Het verweer van mr. M.A. Buntsma met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] behoeft geen bespreking nu de rechtbank deze verklaringen in de zaak van verdachte niet voor het bewijs gebruikt.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Verder zal de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis en het feit dat voor een deel dezelfde overwegingen in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] zullen worden gehanteerd, in navolgende overwegingen verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 1] bij hun achternamen noemen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 A tot en met 1 L.
De rechtbank baseert haar oordeel op de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen. In de bewijsbijlage zijn onder de deelfeiten onder 1 de verklaringen van de slachtoffers en/of overige bewijsmiddelen opgenomen onder de letter van de tenlastelegging die gekoppeld is aan het betreffende slachtoffer. De rechtbank heeft hiermee slechts structuur aan willen brengen in het bewijsoverzicht. De bewijsmiddelen onder 1 dienen in onderlinge samenhang en verband te worden beschouwd.
Bruikbaarheid verklaringen slachtoffers
In zijn algemeenheid merkt de rechtbank op dat de rechtbank de verklaringen van de slachtoffers ten overstaan van de (Roemeense) politie betrouwbaar acht en deze verklaringen zal bezigen voor het bewijs. De betreffende verklaringen worden op meerdere punten ondersteund door andere bewijsmiddelen uit het dossier, zoals blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen. De omstandigheid dat enkele slachtoffers later ten overstaan van de rechter-commissaris hun eerdere verklaring (deels) hebben ingetrokken, maakt dit oordeel niet anders.
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de tweede verklaring van [medeverdachte 2] afgelegd op 13 september 2016 is gemotiveerd aangevoerd dat deze onbetrouwbaar is en dat deze moet worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank overweegt met betrekking tot die verklaring als volgt.
Ten aanzien van de tweede verklaring van [medeverdachte 2] heeft de raadsman gewezen op het feit dat dit verhoor die dag wordt hervat met een verhoor door de Roemeense hoofdofficier [naam] buiten aanwezigheid van de Nederlandse [hoofdagent] . De raadsman stelt dat het verhoor, door de wijze van verhoren door deze Roemeense hoofdofficier, te veel elementen van dwang/beïnvloeding laat zien. Het waarheidsgehalte van de verklaring is hierdoor niet zuiver vast te stellen, waardoor deze verklaring niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat uit de woordelijke registratie van het verhoor blijkt dat bij de hervatting van het verhoor die dag de Nederlandse hoofdagente de verhoorruimte in Eindhoven enige tijd heeft verlaten. In de tussentijd is de Roemeense hoofdofficier gestart met het verhoor van [medeverdachte 2] . Hoe lang die situatie heeft geduurd, blijkt niet uit het dossier. Wel is vast te stellen dat de woordelijke uitwerking van dat deel van het verhoor door de Roemeense hoofdofficier 8 pagina’s in beslag heeft genomen. De rechtbank is de wijze van verhoor door de Roemeense hoofdofficier eveneens opgevallen. Daaruit blijkt dat er door de Roemeense hoofdofficier druk is uitgeoefend op het slachtoffer. De rechtbank constateert eveneens dat het verhoor op sommige momenten - voor Nederlandse begrippen - onorthodox is verlopen. Zo heeft de Roemeense hoofdofficier van justitie onder andere het volgende tegen [medeverdachte 2] gezegd:
‘ben je van het padje af’, ‘je was in staat om je eigen huid voor een os te verbranden’, medeplichtig bij wat die stommerd [medeverdachte 1] heeft gedaan’, ‘Je moet tot God bidden dat ik op deze stoel blijf zitten tot het einde van het gesprek met jou. Als je ziet dat ik opsta en wegga dan ben ik boos (…) dan ben ik boos, ga ik weg en je zoekt het maar uit (...) met de Nederlanders, jouw zaak’, ‘jij hebt voor haar het woord gevoerd en wie hield de boekhouding bij?’en
‘in Roemenië krijg je 12 jaar per stuk joh, voor elk stuk’.
De rechtbank overweegt dat dit deel van het verhoor blijk geeft van beïnvloeding en een zekere mate van dwang, die niet past binnen een correct uitgevoerd verhoor. De rechtbank zal dat deel van de verklaring onder leiding van de Roemeense hoofdofficier niet bezigen voor het bewijs. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de door haar afgelegde verklaring vanaf het moment dat de Nederlandse hoofdagente weer terugkeerde naar de verhoorruimte en weer deelnam aan het verhoor van [medeverdachte 2] . Niet gebleken is dat [medeverdachte 2] zodanig onder de indruk was van de wijze van verhoren van de Roemeense Hoofdofficier, dat dit deel van het verhoor van invloed is geweest op het vervolg van het verhoor in aanwezigheid van de Nederlandse hoofdagente en de door [medeverdachte 2] daarna afgelegde verklaring. Zo antwoordt [medeverdachte 2] op de vraag van de Roemeense Hoofdofficier ‘
geef rustig antwoord op vragen en niet gepikeerd aub’ als volgt:
‘Ik antwoord niet opstandig… wat ik niet leuk vind is dat ik word tegengesproken.’Bovendien blijkt uit het vervolg van dit verhoor, dat nog eens 65 pagina’s omvat, dat [medeverdachte 2] op uitgebreide en gedetailleerde wijze over verdachte [medeverdachte 1] verklaart, welke verklaring op meerdere punten steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Vastgestelde feiten en omstandigheden.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De slachtoffers zijn allen jonge vrouwen afkomstig uit Roemenië. In Roemenië leefden zij in armoede. Daarnaast blijkt uit het dossier dat veel van hen een of meerdere kinderen hadden, die zij bij hun vertrek naar Nederland moesten achterlaten in Roemenië. De verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] waren op de hoogte van de (financiële) situatie waarin de slachtoffers in hun thuisland verkeerden. De slachtoffers kwamen immers veelal uit hun eigen netwerk. Veel van de slachtoffers zijn met door [medeverdachte 1] geregeld vervoer naar Nederland gekomen. Uit het dossier blijkt ook dat de meeste slachtoffers deze reis niet zelf konden betalen. De kosten voor de reis werden in dat geval bij aankomst in Nederland door [medeverdachte 1] betaald. Er werd afgesproken dat deze kosten later terug zouden worden betaald.
Een groot deel van de slachtoffers reisde samen met hun partner dan wel een mannelijk familielid naar Nederland. Zij werden in Nederland afgezet nabij de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] of zij werden door [medeverdachte 1] opgehaald. Vaak verbleven de slachtoffers de eerste tijd (veelal met hun partner/familielid) in de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] , waarna zij later ook in andere door [medeverdachte 1] gehuurde locaties onderdak kregen en vanuit die locaties werkzaam waren als prostituee.
De slachtoffers gingen kort na hun aankomst in Nederland als prostituee aan het werk. Via advertenties op de [website] werden klanten geworven. Deze advertenties waren in het Nederlands opgesteld en de slachtoffers hadden vaak geen idee wat daarin stond, omdat ze de Nederlandse taal niet beheersten. Een aantal van de slachtoffers heeft verklaard dat deze advertenties door [medeverdachte 1] en/of [verdachte] werden geplaatst en dat zij deze ook beheerden. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hiervoor de hulp hebben ingeschakeld van [betrokkene 4] (hierna [betrokkene 4] ). Het dossier bevat een verklaring van deze [betrokkene 4] waaruit blijkt dat hij door [verdachte] is benaderd met de vraag of hij (seks)advertenties kon maken en dat hij ook weleens contact heeft gehad met [medeverdachte 1] over de advertenties. Daarnaast bevat het dossier WhatsApp gesprekken tussen [betrokkene 4] en [verdachte] over te plaatsen advertenties en het toesturen door [verdachte] van de daarvoor benodigde foto’s. Enkele slachtoffers verklaren ook dat [verdachte] foto’s van hen heeft gemaakt voor de advertenties. Uit de inhoud van de advertenties blijkt dat de prostituees 24 uur per dag beschikbaar waren voor een groot aantal seksuele handelingen waaronder het hebben van anale seks en het hebben van seks zonder condoom. Verder is gebleken dat [medeverdachte 1] en [verdachte] beschikten over (inlog)gegevens waarmee de advertenties aangepast dan wel omhoog geplaatst konden worden. Sommige slachtoffers verklaren ook dat [verdachte] de advertenties (in het begin) omhoog plaatste.
De meeste slachtoffers verklaren over het feit dat zij aan [medeverdachte 1] 50 procent van hun inkomsten moesten afdragen. Ook [medeverdachte 1] zelf heeft verklaard dat hij 50 procent van de inkomsten ontving. Sommige slachtoffers verklaren dat zij daarnaast ook andere kosten moesten betalen, zoals de huur van de woning van waaruit zij werkzaam waren. De rechtbank stelt vast dat tegenover het afstaan van de helft dan wel een groot deel van de inkomsten geen reële tegenpresentatie stond.
Naast het ontvangen van klanten op door [medeverdachte 1] geregelde locaties, werkten de slachtoffers veelal ook als escort. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] hen meerdere malen naar de klanten heeft toegebracht of dat hij iemand regelde die hen kon rijden. Ook kwam het voor dat [verdachte] meeging naar de escortklanten omdat de vrouwen geen Nederlands en/of Engels spraken. Om diezelfde reden heeft [verdachte] ook de telefoon van meerdere slachtoffers beantwoord. Door [verdachte] werden de afspraken met de klanten gemaakt, waarna zij tegen de slachtoffers zei wat zij moesten doen en hoeveel zij daarvoor zouden krijgen. [verdachte] inde in een aantal gevallen ook het door de slachtoffers verdiende geld.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de slachtoffers werden gecontroleerd. Zo werd onder andere door [verdachte] bijgehouden hoeveel klanten er waren geweest en hoeveel er verdiend was. Ook blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en [verdachte] invloed uitoefenden op wanneer en op welke wijze de slachtoffers hun werk moesten doen. In het dossier is hierover onder andere te lezen dat [verdachte] vrouwen niet liet slapen teneinde ze aan het werk te houden en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben aangedrongen tot het verrichten van bepaalde seksuele handelingen die de vrouwen niet wilden.
Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] tegen of in het bijzijn van een aantal slachtoffers geweld heeft gebruikt, heeft gedreigd met geweld dan wel hen op andere wijze onder psychische druk heeft gezet. Een aantal van hen heeft daarover verklaard en deze vrouwen geven aan dat zij door deze handelingen bang waren voor [medeverdachte 1] .
Beoordelingskader
De in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht verboden gedragingen zijn gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Het belang van het individu staat daarbij voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
De rechtbank zal hieronder uiteen zetten of verdachte zich al dan niet samen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, sub 3, sub 4 en sub 9.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 – Werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen
De inzet van middelen dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich jegens ten aanzien van de deelfeiten onder 1 A, 1 B, 1 D, 1 J, 1 K en 1 L bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, onder sub 1 genoemde middelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’.
Het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ betreft een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren. Mondig betekent dat zij zelfstandig kan bepalen of en wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat zij zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk.
Met een ‘kwetsbare positie’ wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd.
Dat verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en van een kwetsbare positie blijkt volgens de rechtbank uit de volgende feiten en omstandigheden. De slachtoffers zijn jonge vrouwen die in hun thuisland Roemenië onder armoedige omstandigheden leefden. Zij konden in Nederland met prostitutiewerk aanzienlijk beter verdienen dan thuis. Voorts blijkt uit verschillende verklaringen van de slachtoffers dat zij het beroep van prostituee niet zonder hulp van anderen in een vreemd land als Nederland meenden te kunnen uitoefenen. Ze kwamen - vaak met hulp van [medeverdachte 1] - aan in een voor hen onbekend land met voor hen onbekende regels en gewoontes, ze beschikten niet over eigen woonruimte, ze spraken geen Nederlands en vaak ook geen Engels - sommigen waren analfabeet - en ze beschikten verder over geen enkele bron van inkomsten. In een aantal gevallen dienden de slachtoffers ook het geld voor de heenreis nog terug te betalen aan [medeverdachte 1] . De verdachte was al enige tijd in Nederland en bekend met de werkwijze binnen de prostitutie hier ten lande. Door voornoemde omstandigheden had verdachte overwicht op zijn slachtoffers. Dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van dit uit feitelijk verhoudingen voortvloeiend overwicht stelt de rechtbank vast op grond van de hiervoor omschreven vastgestelde feiten en omstandigheden omtrent de werkwijze. Vanuit voornoemd overwicht oefende verdachte controle en druk uit op de slachtoffers ten aanzien van hun werkzaamheden en verdiensten. Daarmee heeft hij hen in hun vrijheid beperkt. Daaruit volgt dat de slachtoffers niet verkeerden in een situatie die gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren en dat zij niet zelfstandig konden bepalen of, wanneer en voor wie zij werkten. Ook konden zij niet zelfstandig bepalen hoe zij hun geld uitgaven.
De rechtbank komt tot dat de conclusie dat er is sprake geweest van misbruik van een kwetsbare positie en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dit misbruik is door verdachte ingezet om de slachtoffers te werven, vervoeren, over te brengen, te huisvesten en/of op te nemen, zoals per slachtoffer nader in de bewezenverklaring is aangeduid.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [slachtoffer 1] naar Nederland is gekomen doordat haar doelbewust een foute voorstelling van zaken is gegeven. Aan [slachtoffer 1] is in strijd met de waarheid voorgehouden dat zij als animeermeisje zou gaan werken. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij niet naar Nederland wilde komen om als prostituee te gaan werken. Gelet op het voorgaande is sprake van misleiding teneinde [slachtoffer 1] naar Nederland te halen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Artikel 273f, eerste lid, sub 3 Sr – aanwerven van een ander
De Hoge Raad verstaat onder aanwerven iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) blijkt dat zij in Roemenië zijn aangeworven om in Nederland prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Ten aanzien van de overige slachtoffers bevat het dossier geen bewijs voor dit onderdeel. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr – bewegen tot het beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich jegens alle in de tenlastelegging onder feit 1 voorkomende slachtoffers bediend van de onder artikel 273f, eerste lid, onder sub 4 genoemde middelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ waarmee verdachte de slachtoffers heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander. De rechtbank volstaat hier met een verwijzing naar de overweging onder artikel 273f, eerste lid, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [slachtoffer 2] is bewogen tot het blijven verrichten van seksuele handelen met een derde door misleiding. Bij misleiding moet het gaan om het doelbewust geven van een foute voorstelling van zaken. Aan [slachtoffer 2] is in strijd met de waarheid voorgehouden dat zij het met de seksuele handelingen verdiende geld aan [verdachte] in bewaring moest geven, omdat anders andere meisjes in huis het zouden kunnen stelen. [slachtoffer 2] verkeerde in de veronderstelling dat zij door te blijven werken in de prostitutie geld voor haarzelf verdiende. Dit verdiende geld heeft zij echter nooit terug gekregen en is door [medeverdachte 1] en [verdachte] opgemaakt.
Verder heeft de rechtbank onder de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden met betrekking tot de werkwijze opgemerkt dat [medeverdachte 1] zich jegens of in het bijzijn van een aantal slachtoffers heeft bediend van (dreiging met) geweld en/of een andere feitelijkheid. Van ‘een andere feitelijkheid’ wordt gesproken wanneer het niet als geweld kan worden aangemerkt, maar wel net zo wordt ervaren. Er moet sprake zijn van een bepaalde mate van druk. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze middelen als volgt.
Het bewijs omvat een uitgewerkt tapgesprek d.d. 8 mei 2016. Het betreft een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] . [medeverdachte 1] zegt tegen [slachtoffer 3] onder andere dat hij [slachtoffer 4] met een stofzuigerbuis heeft geslagen en het hoofd van [slachtoffer 5] heeft gepakt en tegen de muur aan heeft geslagen. [slachtoffer 1] was hierbij aanwezig, zij had zich blijkens dit tapgesprek verstopt in bosjes, aldus [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt hierover tegen [slachtoffer 3] dat hij zijn ‘rol’ wilde doen. [slachtoffer 1] zelf heeft verklaard dat [medeverdachte 1] gewelddadig was en [verdachte] en [medeverdachte 2] een paar keer heeft geslagen. Door het agressieve gedrag van [medeverdachte 1] had zij een gevoel van angst voor hem.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] , in het bijzijn van [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , heeft geslagen. Daarbij heeft [medeverdachte 1] blijkens een uitgewerkt tapgesprek d.d. 8 maart 2016 dreigende taal richting [slachtoffer 6] geuit. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte 1] eveneens de vriend van [slachtoffer 5] , zijnde [vriend van slachtoffer] , heeft geslagen. [medeverdachte 1] heeft daarnaast in de richting van [slachtoffer 5] en [vriend van slachtoffer] eveneens dreigende taal geuit. Verder blijkt ook van een andere feitelijkheid. Dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 5] onder een zekere psychische druk heeft gezet blijkt volgens de rechtbank uit haar verklaring dat hij haar zou laten verhongeren als ze niet meer voor hem zou werken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] in het bijzijn van [slachtoffer 9] geweld heeft gebruikt tegen haar man [slachtoffer 7] . [slachtoffer 9] verklaart daarnaast over dreigende taal vanuit [medeverdachte 1] in haar richting. Zij verklaart dat zij door het geweld en de dreigende taal bang was voor hem.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat door het gebruik van (dreiging met) geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 9] zijn bewogen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde. De rechtbank merkt daarbij op dat zij (met uitzondering van [slachtoffer 9] ) door deze middelen weliswaar niet zijn gestart met het werken in de prostitutie, maar dat deze middelen er wel aan hebben bijgedragen dat zij zijn blijven werken in de prostitutie.
Artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr – voordeel trekken
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven werkwijze volgt dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van de middelen ‘misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ overeenkomstig hiervoor bij de bespreking van artikel 273, eerste lid, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht is overwogen.
Verder acht de rechtbank bewezen dat ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 9] gebruik is gemaakt van de middelen (dreiging met) geweld en/of een andere feitelijkheid overeenkomstig hetgeen hiervoor onder artikel 273, eerste lid, onder sub 4 is besproken.
Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer 2] door misleiding is bewogen tot het blijven afstaan van de opbrengst van de door haar verrichte seksuele handelingen. Zij verkeerde in de veronderstelling dat zij het afgestane geld terug zou krijgen, maar uiteindelijk bleek dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het geld hadden opgemaakt.
Oogmerk van uitbuiting
Het bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waarbij aan de seksuele context kan worden gedacht. Blijkens de wet is ten aanzien van artikel 273f, eerste lid, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht (het oogmerk van) uitbuiting een vereiste. Uit jurisprudentie volgt dat (het oogmerk van) uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder sub 3, sub 4 en sub 9 van het Wetboek van Strafrecht. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. In relatie tot de seksindustrie blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat van een uitbuitingssituatie kan worden gesproken indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren (zie bijvoorbeeld HR 5 februari 2002, LJN AD5235), die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven dienen als referentiekader te worden gehanteerd.
Bovenstaande brengt met zich mee dat de hiervoor bewezenverklaarde gedragingen slechts strafbaar zijn indien kan worden bewezen dat daarbij sprake was van een oogmerk van uitbuiting bij verdachte. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de slachtoffers door toedoen van verdachte in een situatie verkeerden die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Door de inzet van de hiervoor bewezenverklaarde middelen is inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast was het handelen van verdachte vanaf het begin gericht op het zoveel mogelijk financieel te kunnen profiteren van de prostitutiewerkzaamheden van de slachtoffers. Alleen al uit het feit dat de jonge vrouwen
50 procent van hun verdiensten uit prostitutiewerk afstonden waarbij in aanmerking wordt genomen dat de ‘tegenprestatie’ van verdachte in geen redelijke verhouding daartoe stond, volgt het oogmerk van uitbuiting door verdachte.
Dat de slachtoffers hebben ingestemd met het werk in de prostitutie en het afstaan van een groot deel van de inkomsten, doet volgens vaste jurisprudentie aan een bewezenverklaring van een en ander niet af. Evenmin is de omstandigheid dat enkele slachtoffers voorafgaande aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam waren als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn van zodanige dwang of druk dat voor de betrokkene geen andere keuze meer mogelijk was.
Nadere bewijsoverweging
[slachtoffer 6] is op geen enkel moment als getuige gehoord. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen evenwel vast dat het dossier (onder meer op grond van tapgesprekken en getuigenverklaringen) ook ten aanzien van haar voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [medeverdachte 1] een centrale en leidende rol heeft gehad ten aanzien de gepleegde mensenhandel. [verdachte] leverde daarbij een bijdrage van voldoende gewicht. De slachtoffers waren werkzaam vanuit de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] , dan wel vanuit enkele door [medeverdachte 1] gehuurde panden. Ten aanzien van de deelfeiten onder 1 A, 1 B, 1 D, 1 J, 1 K en 1 L stelt de rechtbank vast dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , die gelet op de hiervoor omschreven werkwijze in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van de ten laste gelegde mensenhandel.
Ten aanzien van de overige deelfeiten komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat ten aanzien van de deelfeiten 1 C, 1 G, 1 H en 1 I geen, dan wel onvoldoende specifiek objectief bewijs voor de betrokkenheid van verdachte.
Ten aanzien van het deelfeiten onder 1 E en 1 F blijkt uit de bewijsmiddelen niet van enige zeggenschap van verdachte over het slachtoffer. Door het ontbreken van die zeggenschap is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte verrichte handelingen van onvoldoende gewicht zijn om haar als medepleger van deze feiten te kunnen aanmerken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de deelfeiten onder 1 A, 1 B, 1 D, 1 J, 1 K en 1 L heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel in de periode en op de wijze zoals hieronder in de bewezenverklaring per deelfeit is weergeven.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
De rechtbank baseert haar oordeel op de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Beoordelingskader
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2016 direct bewijs heeft opgeleverd waaruit blijkt dat de gelden waarop de witwasgedragingen zien van enig misdrijf afkomstig zijn. Dat is anders voor de daaraan voorafgaande periode. Ten aanzien van de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 heeft het onderzoek geen direct bewijs opgeleverd dat de gelden en de BMW, waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben, van enig misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan in zo’n geval echter bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien hieraan wordt voldaan en de verklaring van verdachte daartoe dus aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de eventuele alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dit onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (geen concreet misdrijf)
De rechtbank stelt vast dat in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 van legale inkomsten die de gedane uitgaven kunnen verklaren niet is gebleken. Dit rechtvaardigt een vermoeden van witwassen op grond waarvan van verdachte een verklaring kan worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is.
Met betrekking tot de moneytransfers heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij en [verdachte] inkomsten hadden vanuit werkzaamheden in de autobranche, het plukken van aardbeien, schoonmaakwerkzaamheden en werkzaamheden in de bouw. [verdachte] heeft ook verklaard dat ze inkomsten had vanuit het plukken van aardbeien en schoonmaken en dat [betrokkene 6] handelde in auto’s en werkte in de bouw, maar heeft hier verder geen concrete informatie over verschaft. Door de politie is daar onderzoek naar gedaan, al gaf de verklaring bij gebreke van concrete informatie weinig aanknopingspunten voor nader onderzoek. Van legale inkomsten uit arbeid in die periode is niet gebleken.
Ten aanzien van de BMW is door [medeverdachte 1] verklaard dat hij voor de aankoop ervan
€ 40.000,- heeft ontvangen van zijn moeder en haar man. [verdachte] heeft over de BMW bij de politie geen verklaring willen afleggen en ter zitting verklaard dat ze van haar schoonmoeder heeft gehoord dat ze geld aan [medeverdachte 1] heeft geschonken voor een auto. De moeder van [medeverdachte 1] en haar vriend zijn beiden gehoord en hebben overeenkomstig de verklaring van [medeverdachte 1] verklaard. Voorts is er later door [medeverdachte 1] een document overgelegd met betrekking tot deze gift.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] en de beide getuigen niet geloofwaardig. De
€ 40.000,- zou door zijn moeder en partner contant zijn opgenomen bij een bank en vervolgens aan [medeverdachte 1] zijn overhandigd. [medeverdachte 1] kan geen verklaring geven waarom het geldbedrag contant aan hem is gegeven. Daarnaast is het door [medeverdachte 1] overgelegde document dat deze schenking zou moeten bevestigen, door het OM onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat het document vermoedelijk vals is. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat volgens de politie het bedrag kennelijk is ontvangen voor de datum van opmaak van het document en nadat de BMW in beslag genomen is.
Gelet op de uitkomsten van het onderzoek acht de rechtbank met voldoende mate van zekerheid uitgesloten dat de gelden en de BMW een legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Periode 1 januari 2015 tot en met 1 september 2016 (concreet misdrijf)
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 september 2016 inkomsten genoot die direct afkomstig waren uit enig misdrijf. Hij verdiende geld door het onderverhuren van diverse panden aan prostituees en hij ontving inkomsten uit de hiervoor onder feit 1 bewezenverklaarde mensenhandel. Gelet op de hiervoor benoemde betrokkenheid van [verdachte] bij de verhuurde panden en bij de mensenhandel en gelet op de economische eenheid die zij vormde met [medeverdachte 1] , kan het niet anders dan dat [verdachte] hier ook van op de hoogte was. Ook in deze periode is - buiten een eenmalige betaling van [betrokkene 7] aan [medeverdachte 1] - van enige inkomsten uit legale bron niet gebleken. Dit zeer geringe legale inkomen is overigens vermengd met het veel grotere illegale inkomen.
Medeplegen
[medeverdachte 1] vormde in de ten laste gelegde periode een economische eenheid samen met zijn partner [verdachte] . Beiden hebben gebruik gemaakt van de personenauto die door [medeverdachte 1] is aangekocht met geld dat afkomstig was uit enig misdrijf. Beiden hebben daarnaast in de ten laste gelegde periode via moneytransfers en geldtransporten meerdere malen geld verstuurd naar de moeder van [verdachte] die in Roemenië woonde, waardoor ze de illegale inkomsten in het legale circuit hebben gebracht of juist uit het zicht hebben gehouden. Daarbij hebben zij onder andere de hulp gehad van [medeverdachte 3] , die ten behoeve van [medeverdachte 1] en [verdachte] geld naar de moeder van [verdachte] in Roemenië heeft vervoerd. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van het ten laste gelegde witwassen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 september 2016 heeft schuldig gemaakt aan het een gewoonte maken van witwassen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juni 2015 Breda en/of Strijbeek, gemeente Alphen-Chaam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
[slachtoffer 2] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] (sub 1)
[slachtoffer 2] , heeft aangeworven met het oogmerk die [slachtoffer 2] in een ander land, te weten Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 3)
[slachtoffer 2] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 4)
[slachtoffer 2] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 2] met een derde (sub 9),
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader in voornoemde periode:
- seksadvertenties geplaatst en/of laten plaatsen voor en/of namens [slachtoffer 2] en
- voornoemde [slachtoffer 2] onderdak verschaft en
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen naar een prostitutieplek vervoerd en
- voornoemde [slachtoffer 2] onder druk gezet en
- de werkzaamheden van die [slachtoffer 2] gecontroleerd en
- voornoemde [slachtoffer 2] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan haar, verdachte en/of haar mededader af te staan/af te dragen;
in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 1 juli 2016 te 's-Hertogenbosch en/of Breda en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, en/of Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander,
[slachtoffer 1] door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (sub 1)
[slachtoffer 1] heeft aangeworven met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, te weten Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 3)
[slachtoffer 1] door geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 4)
[slachtoffer 1] door geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met een derde (sub 9),
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader in voornoemde periode:
- (seks)advertenties geplaatst en/of laten plaatsen en/of omhoog geplaatst en/of laten plaatsen voor en/of namens [slachtoffer 1] en
- voornoemde [slachtoffer 1] onderdak verschaft en
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) naar een prostitutieplek vervoerd en
- in haar bijzijn geweld gebruikt en/of die [slachtoffer 1] onder druk gezet en
- de werkzaamheden van die [slachtoffer 1] gecontroleerd en
- voornoemde [slachtoffer 1] gedwongen/bewogen een groot deel van haar verdiensten uit de prostitutie aan haar, verdachte en/of haar mededader af te staan/af te dragen;